“Of all the Roman monuments at the end of the thirteenth century, the most Roman was, paradoxically, the double basilica of San Francesco in Assisi, the mother church of the new order of Franciscan friars”.[1]
Ik kan het alleen maar volmondig eens zijn met deze conclusie van Giotto-expert Francesca Flores d’Arcais. Als pauselijke basiliek valt de Basilica di San Francesco d’Assisi van oudsher rechtstreeks onder het gezag van de Paus in Rome in plaats van onder dat van een lokale bisschop of de generaal-overste van de Franciscanen. In heel Italië zijn er slechts zeven pauselijke basilieken, vijf in Rome en twee in Assisi.[2]De San Francesco is verreweg de mooiste kerk in Umbrië en een serieuze kandidaat voor het predicaat mooiste kerk van Italië. Assisi bezoeken en de San Francesco met haar prachtige architectuur en geweldige fresco’s overslaan, is simpelweg ‘not done’. Houd echter wel in uw achterhoofd dat het gebouw een kerk is, en geen museum. Het is streng verboden in de kerk te fotograferen. Wie deze regel schendt, wordt vrijwel zeker vermanend toegesproken door de staf en misschien zelfs de kerk uitgestuurd. Tóch stiekem fotograferen getuigt van een ernstig gebrek aan respect. De toezichthouders nemen het fotografieverbod uiterst serieus; zelfs een toerist die zijn camera om zijn nek had hangen zonder de dop op de lens kreeg een waarschuwing. Let erop dat het verbod voor beide delen van de kerk geldt, dus zowel voor de Bovenkerk als de Benedenkerk.
Geschiedenis
De San Francesco dankt haar bestaan aan Paus Gregorius IX (1227-1241). Op 16 juli 1228 verklaarde hij Franciscus van Assisi heilig, minder dan twee jaar na de dood van de man in 1226. De dag na de heiligverklaring begon de bouw van de Benedenkerk. De Paus had eerder al de wens uitgesproken om een speciale kerk te laten bouwen om de overblijfselen van de stichter van de bedelorde van de Minderbroeders in bij te zetten. Gregorius legde persoonlijk de eerste steen van het gebouw. Omstreeks mei 1230 was de bouw van de Benedenkerk al dusdanig ver gevorderd dat het lichaam van Sint Franciscus kon worden weggehaald uit zijn tijdelijke graf in de kleine kerk van San Giorgio (later opgenomen in de Basilica di Santa Chiara) en kon worden overgebracht naar een geheim graf onder het hoogaltaar van de nog niet voltooide San Francesco. De kerkelijke autoriteiten waren er duidelijk bang voor dat iemand zou proberen de overblijfselen van Franciscus te stelen om ze over heel Europa te verspreiden. Zo groot was de reputatie van deze opmerkelijke heilige.
De overblijfselen van Sint Franciscus van Assisi werden pas in 1818 herontdekt en vervolgens te ruste gelegd in een nieuwe crypte die werd uitgegraven in opdracht van Paus Pius VII (1800-1823). De crypte is zonder enige twijfel de heiligste plek in het hele complex, maar u dient zich dus wel te realiseren dat het hier om een relatief recente toevoeging gaat. De kerk van San Francesco is waarschijnlijk van meet af aan gepland als bestaande uit een Benedenkerk en een Bovenkerk, dus de ene kerk bovenop de andere. De Benedenkerk was bedoeld als de oorspronkelijke crypte, zij het een bijzonder grote. Dit was de plek waar pelgrims uit de hele katholieke wereld zich verzamelden om een van de meest opmerkelijke heiligen in de geschiedenis van de Kerk te vereren. De lichte en ruim opgezette Bovenkerk was daarentegen bedoeld voor kerkdiensten. Uiteraard kon de bouw van dit gedeelte van de kerk pas beginnen nadat de bouw van de Benedenkerk was voltooid. We weten niet precies wanneer dat het geval was, maar het moet op z’n laatst in 1239 zijn geweest. De Bovenkerk werd in 1253 voltooid. In dat jaar werden de hoogaltaren van beide delen van de kerk van San Francesco gewijd door Paus Innocentius IV (1243-1254).[3]
Franciscus was een man die zich altijd had toegelegd op radicale armoede, handenarbeid en het blootsvoets rondtrekken om te preken. De beslissing van Paus Gregorius om een prachtige maar extreem dure nieuwe basiliek te bouwen voor de overblijfselen van juist deze man, was om begrijpelijke redenen tamelijk controversieel. In feite was het project de ultieme Franciscaanse paradox. Daar kwam bij dat de Paus het project had toevertrouwd aan een man die zelf bepaald niet van onbesproken gedrag was. Broeder Elias Bombarone (ca. 1180-1253), ook bekend als Elias van Cortona, was een vroege volgeling van Franciscus. Ook in sommige moderne bronnen wordt hij nog neergezet als “een man met het temperament van een tiran” en “despotisch en genotzuchtig”.[4] Er is discussie mogelijk over de vraag of die kwalificaties wel helemaal terecht zijn. Begin 1209 had Franciscus nog maar 10 volgelingen. In 1220 was dat aantal al gegroeid tot 5.000 en na de heiligverklaring van Franciscus in 1228 explodeerde het. Een aantal van de vroegste volgelingen van Franciscus, zoals Broeder Masseo en de priester Leo, wilden dat de Minderbroeders een strikt non-hiërarchische gemeenschap zouden blijven, gebaseerd op het beginsel van armoede. Leden als Elias beseften echter dat dit niet realistisch was. Als de Franciscanen iets wilden bereiken, dan moesten ze zien te integreren in de echte wereld. Daarvoor hadden ze eigen kerken en kloosters nodig, en professoraten aan universiteiten. Uiteindelijk moesten ze ook de Paus leveren.
