Het Museo Nazionale Romano opende al in 1890 zijn deuren. De omvangrijke collectie van het museum is thans verdeeld over vier locaties: de eerder besproken stadspaleizen Palazzo Massimo en Palazzo Altemps, de Crypta Balbi en de Baden van Diocletianus. De baden kunnen als de oorspronkelijke locatie van het museum worden beschouwd. In de zestiende eeuw werd in de ruïnes van de baden de kerk Santa Maria degli Angeli e dei Martiri gebouwd, het laatste ontwerp van de grote architect Michelangelo. In een van de ronde entreegebouwen van het complex verrees vervolgens in 1598 de kerk van San Bernardo alle Terme. In eerdere bijdragen over deze twee kerken ben ik al op de geschiedenis van de Baden van Diocletianus ingegaan. Die geschiedenis zal ik hieronder herhalen, en daarna zal ik tien hoogtepunten uit de collectie van het museum bespreken. Waar het Palazzo Massimo en het Palazzo Altemps zich vooral richten op voorwerpen uit de late Romeinse Republiek en de Keizertijd, vinden we in de Baden van Diocletianus ook voorwerpen die van de eerdere periodes dateren. Bovendien gaat het niet alleen om voorwerpen uit Rome zelf, maar ook uit steden en stadjes elders in Latium.
De Baden van Diocletianus
De baden werden tussen 298 en 306 gebouwd. Ze besloegen een terrein van omstreeks 380 bij 370 meter en waren daarmee de grootste in de stad. Hoewel de baden werden vernoemd naar keizer Diocletianus (284-305), werden ze feitelijk gebouwd in opdracht van zijn medekeizer Maximianus. Voordat met de bouw begonnen kon worden moest een groot aantal gebouwen gesloopt worden, maar de reeds bestaande Tempel van de gens Flavia, gebouwd door keizer Domitianus (81-96), mocht blijven staan. Deze werd onderdeel van het badencomplex. Om de baden van voldoende water te kunnen voorzien werd aan het oude Aqua Marcia-aquaduct (gebouwd in 144 BCE) een nieuwe aftakking toegevoegd. Een goede plattegrond van de baden is te vinden in de Atlas of Ancient Rome.[1] Wie geen exemplaar van dit schitterende boek heeft, kan een blik werpen op deze informatieve website of anders op deze.
De baden hadden een opbouw en indeling die men overal in de Romeinse wereld aantreft, met als enige verschil dat dit een veel groter complex betreft, zelfs nog groter dan de Baden van Caracalla, die in 216 hun deuren openden. De Baden van Diocletianus hadden ruimte voor maximaal 3.000 mensen. Deze konden zich uitkleden in de apodyteria, vervolgens doorgaan naar het frigidarium, tepidarium en caldarium (respectievelijk de koude, lauwe en warme baden), sporten op de palaestrae (oefenterreinen) en een duik nemen in de enorme natatio (zwembad). Het hele complex was ommuurd, en aan de westzijde bevond zich een immense exedra (een halfronde apsis) met een doorsnede van zo’n 160 meter. Tegenwoordig is dit de Piazza della Repubblica. Op de hoeken van de ommuring stonden aan deze kant van de baden twee ronde gebouwen, een ten noorden en een ten zuiden van de exedra. Zeer waarschijnlijk ging het om entreegebouwen. Via deze gebouwen kwamen bezoekers het badencomplex binnen. Het noordelijke gebouw werd als gezegd omgebouwd tot kerk, de San Bernardo alle Terme.
Aan de kerk Santa Maria degli Angeli e dei Martiri werden in de zestiende eeuw twee kloostergangen toegevoegd, een grote en een kleine. Deze werden tot 1870 gebruikt door Kartuizers, maar dienen thans als expositieruimte voor het museum. Het is daarom tijd nu een blik te werpen op de collectie van dit museum.
De collectie
1. Sarcofaag met reiswagens
In de grote kloostergang staan vele grafmonumenten en sarcofagen. Mijn aandacht werd getrokken door een in 1723 gevonden sarcofaag uit de tweede eeuw met een voorstelling die door het museum wordt omgeschreven als “Sarcophagus with journey of the deceased through the afterlife”. De voorstelling op de sarcofaag is ontroerend. Links zien we een open reiswagen met twee wielen, getrokken door twee muilezels. In de wagen, een cisium, zit een echtpaar met een jong kind. De wagen wordt begeleid door een eros die door de lucht vliegt. Rechts is tweede reiswagen afgebeeld, vrijwel een kopie van de eerste. Tussen de wagens in spelen twee kinderen onder een boom. Het ene kind aait een grote vogel (een eend?), de andere lijkt een soort stepje te hebben. Het museum vermeldt niet voor wie de sarcofaag was bedoeld, maar aangezien de kindersterfte in de Oudheid schrikbarend hoog was, zou het best om de laatste rustplaats van twee kinderen kunnen gaan.
