Constantijn de Grote: De Jaren 324-325

Licinius (Kunsthistorisches Museum Wenen, CC BY-SA 4.0).

In de lente van 324 waren Constantijn en Licinius allebei klaar voor oorlog. Constantijn had volgens Zosimus een leger van 120.000 infanteristen en 10.000 ruiters verzameld, Licinius bijna 150.000 infanteristen en 15.000 ruiters.[1] Deze aantallen doen denken aan de strijd bij Lugdunum tussen Septimius Severus en Clodius Albinus in het jaar 197, en net als bij die eerdere veldslag zullen ze sterk overdreven zijn. Een totaal van bijna 300.000 soldaten komt immers neer op driekwart van het gehele Romeinse leger. Dat zou ernstig verzwakte provincies en grenzen hebben betekend. Niettemin zullen de beide legers groot zijn geweest, wellicht rond de 40.000 manschappen bij Constantijn en 50.000 bij Licinius. Constantijn had bovendien in Thessalonica een transportvloot van honderden schepen laten verzamelen, die het leger bij de opmars door Macedonië en Thracië langs de kust kon volgen. In Piraeus bij Athene had hij verder een vloot van 200 oorlogsschepen verzameld, waarover zijn oudste zoon Crispus het bevel had gekregen. Licinius had op zijn beurt een vloot van 350 oorlogsschepen onder leiding van een zekere Abantus of Amandus naar de Hellespont gestuurd.

Slag bij Hadrianopolis

Vanuit Thessalonica rukte Constantijn over de Via Egnatia op naar Hadrianopolis in Thracië. Thracië werd van Macedonië gescheiden door de rivier de Hebrus, en Hadrianopolis lag aan de andere kant. Constantijn moest dus een manier vinden om de rivier over te steken en sloeg in afwachting daarvan zijn kamp op. Licinius had aan de andere kant van de Hebrus zijn leger in slagorde opgesteld op het hoger gelegen terrein, waarbij een van zijn flanken ook nog eens beschermd werd door een zijrivier van de Hebrus. Enkele dagen stonden de beide legers zo tegenover elkaar. Van een dreigende confrontatie tussen een christelijk leger (dat van Constantijn, die zichzelf mogelijk al als christen beschouwde) en een ‘heidens’ leger (dat van Licinius, die nog op Jupiter vertrouwde) was geen sprake. In het leger van Constantijn zullen zeker enkele honderden of misschien een paar duizend christelijke soldaten hebben meegevochten, in aanvulling op de vijftig elitesoldaten die het labarum bewaakten, de standaard van Constantijn met het chi-rho-teken.[2] De overgrote meerderheid van de manschappen die bij Hadrianopolis zouden strijden, was echter nog altijd niet-christelijk.

De oorlog tussen Constantijn en Licinius in 324 (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Zosimus suggereert dat de slaglinie van Licinius 200 stadia bestreek, wat neerkomt op meer dan dertig kilometer en dus onrealistisch is. Als hier geen sprake is van een fout van de kopiist bedoelde de geschiedschrijver misschien dat Licinius zijn troepen over een groot gebied had verspreid omdat Constantijn op verschillende punten de rivier kon oversteken. Constantijn loste het probleem van de rivier op met een list. Hij pretendeerde op een bepaalde plek een brug te willen bouwen door bomen om te hakken, touwen om de boomstammen te binden en deze naar de rivier te laten brengen. Ondertussen had hij een plek gevonden waar de rivier smal en doorwaadbaar was. De keizer liet hier op 3 juli een kleine voorhoede oversteken, die al snel de troepen tegenover hen op de vlucht joeg. Daarna volgde de rest van Constantijns leger en begon de slag bij Hadrianopolis pas echt.

Enorm hoofd van Constantijn.