Tot 1227 diende Elias als vicaris-generaal van de Franciscaanse Orde. Het generaal kapittel van dat jaar verkoos hem echter niet tot de eerste generaal-overste van de Orde. Hoewel wel betoogd is dat hij zich daardoor volledig kon richten op de bouw van de San Francesco, zat het feit dat hij verloren had van Giovanni Parenti (gestorven omstreeks 1250) hem bepaald niet lekker. In 1230 probeerde Elias zijn rivaal af te laten zetten, maar daar slaagde hij niet in. Pas bij een tweede poging in 1232 had hij succes en tot 1239 diende Elias zelf als generaal-overste van de Orde. In het laatstgenoemde jaar zette het generaal kapittel hem af en het jaar daarop werd hij zelfs geëxcommuniceerd door zijn oude bondgenoot Paus Gregorius IX. Pas kort voor zijn dood in 1253 werden zijn zonden hem vergeven en verzoende hij zich weer met de Kerk.
Een interessante vraag is of Broeder Elias ook als de architect van de San Francesco kan gelden. Hij was waarschijnlijk wel betrokken bij het ontwerp van de kerk, maar de redelijkste conclusie lijkt te zijn dat de werkelijke architect niet bekend is. Giorgio Vasari (1511-1574) schreef de basiliek toe aan een Duitse bouwmeester genaamd Jacob, Jacopo Tedesco in het Italiaans. Als deze Jacopo Tedesco inderdaad de architect was, dan moeten we vaststellen dat we niets over zijn leven weten. Vasari beweert dat hij na het voltooien van de basiliek naar Florence verhuisde en zich daar Lapo ging noemen in plaats van Jacopo. Hij zou in 1262 zijn gestorven, maar de bewering van Vasari dat hij de vader was van de beeldhouwer en architect Arnolfo di Lapo, ook bekend als Arnolfo di Cambio (ca. 1240-1300/10), lijkt een verzinsel te zijn. Er wordt wel eens gesuggereerd dat Filippo da Campello, die mogelijk de Santa Chiara elders in Assisi heeft gebouwd, bij het project betrokken was. Er is echter niet veel bewijs dat deze bewering ondersteunt.
De decoratie van de basiliek begon na haar voltooiing in 1253. Vervolgens werd het gebouw bij verschillende gelegenheden gerestaureerd en uitgebreid. De meest relevante gebeurtenissen worden hieronder besproken. Hier verdient alleen nog de aardbeving vermelding waardoor Assisi op 26 september 1997 werd getroffen. Vier mensen die de schade kwamen opnemen kwamen om het leven toen tijdens een naschok een gedeelte van het gewelf van de Bovenkerk naar beneden kwam. Kostbare fresco’s vielen in duizenden stukjes uiteen. Wie vandaag de dag de basiliek bezoekt, zal nauwelijks merken dat er meer dan twintig jaar geleden iets verschrikkelijks is gebeurd. Bezoekers zullen zich voornamelijk vergapen aan het prachtige gebouw, dat in 2000 als UNESCO Werelderfgoed werd aangemerkt.
Exterieur
De kerk van San Francesco staat gevaarlijk dicht tegen de rand van een steile helling van de Monte Subasio. Het gebouw wordt gestut door de bogen van het Sacro Convento, het heilige klooster dat de San Francesco gedeeltelijk omringt. Als we de kerk bewonderen vanaf de Rocca Maggiore, de citadel die hoog boven het stadje Assisi uittorent, dan zien we ook duidelijk de cilindervormige torens en de extra bogen aan beide zijden, die gezamenlijk de kerk extra stabiliteit verlenen. Vanaf de Rocca zien we tevens dat de kerk is gebouwd in de vorm van een Tau-kruis. Kerken in de vorm van een dergelijk kruis hebben geen echt sanctuarium en hun dwarsschip zich bevindt aan het einde van het middenschip. Zo ontstaat de vorm van een grote T. Een dergelijke vorm is kenmerkend voor Franciscaanse kerken (zie hier, hier en hier voor andere voorbeelden): Franciscus had van de Tau zijn persoonlijke symbool gemaakt.