2. Helm uit Lanuvium
Het museum bezit de volledige wapenrusting van een krijger uit Lanuvium, die hem na zijn dood werd meegegeven en die dus in zijn graftombe werd aangetroffen. De voorwerpen dateren van ca. 475 BCE. De kwaliteit van de voorwerpen doet vermoeden dat de overledene een hoge militaire functie had. Zo is de hier besproken helm gemaakt van brons, zilver, goud en glaspasta. Volgens het museum gaat het om een ceremoniële helm, die dus niet tijdens gevechten werd gebruikt. Fascinerend zijn de ogen, neus en wenkbrauwen die op de helm zijn aangebracht. Bovenop konden nog veren of een kam worden bevestigd.
Lanuvium was een Latijnse stad die ten zuiden van de Mons Albanus lag. Samen met andere Latijnse steden kwam de stad in 340-338 BCE tegen de Romeinse overheersing in opstand, maar tevergeefs. In 338 BCE werd de legers van Lanuvium en het naburige Aricia verslagen door de consul Gaius Maenius. De Romeinen wonnen de Latijnse oorlog en aan de inwoners van Lanuvium werd volledig Romeins burgerrecht toegekend. Daarmee wonnen ze wellicht aan invloed en prestige, maar raakten ze ook hun zelfstandigheid kwijt. In de keizertijd was Lanuvium de geboorteplaats van de keizers Antoninus Pius en Commodus.
3. Buste van Kore uit Aricia
Aricia lag even ten noorden van Lanuvium. In de buurt van de stad vond aan het einde van de zesde eeuw BCE een belangrijke veldslag plaats. De Etruskische koning Lars Porsenna van Clusium had vermoedelijk net Rome ingenomen en vervolgens zijn zoon Arruns met een leger Latium ingestuurd om ook andere steden te veroveren. De Latijnen bundelden hun krachten en kregen hulp van de tiran Aristodemos van Cumae, waar de laatste Romeinse koning Tarquinius Superbus met zijn familie asiel had gekregen. Bij Aricia werd het leger van Arruns verslagen, waarop diens vader zich terugtrok naar Clusium (het huidige Chiusi). Tarquinius Superbus keerde niet terug naar Rome, waar in het ontstane machtsvacuüm een republiek werd uitgeroepen.
Aricia nam als lid van de Latijnse Bond deel aan de Latijnse oorlog en leed daarin samen met Lanuvium een nederlaag (zie hierboven). Ook aan de inwoners van Aricia werd volledig Romeins burgerrecht toegekend. In de buurt van de stad stond een heiligdom gewijd aan Demeter en haar dochter Kore (Ceres en Proserpina in het Latijn). Het museum bezit verschillende terracotta voorwerpen afkomstig uit dit heiligdom, die dateren van het einde van de vierde eeuw tot het midden van de derde eeuw BCE. Erg mooi is een buste van Kore, met opvallende oorbellen.
4. Typhon uit Gabii
Ook Gabii, gelegen net ten noorden van de Mons Albanus, behoorde tot de Latijnse Bond. De stad bleef tijdens de Latijnse oorlog echter trouw aan Rome en moet daarvoor beloond zijn, al weten we niet hoe. In de buurt van de stad stond een heiligdom voor een onbekende vrouwelijke godheid. Van dit heiligdom zijn enkele decoratieve elementen bewaard gebleven. In deze bijdrage is opgenomen een van de acroteria van het fronton van de tempel. Deze stelt het monster Typhon voor, dat door Zeus werd verslagen. Typhon heeft een volle baard, vleugels en dierenoren. Bijzonder is dat de originele kleuren bewaard zijn gebleven.
5. Hoofd van Lucius Cornelius Pusio
Van het bronzen standbeeld van de Romeinse generaal en staatsman Lucius Cornelius Pusio zijn alleen het hoofd en het bijschrift bewaard gebleven. Uit het bijschrift blijkt dat Pusio diende als krijgstribuun (tribunus militum) bij Legio XIV Gemina en later als legioenscommandant (legatus legionis) van Legio XVI. Van het laatste legioen wordt alleen het nummer gegeven, niet de naam. Deze was oorspronkelijk Gallica, maar nadat het legioen zich tijdens de Bataafse opstand van 69-70 had overgegeven, werd het ontbonden. Vervolgens werd het door keizer Vespasianus heropgericht als Legio XVI Flavia Firma, vernoemd naar zijn eigen familie, de hierboven reeds genoemde gens Flavia. Volgens het museum werd het beeld rond het jaar 55 in het huis van Pusio in Rome geplaatst, toen de man was teruggekeerd in Rome na zijn tijd in Germanië. In 72 of 73 diende Pusio vervolgens nog als consul. Volgens het bijschrift werd het standbeeld gemaakt in opdracht van een zekere Marcus Vibrius Marcellus, een centurion in Legio XVI.