Met het oversteken van de rivier had Constantijn de strijd nog niet gewonnen. Licinius bezette nog altijd het hoger gelegen terrein, en pas na zware gevechten wisten de troepen van Constantijn hem daar te verdrijven. Volgens de Origo Constantini Imperatoris raakte Constantijn zelf gewond aan zijn dijbeen tijdens de strijd.[3] Mogelijk is dit latere propaganda, want de keizer was al ruim in de vijftig en zal echt niet meer op zijn strijdros in de voorste gelederen hebben meegevochten (een dijbeenwond is typisch voor een ruiter). De verliezen aan beide zijden moeten aanzienlijk zijn geweest; Zosimus spreekt van 30.000 doden zonder te melden aan welke kant ze vielen. Tegen zonsondergang was het gevecht voorbij. Constantijn nam het legerkamp van Licinius in, en de laatstgenoemde vluchtte naar Byzantium. Veel van zijn soldaten die waren achtergebleven gaven zich vervolgens aan Constantijns leger over. Dat marcheerde verder over de Via Egnatia en sloeg het beleg op voor Byzantium. De stad leek een onneembare vesting, goed beschermd aan zowel de land- als de zeezijde. Zolang Abantus nog de toegang tot de Propontis (Zee van Marmara) controleerde, had Licinius weinig te vrezen.

Slagen bij de Hellespont en Chrysopolis

Nu kwam echter Crispus met zijn vloot in actie. Zijn voorhoede van zo’n 80 schepen versloeg bij Callipolis (Gallipoli) een veel grotere maar slecht geleide vloot van 200 schepen van Abantus. De nacht beëindigde het gevecht, waarop Crispus en Abanatus met hun vloten naar veilige ankerplaatsen voeren. Crispus had de zijne beter gekozen dan zijn tegenstander, want het grootste deel van de vloot van Abantus werd vervolgens door een storm vernietigd. De admiraal van Licinius zou met slechts vier schepen naar de provincie Asia zijn gevlucht, waarop Crispus ongehinderd door de Hellespont richting Byzantium kon varen. Daar had Constantijn inmiddels vorderingen gemaakt met het beleg. Hij had een helling (agger) en belegeringstorens (turres) laten bouwen en liet vanaf de torens een regen aan projectielen op de verdedigers neerdalen. Tegelijkertijd werden stormrammen in gereedheid gebracht om de muren te doorbreken.

De strijd tussen Constantijn en Licinius bij Byzantium (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Licinius zag het gevaar tijdig in en besloot met zijn beste troepen de stad te verlaten, voordat Byzantium ook aan de zeezijde zou worden afgesloten door Crispus. Hij stak over naar Chalcedon, waar hij zijn magister officiorum Martinianus tot augustus benoemde. Terwijl hij zichzelf in en rondom Chalcedon verschanste, stuurde hij zijn medekeizer naar Lampsacus (tegenover Callipolis) om een eventuele oversteek van de vijand vanuit Thracië naar Klein-Azië te voorkomen. Constantijn slaagde er echter in de Bosporus over te steken bij de ‘heilige kaap’, enkele tientallen kilometers ten noorden van Chalcedon, waarmee hij Licinius compleet verraste. Op 18 september vond bij Chrysopolis het laatste treffen tussen de zwagers plaats. Licinius zette nog Gotische hulptroepen in, maar hij werd verpletterend verslagen. De bewering van Zosimus dat er van zijn 130.000 manschappen nog maar 30.000 over waren, mogen we echter gerust met een korrel zout nemen. Met het restant van zijn leger vluchtte Licinius nu naar Nicomedia, de hoofdstad van Bithynië. Byzantium en Chalcedon gaven zich kort na de slag bij Chrysopolis aan Constantijn over.