Men vindt de letter Tau of Tav zowel in het Griekse als het Hebreeuwse alfabet en de letter komt daardoor voor in zowel het Nieuwe als het Oude Testament. De Tau wordt genoemd in Ezechiël 9:4[5] en symboliseert voor christenen ook de kruisiging en wederopstanding van Christus.[6] Dat laatste is gemakkelijk te begrijpen: de letter T lijkt sterk op het kruis waaraan de Heiland was gestorven. Overal in Assisi zult u Tau-kruizen tegenkomen, zelfs op het grote veld voor de San Francesco. Daar krijgt de Tau gezelschap van het woord Pax, een verwijzing naar gebruikelijke groet van Franciscus – “Moge de Heer u Vrede geven” – en zijn status als vredessymbool.
De gevel van de Bovenkerk is prachtig in al haar eenvoud. Ze bestaat uit drie bouwlagen die allemaal gemaakt zijn van witgekalkte steen. De onderste laag heeft een Gotisch portaal met een geblindeerd roosvenster en dubbele deuren. De middelste laag wordt gedomineerd door een groot en kunstig gebeeldhouwd roosvenster met de symbolen van de vier evangelisten, een mens voor Mattheus, een adelaar voor Johannes, een os voor Lucas en een leeuw voor Marcus. De bovenste laag is een driehoekig fronton met een oculus. Links van de gevel zien we nog een loggia van waaruit de Paus zijn zegen kan geven aan grote menigten. Deze loggia is een toevoeging uit de zeventiende eeuw. Mogelijk kwam de Romaanse klokkentoren al in 1239 gereed. Oorspronkelijk had de toren nog een spits, maar deze werd in de zestiende eeuw afgebroken.
Het plein dat naar de Benedenkerk leidt, wordt de Piazza Inferiore genoemd. Aan beide zijden van deze piazza zien we de bogen van de ruimtes waar pelgrims konden uitrusten, herstellen en versnaperingen konden kopen na hun lange en vermoeiende reis naar Assisi. De bogen werden in 1474 gebouwd tijdens het pontificaat van Paus Sixtus IV (1471-1484). Zijn oorspronkelijke naam was Francesco della Rovere en hij had tussen 1464 en 1469 gediend als generaal-overste van de Franciscanen. De Piazza Inferiore komt uit bij de zij-ingang van de kerk, die toegang geeft tot de Benedenkerk. De ingang bestaat uit een rijkversierd Gotisch portaal met wederom een uitzonderlijk mooi roosvenster. Het portaal wordt omringd door een loggia uit de vroege Renaissance, in 1487 toegevoegd. Aan de achterkant van de kerk vindt men een trap die de Boven- en Benedenkerk met elkaar verbindt.
Eenmaal tot paus gekozen speelde Sixtus IV ook een belangrijke rol bij de uitbreiding van het Sacro Convento. Een gedeelte van het klooster biedt tegenwoordig onderdak aan het Museo del Tesoro, dat men gratis kan bezoeken. En wat misschien nog wel belangrijker is: in dit gedeelte van het complex lijkt het fotografieverbod niet te gelden (dit is tenslotte een museum, geen kerk). De collectie van het museum is niet erg groot, maar er wordt niettemin een aantal interessante voorwerpen tentoongesteld. Zo vindt u er werken van schilders uit de veertiende tot en met de zestiende eeuw, onder meer van Pietro Lorenzetti, Tiberio d’Assisi en Lo Spagna. Een gedeelte van de collectie werd aan de Franciscanen geschonken door de Amerikaanse kunsthistoricus Frederick Mason Perkins, die in 1955 in Assisi overleed.
Bovenkerk
De lichte en ruime Bovenkerk is vooral bekend vanwege de frescoreeksen die vrijwel iedere vierkante centimeter van de muren en het gewelf bedekken.[7] In het rechter dwarsschip staan verhalen van de apostelen centraal, het linker dwarsschip behandelt de Kruisiging en de Apocalyps. Dan is er het koor, met verhalen uit het leven van de Maagd, en het centrale plafondgewelf, dat zich op de evangelisten richt. De beroemdste fresco’s vindt men echter in het schip van de kerk. De bovenste gedeelten van de muren zijn gedecoreerd met fresco’s die verhalen uit het Oude Testament (rechts als men binnenkomt) en het Nieuwe Testament (links als men binnenkomt) behandelen. Het gaat in totaal om 32 voorstellingen rondom acht gebrandschilderde ramen. Veel van de fresco’s zijn helaas flink beschadigd. De meest indrukwekkende en belangrijkste fresco’s werden op de onderste gedeelten van de muren van het schip geschilderd. Hier treffen we de zogenaamde ‘Franciscaanse cyclus’ aan, die bestaat uit 28 voorstellingen uit het leven van Sint Franciscus. Hier kan men alle afzonderlijke onderdelen van de cyclus bekijken.