6. Sol Invictus en Jupiter Dolichenus
Op een mooi reliëf uit het einde van de tweede eeuw zijn drie personen afgebeeld. Links zien we een baardeloze jongeman met een stralenkrans rond zijn hoofd. Hij is Sol Invictus, de Onoverwonnen Zon. De cultus van Sol bereikte zijn hoogtepunt in de derde eeuw. In het jaar 274 werd onder keizer Aurelianus een tempel voor de godheid in Rome gewijd. Dit gebeurde volgens de overlevering op 25 december, een datum die volgens de kalender van Filocalus de NATALIS INVICTI was, de geboortedag van de Invictus. Het veel kleinere vrouwenhoofd in het midden stelt Luna voor, de godin van de maan. Ze is herkenbaar aan haar diadeem met daarop de maansikkel. De bebaarde man rechts is het lastigst te identificeren, maar het bijschrift biedt in wezen drie mogelijkheden. Vertaald luidt dit bijschrift:
“Aan de onoverwinnelijke Sol voor het heil van de keizers en de beschermgeest van zijn bijzondere ruitertroepenafdeling (heeft) Marcus Ulpius Chresimus, priester van Jupiter Dolichenus, (dit gewijd). Daarmee lost hij graag, blij en met reden zijn gelofte in.”[2]
De eerste mogelijkheid is dat we naar de beschermgeest (genius) van de equites singulares kijken, de bereden lijfwachten van de keizer. Genius en ruiters worden niet alleen genoemd in het bijschrift, het reliëf is ook nog eens gevonden in een heiligdom bij de kazerne van de ruiters, die onder keizer Constantijn de Grote (306-337) plaats moest maken voor de kathedraal van Rome, de San Giovanni in Laterano. De bebaarde man ziet er echter niet erg krijgshaftig uit, want ons bij de tweede en derde mogelijkheid brengt: de man is de in de tekst genoemde Marcus Ulpius Chresimus, de priester van Jupiter Dolichenus, of hij is Jupiter Dolichenus zelf. Doliche was een stad in Romeins Syrië. Via het Romeinse leger werd de godheid ook in Rome geïmporteerd. De cultus van Jupiter Dolichenus was overigens een mysteriecultus, dus alleen toegankelijk voor ingewijden. Doorgaans herkent men Jupiter Dolichenus aan zijn dubbele bijl en bliksemschichten. Aangezien die afwezig zijn, lijkt het mij het meest plausibel dat de bebaarde man Marcus Ulpius Chresimus is.
7. Mithras geboren uit een rots
De cultus van Mithras was erg populair in het Romeinse Rijk, voornamelijk in de tweede en derde eeuw. Dat deze cultus een serieuze bedreiging vormde voor het opkomende christendom, is echter om meerdere redenen onzin. Het Mithraïsme werd nooit een massabeweging of een staatscultus en was alleen toegankelijk voor mannelijke ingewijden. Daarbij was het ook nog eens een cultus met weinig aanhang onder de hogere klassen. Ingewijden waren doorgaans soldaten, lagere ambtenaren, vrijgelatenen en slaven.[3] Een andere veel gehoorde, maar daarmee nog niet juiste bewering over het Mithraïsme is dat het een uit het Parthische of Perzische Rijk geïmporteerde godsdienst betrof. Nu kenden de Perzen inderdaad een godheid die Mithra heette en ook het tijdens rituelen gebruikte woord nama (‘heil’) kan heel goed aan het Perzisch ontleend zijn. Een centraal element van het Mithraïsme, Mithras die de stier doodt (tauroktonie), ontbreekt echter in de Perzische versie. Tegenwoordig wordt veelal aangenomen dat de band met Mithra hooguit zeer los is, en wordt steeds vaker Cappadocië in het huidige Turkije als de wieg van de Mithrascultus genoemd. Heiligdommen voor de godheid (mithraea) worden vooral gevonden in Rome en Ostia, en in voormalige legerplaatsen in het westelijke deel van het Romeinse Rijk.