Bij Nicomedia zou niet meer gevochten worden. Dankzij bemiddeling van Constantia, de halfzuster van Constantijn en de vrouw van Licinius, gaf de laatstgenoemde zich aan zijn zwager over. In plechtige ceremonie legde Licinius het purper af, erkende hij Constantijn als de enige legitieme keizer en vroeg hij hem om vergiffenis voor zijn daden. Martinianus werd spoedig na de overgave terechtgesteld, maar Constantijn had plechtig aan Constantia beloofd haar echtgenoot te zullen sparen. Aan die belofte hield hij zich slechts enkele maanden. Licinius werd naar Thessalonica gestuurd, waar Constantijn hem in het voorjaar van 325 alsnog liet vermoorden. De precieze reden is nooit duidelijk geworden. Misschien eisten Constantijns soldaten de dood van hun voormalige vijand, misschien was Licinius vanuit zijn nieuwe verblijfplaats complotten aan het smeden, maar misschien wilde Constantijn wel gewoon van zijn rivaal af. Waarschijnlijk had iedere andere Romeinse keizer hetzelfde gedaan. Iets later, mogelijk in 326, werd ook Licinius’ zoontje Licinius junior uit de weg geruimd. Constantijn was de enige keizer van het immense Romeinse Rijk en duldde in die hoedanigheid geen enkele concurrentie.

Bestuur en religie

Nu het Rijk weer onder één keizer verenigd was, zette Constantijn een aantal belangrijke stappen. Hij benoemde op 8 november 324 allereerst zijn ongeveer zeven jaar oude zoontje Constantius II tot caesar. Het Romeinse Rijk kende nu één augustus – Constantijn zelf – en drie caesares, de prinsen Crispus, Constantijn II en Constantius II. Op dezelfde dag wijdde de keizer een groot terrein in bij de stad Byzantium om zijn nieuwe stad Constantinopel te stichten. Al snel werden op het terrein grootschalige bouwwerkzaamheden ontplooid. De locatie van de nieuwe stad, op de grens van Europa en Klein-Azië, was van groot strategisch belang. Keizer Septimius Severus had Byzantium in 196 geplunderd en verwoest, maar kort daarop weer opgebouwd, juist vanwege dat strategische belang. Het was van meet af aan duidelijk dat Constantijn van de nieuwe stad, die een veel groter oppervlak zou beslaan dan het oude Byzantium, zijn hoofdstad wilde maken, een Nieuw Rome. Ironisch genoeg werd, althans volgens de overlevering, een dag na de wijding van het terrein de grote en door Constantijn gesponsorde Verlossersbasiliek in het Oude Rome ingezegend. Met het Oude Rome had Constantijn het echter wel een beetje gehad. Zijn toekomst lag verder naar het oosten.

Gemma Constantiniana: Constantijn in zijn strijdwagen na zijn zege op Maxentius (in 312) of Licinius (in 324). De vrouwen in de wagen zijn Helena en Fausta. Het jongetje is ofwel Crispus ofwel Constantius II. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Het Romeinse oosten werd evenwel verscheurd door religieuze twisten binnen het nog jonge christendom. Twee belangrijke twistpunten waren de datum van het Paasfeest en de aard van Christus. Wat deze aard betreft had de priester Arius van Alexandrië verklaard dat Jezus niet van hetzelfde wezen of dezelfde substantie was als God, maar door de laatste was geschapen als mens. Een perfect mens weliswaar, maar niettemin een mens, en dus ondergeschikt aan de Vader. Het was een standpunt dat niet werd gedeeld door patriarch Alexander en dus had geleid tot de excommunicatie van Arius, maar diens doctrine bleef populair binnen het Rijk. Keizer Constantijn hechtte veel belang aan de eenheid binnen de christelijke kerk, maar hij lijkt de kwestie rondom de leer van Arius behoorlijk onderschat te hebben. In een verzoenende brief aan Arius en Alexander noemde hij de aanleiding voor de controverse bijvoorbeeld “heel onbeduidend en zo’n grote ruzie eigenlijk niet waard”.[4] Hier wreekte zich duidelijk Constantijns gebrek aan theologische kennis. Voor hem als keizer en man van actie was de discussie over de aard van Christus puur academisch, maar voor veel christenen in het oosten – en dan vooral voor hun bisschoppen en priesters – was het een buitengewoon fundamentele kwestie, die zelfs tot geweldsuitbarstingen kon leiden.