Bij het bestuderen van al deze fresco’s rijst steeds de vraag welke kunstenaar wat schilderde en wanneer. Auteurschap en datering zijn bij deze fresco’s vaak problematisch. Het is wel duidelijk dat de decoratie van de Bovenkerk ná 1253 begon, toen dit gedeelte van de dubbele kerk voltooid was. Eerst werden de gebrandschilderde ramen toegevoegd. Wellicht was het Paus Nicolaas III (1277-1280) die de opdracht voor de eerste fresco’s gaf. Hij was in elk geval nauw betrokken bij de Franciscaanse Orde. Nicolaas was namelijk eerder Kardinaal-Beschermheer van de Orde geweest en moest zich een groot deel van zijn pontificaat bezighouden met conflicten over de interpretatie van de Franciscaanse Regel (de strijd tussen de radicalen en de gematigden was nog niet beslecht). Het is echter ook mogelijk dat de decoratie van de Bovenkerk pas een aanvang nam toen in 1288 een zekere Girolamo Masci als Paus Nicolaas IV op de Troon van Sint Pieter plaatsnam. Deze vierde Nicolaas, die regeerde tot aan zijn dood in 1292, was de eerste Franciscaanse paus in de geschiedenis. Op goede gronden mogen we aannemen dat de Franciscaanse cyclus op de muren van het schip als laatste werd geschilderd. Aangezien het fresco met het Eerbetoon van een Eenvoudige Man – de eerste van de reeks – een afbeelding bevat van de kerk van Santa Maria sopra Minerva met daarnaast de nog niet voltooide Torre del Popolo in Assisi, mogen we aannemen dat deze fresco’s vóór 1305 werden geschilderd, het jaar waarin de genoemde toren werd afgebouwd.
De decoratie van de Bovenkerk begon achterin, in het rechter dwarsschip. De kunstenaar die hier werkte, wordt vaak de Meester van over de Bergen, de Noordelijke Meester of de Maestro Oltremontano genoemd. Wie hij ook was, hij was geen Italiaan. Mogelijk waren hij en zijn assistenten afkomstig uit Frankrijk, Duitsland of Engeland. De Meester van over de Bergen werd opgevolgd door Cimabue (ca. 1240-1302). Deze Florentijnse meester nam de rest van het dwarsschip en het koor voor zijn rekening. Afhankelijk van welke paus de opdracht voor de fresco’s gaf, werden die van Cimanue omstreeks 1280 of ná 1288 gemaakt. Een van zijn meest indrukwekkende werken is de Kruisiging in het linker dwarsschip.[8] We zien daar een knielende Sint Franciscus aan de voet van het kruis (een afbeelding vindt u hier). Merk wel op dat de kleuren compleet op hol geslagen zijn. Helaas is dit bij de andere fresco’s van Cimabue ook het geval. De kunstenaar gebruikte loodwit in zijn pigmenten en dat wordt als gevolg van oxidatie na enige tijd zwart. Hoewel het jammer is dat de originele kleuren niet bewaard zijn gebleven, zorgen de spookachtig zwarte figuren op het fresco wel voor een extra dramatisch effect. Een tweede probleem met de fresco’s is dat ze op gedroogde pleisterkalk werden geschilderd (a secco in plaats van buon fresco). Het gevolg is dat ze in tamelijk slechte staat verkeren.
Toen het dwarsschip en het koor voltooid waren, betrad een nieuwe kunstenaar het toneel. Deze kunstenaar was vrijwel zeker Jacopo Torriti, die zelf een Franciscaanse broeder was. Torriti en zijn assistenten begonnen met schilderen in de travee het dichtst bij het altaar. Ze voorzagen de bovenste gedeelten van de muren van het schip van fresco’s met scènes uit het Oude en het Nieuwe Testament. Ook decoreerden ze het gewelf van de derde travee met medaillons waarin we de bustes van Christus, de Maagd Maria, Johannes de Evangelist en Sint Franciscus kunnen ontwaren. Torriti slaagde er echter niet in het project te voltooien. Het lijkt erop dat hij plotseling het werk neer moest leggen, en de meest plausibele verklaring is dat hij door Paus Nicolaas IV naar Rome werd geroepen voor een project in de kathedraal van San Giovanni in Laterano. Daar maakte hij omstreeks 1291 het apsismozaïek (dat een zelfportret van de kunstenaar bevat). Vervolgens kreeg Torriti de opdracht een tweede apsismozaïek te maken voor de Santa Maria Maggiore, eveneens in Rome. Dit leidde tot het mozaïek van de Kroning van de Maagd, voltooid omstreeks 1295. Kort samengevat had Torriti zoveel te doen in de Eeuwige Stad dat hij niet meer naar Assisi kon terugkeren om zijn werk daar af te maken.