Het museum bezit diverse voorwerpen die gerelateerd zijn aan de Mithrascultus, onder andere een fraai en nog deels beschilderd reliëf gevonden onder de kerk van Santo Stefano Rotondo in Rome. In deze bijdrage wil ik echter een ander voorwerp gevonden onder dezelfde kerk laten zien, namelijk een beeld van Mithras die geboren wordt uit een rots. Daarmee sneuvelt een andere mythe over de godheid die vooral op het internet populair is: dat Mithras geboren zou zijn uit een maagd (net als Jezus Christus). Het beeld, dat van het einde van de tweede eeuw of de eerste helft van de derde eeuw dateert, toont de godheid naakt en met een kort zwaard in de ene en een fakkel in de andere hand. De inscriptie verwijst onder meer naar de vruchtbare rots (petra genetrix), de man die het beeld liet wijden (een zekere Aurelius Bassinus) en de Castra Peregrina. Hier waren soldaten gelegerd die de geheime dienst van de keizer vormden. De kazerne werd in de vijfde eeuw afgebroken en op dezelfde plaats verrees de genoemde kerk van Santo Stefano.
8. Urn van een slaaf van Vespasianus
Achter een kleine urn uit de eerste eeuw van onze jaartelling gaat weer een bijzonder verhaal schuil. De urn bevatte de as van Servandus Agathopodianus. Hij was blijkens het opschrift een SER[VO], dus een slaaf van keizer Vespasianus, die tussen 69 en 79 op de troon zat. De asurn werd gemaakt in opdracht van een zekere Spendo(nius?) Consortianus, waarschijnlijk een andere slaaf of vrijgelatene van de keizer. Onder de tekst zien we een eros, een mandje waar een slang uit kruipt en de bekende Romeinse adelaar. Volgens het informatiebordje in het museum is de slang mogelijk een verwijzing naar de cultus van Isis, die erg populair was in Rome.
9. Mozaïek met Gnothi Sauton
Al bij een eerste bezoek aan het museum in 2015 werd mijn aandacht getrokken door een groot mozaïek van een liggend skelet met de Griekse tekst Γνῶθι σαυτόν (gnothi sauton). De tekst betekent ‘ken uzelf’. Bezoekers aan de tempel van Apollo in Delphi konden deze tekst lezen boven de ingang van het heiligdom. De tekst is aan zo’n beetje iedere grote Griekse filosoof toegeschreven, maar feitelijk weten we niet wie de spreuk heeft bedacht. De meest plausibele verklaring is dat het gewoon om een volkswijsheid gaat, die samen met twee andere spreuken – Μηδὲν ἄγαν (‘alles met mate’) en het veel minder bekende Ἐγγύα πάρα δ’ Ἄτα (over ‘toezegging’ en ‘verderf’; betekenis niet geheel zeker) – aan bezoekers van de tempel werd voorgehouden. Het mozaïek werd gevonden op een Romeinse begraafplaats langs de Via Appia. Het benadrukt de korte duur van het leven.
10. Graftombe uit de Via Portuense
Zeer indrukwekkend is ten slotte een graftombe uit de tweede eeuw die in 1951 langs de Via Portuense werd gevonden. Oorspronkelijk was de tombe bedoeld als columbarium. In de verschillende nissen werden de urnen van de gecremeerde overledenen geplaatst. In het fronton boven twee van de grotere nissen zien we nog de geschilderde portretten van de overledenen (of van hun nabestaanden). In de tweede en derde eeuw gingen de Romeinen geleidelijk over van cremeren naar begraven. In de vloer van de graftombe uit de Via Portuense werden ook mensen begraven en er werden sarcofagen in het gebouwtje geplaatst. De muren van de graftombe zijn voorzien van kleurrijke fresco’s, waarvan vooral die op de rechter muur opvallen. Hier zijn dertien mensen geschilderd. Helemaal links speelt een halfnaakt kind – dat erg op een volwassene lijkt – weer met een stepje, kennelijk een bekend soort speelgoed in de Oudheid. En wat gebeurt er rechts? Zien we daar twee volwassenen met een bal spelen? Het tafereel komt in elk geval heel vrolijk over: het hiernamaals is een fijne plek. Ook op de andere muren zijn mooie fresco’s van mensen, dieren, planten en bloemen geschilderd.
Noten
[1] Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 2, Tab. 195.
[2] Vertaling overgenomen uit Rome. De droom van keizer Constantijn, p. 61.
[3] The Cambridge Dictionary of Classical Civilization 2006/2008, p. 585-586.
Pingback:Rome: Santo Stefano Rotondo – – Corvinus –