Jacopo Torriti werd vervangen door een kunstenaar die vaak wordt aangeduid als de Isaak Meester. Ik citeer Francesca Flores d’Arcais: “Whoever the painter, he was very mature, rich in experience and accustomed to thinking in architectonic terms (…) He was certainly a Roman artist, but with a sensibility more modern than Jacopo Torriti’s”.[9] Zou het kunnen dat deze kunstenaar Pietro Cavallini (ca. 1259-1330) was, de grote vertegenwoordiger van de school die ‘Romeins naturalisme’ wordt genoemd? Het zou perfect logisch zijn, maar de jury is nog in conclaaf. Cavallini schilderde een prachtig fresco voor de kerk van Santa Cecilia in Trastevere (ca. 1293) en maakte al even prachtige mozaïeken voor de kerk van Santa Maria in Trastevere (ca. 1290-1291). Belangrijker voor ons verhaal is echter dat hij tevens actief was in twee kerken in Rome met specifieke banden met de Franciscaanse Orde. Voor de kerk van San Francesco a Ripa schilderde Cavallini een Franciscaanse cyclus die later verloren ging. Deze kerk was de eerste basis van de Franciscanen in Rome. Verder was hij vrijwel zeker verantwoordelijk voor het fresco op de graftombe van kardinaal Matteo d’Acquasparta (1240-1302), de elfde generaal-overste van de Orde der Franciscanen, te vinden in de kerk van Santa Maria in Aracoeli. Ook andere kunstwerken in deze kerk, het tweede hoofdkwartier van de Franciscanen in de Eeuwige Stad, zijn van de hand van Cavallini.
Maar misschien was Cavallini hier wel helemaal niet actief. De twee fresco’s waarin Isaak voorkomt, worden vaak toegeschreven aan een jonge Giotto (ca. 1266-1337). Die moet eind twintig of begin dertig zijn geweest toen hij ze schilderde. Áls hij ze al schilderde, want hierover woedt een stevig debat. Giotto-expert Flores d’Arcais gelooft in elk geval dat ze van Giotto zijn en zij schrijft ook het gewelf van de Kerkleraren en verschillende voorstellingen uit het Nieuwe Testament, zoals de Kruisafneming op de linker muur in de eerste travee, aan hem toe. Het debat over deze kwestie is erg interessant, maar wel heel academisch. Ik zal er niet veel woorden aan vuil maken en me in plaats daarvan richten op het hoogtepunt van de Bovenkerk, te weten de Franciscaanse cyclus. Deze bestaat uit 28 voorstellingen uit het leven van Sint Franciscus. De verhalen die we zien, zijn gebaseerd op de Legenda Maior, de ‘officiële’ biografie van de heilige die tussen 1260 en 1263 werd geschreven door Giovanni di Fidanza, de zevende generaal-overste van de Franciscanen. Tegenwoordig is hij beter bekend als Sint Bonaventura. Hij werd namelijk in 1482 heilig verklaard door Paus Sixtus IV, die zelf de voormalige 37e generaal-overste van de Orde was; zie hierboven.
Hierboven werd ook al uitgelegd dat de Franciscaanse cyclus vóór 1305 moet zijn geschilderd omdat deze een nog onvoltooide Torre del Popolo toont. De vroegste bron voor Giotto’s aanwezigheid in Assisi is waarschijnlijk de notaris Riccobaldo van Ferrara (ca. 1246-1320), maar deze schrijft de Franciscaanse cyclus niet met zoveel woorden aan Giotto toe. Een stevige toeschrijving aan Giotto vinden we wel bij Lorenzo Ghiberti (1378-1455), die we vooral kennen van zijn deuren voor het Baptisterium van San Giovanni in Florence. Ghiberti schreef dat Giotto “painted almost the entire lower part [of the walls] in the Church of Assisi, in the order of minor friars”.[10] Giorgio Vasari, hierboven reeds genoemd, was er ook vrij zeker van dat het Giotto was die de fresco’s schilderde. Hij beweert dat de Florentijnse kunstenaar naar Assisi was geroepen door Giovanni da Morrovalle[11], die tussen 1296 en 1304 als dertiende generaal-overste van de Franciscanen diende. Het kan heel goed kloppen dat deze Giovanni bij het project betrokken was en de periode 1296-1304 lijkt precies te passen. Vasari beweert echter ook dat Giotto 32 scènes over het leven en het werk van Franciscus schilderde, wat nogal een knullige fout is: er zijn altijd maar 28 scènes geweest (Vasari moet in de war zijn geweest met de Bijbelse scènes, waarvan er inderdaad 32 zijn).
Het heeft er alle schijn van dat algemeen werd aangenomen dat Giotto verantwoordelijk was voor de Franciscaanse cyclus, totdat kunsthistorici begin twintigste eeuw vraagtekens begonnen te plaatsen bij deze toeschrijving. Het debat werd in de twintigste eeuw voortgezet en richt zich op stijlverschillen tussen de cyclus in Assisi en de fresco’s in de Cappella degli Scrovegni in Padova, die in 1303-1305 werden uitgevoerd en zeker van de hand van Giotto zijn. Dit debat heeft nog geen consensus opgeleverd. Auteurs als Francesca Flores d’Arcais blijven van mening dat de cyclus aan Giotto moet worden toegeschreven. Flores d’Arcais beweert zelfs dat “Giotto’s paternity of the cycle is generally accepted”.[12] Ze geeft echter ook toe dat de laatste drie voorstellingen van de cyclus op de linker muur, die van matige kwaliteit zijn, zeker niet door Giotto werden geschilderd. De Genezing van de Gewonde Man, de Biecht van de Vrouw uit Benevento en de Bevrijding van de Gevangene worden toegeschreven aan de Cecilia Meester of wellicht de Meester van het Crucifix van Montefalco (mogelijk dezelfde persoon).[13] Daarnaast merkt Flores d’Arcais op dat een deel van de overige voorstellingen op dezelfde linker muur, beginnend met de Dood van Sint Franciscus, wijst op een grote betrokkenheid van assistenten. Wellicht moest ook Giotto zijn project in de steek laten. We weten dat Paus Bonifatius VIII (1294-1303) hem omstreeks 1297 naar Rome liet komen om fresco’s te schilderen voor zijn Loggia der Zegeningen, die onderdeel was van de kathedraal van San Giovanni in Laterano.
Samenvattend kunnen we stellen dat waar sommige experts er nog steeds van uitgaan dat Giotto verantwoordelijk was voor het grootste gedeelte van de cyclus, andere deskundigen de hand van drie afzonderlijke schilders zien. Volgens deze theorie was de anonieme Meester van de Legende van Sint Franciscus verantwoordelijk voor de meeste fresco’s. Hij werd later vervangen door een andere Meester die de scènes over de dood en begrafenis van Franciscus op zich nam. De minder competente Cecilia Meester zou ten slotte de cyclus voltooid hebben. Deze driedeling past overigens perfect bij de theorie dat Giotto een groot deel van de cyclus zelf schilderde, vervolgens zwaarder op zijn assistenten moest leunen en uiteindelijk het project helemaal moest verlaten, waarbij hij zelfs zijn assistenten meenam en de voltooiing van de frescocyclus aan iemand anders overliet. Het debat over de betrokkenheid van Giotto bij de Franciscaanse cyclus zal ook de komende decennia nog wel worden voortgezet. Als u de Bovenkerk bezoekt, dan raad ik u sterk aan deze hele discussie te negeren en gewoon van de fresco’s te genieten. Of Giotto ze nu heeft geschilderd of niet, feit blijft dat de meeste van uitmuntende kwaliteit zijn en het ware hoogtepunt van de kerk vormen.
Benedenkerk
Waar de Bovenkerk licht en ruim opgezet is, is de Benedenkerk tamelijk donker. De ruimte voelt vanwege het lage gewelf ook wat krap bemeten aan. Dit onderste gedeelte van de kerk, uitgevoerd in Romaanse stijl, was de plek waar pelgrims zich konden verzamelen om Sint Franciscus eer te bewijzen. Net als de Bovenkerk werd de Benedenkerk gebouwd in de vorm van een Tau-kruis. Ze raakte deze vorm echter grotendeels kwijt toen in de late dertiende en veertiende eeuw zijkapellen aan de kerk werden toegevoegd. Hier vindt men een goede plattegrond van de Benedenkerk.
De toegang tot de Benedenkerk leidt naar een voorhal met een aantal interessante graftomben. Een ervan zou kunnen toebehoren aan Jan van Brienne, titulair koning van Jeruzalem (1210-1225) en Latijns keizer van Constantinopel van 1229 tot aan zijn dood in 1237. Jan en Franciscus hadden elkaar tijdens de Vijfde Kruistocht (1217-1221) in Egypte ontmoet en vlak voor zijn dood zou Jan een Franciscaner broeder zijn geworden. Omdat hij echter zijn laatste adem uitblies in wat nu Istanbul in Turkije is, is het niet onmogelijk dat de graftombe in de Benedenkerk in Assisi niet van hem is. Aan het einde van de voorhal vinden we de Cappella di Santa Caterina, die tegenwoordig alleen toegankelijk is voor mensen die willen bidden. De Spaanse kardinaal Gil Álvarez Carrillo de Albornoz (1310-1367), de pauselijke houwdegen die de Rocca Maggiore in Assisi liet bouwen, werd aanvankelijk in deze kapel begraven. Later werd zijn lichaam gerepatrieerd naar Toledo in Spanje.
Op de muren van het schip van de Benedenkerk werden fresco’s geschilderd met vijf voorstellingen uit het leven van Christus (rechts) en vijf uit dat van Franciscus (links; Franciscus werd in deze tijd als een soort tweede Christus gezien). Mogelijk werden deze fresco’s al rond 1260 geschilderd. Ze worden toegeschreven aan de anonieme Meester van Sint Franciscus (Maestro di San Francesco) en de tand des tijds heeft ze niet gespaard. Belangrijker is echter nog dat ook mensen de fresco’s niet hebben gespaard: de meeste werden beschadigd tijdens de bouw van de zijkapellen. De bouwers braken toen tamelijk rücksichtslos door de muren van het schip heen.
Ik zal niet alle kapellen in de Benedenkerk bespreken; sommige zijn interessanter dan andere. Laten we beginnen in het rechter dwarsschip. Hier werd omstreeks 1294 de Cappella di San Nicola aangebouwd, gewijd aan Sint Nicolaas van Bari. De kapel behoorde toe aan de familie Orsini uit Rome en de opdracht voor de bouw ervan kwam vermoedelijk van kardinaal Napoleone Orsini. De reden dat de kerk aan Sint Nicolaas is gewijd, is waarschijnlijk het feit dat Paus Nicolaas III – hierboven reeds genoemd – een telg uit het geslacht van de Orisini’s was geweest; hij heette oorspronkelijk Giovanni Gaetano Orsini. In de kapel staat de graftombe van een andere Giovanni Gaetano Orsini, te weten de broer van de kardinaal. In de vroege jaren 1300 werd de kapel gedecoreerd door een groep kunstenaars, “all of them bound to Giotto”.[14] Mogelijk ging het om assistenten uit zijn atelier of voormalige leerlingen die nu zelfstandig werk uitvoerden. Of de meester persoonlijk betrokken was, is lastig te zeggen, maar het lijkt tamelijk onwaarschijnlijk dat hij zelf de penseel ter hand nam.
De invloed van Giotto is ook aanwezig in het rechter dwarsschip zelf, waar we verhalen uit de kindertijd van Christus en postume wonderen van Sint Franciscus aantreffen. Sommige fresco’s lijken sterk op de fresco’s op de muren van de Cappella degli Scrovegni in Padova, hierboven reeds enkele malen genoemd. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de Vlucht naar Egypte, Christus onder de Schriftgeleerden en de Kruisiging. Opmerkelijk is dat we in het rechter dwarsschip ook een fresco aantreffen dat duidelijk niet werd geschilderd door Giotto, zijn navolgers of zijn atelier. Het fresco toont een Tronende Madonna met het Kind, Sint Franciscus en Vier Engelen. Vrij algemeen wordt het toegeschreven aan Cimabue en de datering ervan is problematisch. Het lijkt redelijk om aan te nemen dat het omstreeks 1280 – of omstreeks 1288 als de opdrachtgever Paus Nicolaas IV was – werd gemaakt. Hoewel het zeker niet van uitzonderlijke kwaliteit is, is het fresco erg beroemd vanwege de afbeelding van Franciscus als een bebaarde jongeman met een enigszins verlegen blik in zijn ogen.
De invloed van Giotto zet zich voort in de schitterende Cappella della Maddalena, de laatste kapel aan de rechterkant van het schip. Het is heel goed mogelijk dat de meester hier ook in persoon actief was. De fresco’s in de kapel werden gemaakt in opdracht van Tebaldo Pontano, bisschop van Assisi tussen 1296 (of 1314) en 1329. Het dateren van de fresco’s is wederom problematisch. Misschien werden ze al in 1315 of 1318 geschilderd, maar misschien ook wel in de jaren 1320. Wederom is de invloed van de Cappella degli Scrovegni evident. De scènes met de Kruisafneming en de Opwekking van Lazarus zijn duidelijk geïnspireerd door soortgelijke scènes in Padova. Toch zijn de fresco’s allesbehalve saaie kopieën; een expert concludeert dat “this cycle is full of innovative effects, and at the same time rich in theological and spiritual significance and affectionate attention to each person”.[15] Voor mij persoonlijk is deze kapel het hoogtepunt in de Benedenkerk.
De linkerzijde van de Benedenkerk wordt gedomineerd door twee kunstenaars uit Siena. Pietro Lorenzetti (ca. 1280/85-1348) decoreerde het linker dwarsschip met voorstellingen over het Lijden van Christus. De datering is wederom lastig, maar het lijkt redelijk uit te gaan van 1315-1320. Simone Martini (ca. 1284-1344) was op zijn beurt verantwoordelijk voor de fresco’s in de Cappella di San Martino. Deze werden geschilderd omstreeks 1321-1326 of misschien tussen 1312 en 1320. Anders gezegd: we weten het niet. De kapel is gewijd aan Sint Maarten, de bisschop van Tours die in 397 stierf. Hij werd zeer bewonderd door Franciscus vanwege het feit dat hij zijn mantel had gedeeld met een bedelaar en het Romeinse leger verliet om verder te gaan als pacifist (merk op dat de tweede scène van de Franciscaanse cyclus in de Bovenkerk gaat over Franciscus die zijn mantel weggeeft aan een arme man).
Crypte
Vanuit de Benedenkerk kan men afdalen in de crypte onder het hoogaltaar. Dit is de heiligste plek in heel Assisi. Hier rust een van de beroemdste heiligen in de geschiedenis van het christendom in een simpele stenen sarcofaag. De graftombe vermeldt alleen zijn naam, zijn vermoedelijke geboortejaar (1182) en zijn sterfjaar (1226). Franciscus wordt omringd door de graven van enkele van zijn vroegste en trouwste volgelingen. Naast de reeds genoemde Broeders Masseo en Leo vonden ook Broeder Rufino, “een verlegen man die door Franciscus zeer bewonderd werd”[16], en Broeder Angelo hier hun laatste rustplaats.
Sint Franciscus wacht op de wederopstanding in de nabijheid van een vrouw die lange tijd heel dicht bij hem stond. Ik doel natuurlijk niet op Clara van Assisi; zij heeft haar eigen basiliek aan de andere kant van het stadje. Nee, de vrouw op wie ik doel is Giacoma Frangipane de’ Settesoli (ca. 1190-1239), een adellijke Romeinse vrouw die door Franciscus liefdevol ‘Broeder Giacoma’ werd genoemd (of Jacoba; als vrouw kon ze natuurlijk niet toetreden tot de Minderbroeders). Giacoma speelde waarschijnlijk een sleutelrol bij de overdracht van een voormalige Benedictijnse kerk in Rome aan de Franciscanen. Later werd dit de San Francesco a Ripa. Toen Franciscus in de herfst van 1226 in zijn cel op sterven lag, bevond Giacoma zich aan zijn zijde. Op grond van dit alles heeft ze haar ereplaats in de crypte van de San Francesco meer dan verdiend.
Bronnen
- ANWB reisgids Umbrië (2016), p. 69-71;
- Donald Spoto, Reluctant Saint;
- Dorling Kindersley reisgids Umbrië (2016), p. 76-81;
- Giorgio Vasari, De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten;
- Italiaanse Wikipedia;
- Francesca Flores d’Arcais, Giotto;
- Key to Umbria
Noten
[1] Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 15. Alle citaten uit haar boek zijn vertalingen van Raymond Rosenthal.
[2] De Sint Pieter, San Giovanni in Laterano, Santa Maria Maggiore, San Paolo fuori le Mura en San Lorenzo fuori le Mura in Rome en de San Francesco en Santa Maria degli Angeli in Assisi.
[3] Eveneens in 1253 wijdde Innocentius de kathedraal van San Rufino in Assisi.
[4] “A man of tyrannical temperament” en “despotic and self-indulgent”, Donald Spoto, Reluctant Saint, p. 79 en p. 119.
[5] Vooral in de Latijnse Vulgaat waarmee Franciscus bekend moet zijn geweest (ook al leerde hij formeel nooit Latijn): “et dixit Dominus ad eum: Transi per mediam civitatem, in medio Jerusalem, et signa thau super frontes virorum gementium et dolentium super cunctis abominationibus quae fiunt in medio ejus.”
[6] Donald Spoto, Reluctant Saint, p. 62-63.
[7] Het navolgende is grotendeels gebaseerd op Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 15-16.
[8] Er is nog een tweede Kruisiging in het rechter dwarsschip.
[9] Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 20.
[10] Citaat afkomstig uit Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 32.
[11] De naam is overigens een puinhoop: we komen ook Giovanni Mincio of Minio da Morrovalle of Murrovale tegen, alsook Giovanni di Muro della Marca. Het is echter duidelijk dat Vasari verwees naar de dertiende generaal-overste van de Franciscanen.
[12] Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 32.
[13] Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 83.
[14] Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 219.
[15] Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 297.
[16] “A shy man much admired by Francis”, Donald Spoto, Reluctant Saint, p. 79.
Pingback:Padova: Il Santo – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Basilica di San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Florence: Giotto in de Uffizi – – Corvinus –
Pingback:Venetië: Santa Maria Gloriosa dei Frari – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Santa Maria Maggiore en Chiesa Nuova – – Corvinus –
Pingback:Gubbio: San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Giovanni in Laterano – – Corvinus –
Pingback:Giotto in Rome – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Santa Maria degli Angeli – – Corvinus –
Pingback:Montefalco: de fresco’s van Benozzo Gozzoli in de San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Bologna: San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Verona: San Fermo Maggiore – – Corvinus –
Pingback:Perugia: Galleria Nazionale dell’Umbria – – Corvinus –
Pingback:Florence: de Giotto uit San Giorgio alla Costa – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Rocca Maggiore – – Corvinus –