Het Concilie van Nicaea

Constantijn besloot een bemiddelaar naar het oosten te sturen om tot een oplossing te komen in de Ariaanse kwestie. Zeer waarschijnlijk was dit bisschop Ossius van Corduba, zijn vriend en vertrouweling in religieuze zaken. Ossius wist echter geen doorbraak te forceren, waarna Constantijn besloot een grote kerkvergadering te organiseren. Deze zou aanvankelijk in Ancyra in Galatië plaatsvinden, een streek waar de apostel Paulus nog gepreekt had, maar werd uiteindelijk verplaatst naar Nicaea, net ten zuiden van Nicomedia. Het Concilie van Nicaea werd geopend op 20 mei van het jaar 325. Volgens Eusebius, die zelf als bisschop van Caesarea in Palestina naar Nicaea afreisde, namen er meer dan 250 bisschoppen aan deel. Het aantal deelnemers was nog veel groter als ook de priesters, diakenen en andere begeleiders worden meegerekend.[5]

Constantijn houdt het paard van Paus Sylvester bij de teugels vast. Kerk van Santi Quattro Coronati, Rome.

Verreweg de meeste bisschoppen en andere kerkfunctionarissen waren afkomstig uit het oosten van het Romeinse Rijk. Vanuit het westelijke deel namen slechts vijf bisschoppen deel, namelijk Ossius van Corduba, Marcus van Calabrië, Caecilianus van Carthago, Domnus van Sirmium en de Gallische bisschop Nicasius.[6] De bisschop van Rome, Paus Sylvester (314-335), stuurde alleen enkele priesters, net zoals hij in 314 bij het Concilie van Arelate had gedaan. Overigens deed hij dit volgens Eusebius vanwege zijn gevorderde leeftijd. De geringe opkomst onder westerse bisschoppen had waarschijnlijk niet louter te maken met de minder ontwikkelde positie van het christendom in het Latijnse westen. Ook zal hebben meegespeeld dat over de datum van Pasen al een besluit was genomen op het genoemde Concilie van Arelate en dat de Ariaanse kwestie een typisch ‘oosters’ geschil was. Overigens waren er ook enkele deelnemers van buiten het Romeinse Rijk, onder wie een Perzische en een Gotische bisschop.

Mozaïek van de jonge Christus, Santa Costanza, Rome.

Constantijn zelf zat het concilie voor en hield een openingstoespraak in het Latijn, dat ook in het overwegend Griekstalige oosten de officiële taal van de overheid en het recht was. Omdat niet alle aanwezigen die taal machtig waren, moest de toespraak in het Grieks vertaald worden. Ook de vele discussies tijdens het concilie zullen vrijwel uitsluitend in het Grieks zijn gevoerd. Dit was de eerste taal van Constantijns moeder Helena, en de keizer zelf had ook lang onder Diocletianus en Galerius in het oosten gediend, zodat hij perfect tweetalig moet zijn geweest. Volgens Eusebius nam Constantijn actief deel aan de discussies, maar gezien zijn gebrek aan theologische kennis is het aannemelijker dat hij zich tot een technisch voorzitterschap heeft beperkt. Het concilie nam een reeks belangrijke besluiten. De relatie tussen de Vader en de Zoon werd omschreven als homo-ousios, ‘van dezelfde substantie’. Daarmee was het Arianisme tot een ketterse doctrine verklaard. Het besluit met het orthodoxe standpunt werd vastgelegd in het Niceense Credo, dat verklaarde dat Christus was “geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader”.

Het concilie veroordeelde verder de quartodecimani, de christenen die het Paasfeest vierden op de veertiende dag van de maand Nissan. Dit was één dag voor het Joodse Pesach, het feest waarbij de uittocht (exodus) uit Egypte werd herdacht. Omdat aan de Joden een ‘afschuwelijke misdaad’[7] werd verweten, i.e. de kruisiging van de Messias, was het volgens het concilie niet juist nog langer bij de Joodse kalender aan te knopen. Pasen diende voortaan altijd op een zondag te worden gevierd, zoals in het westelijke deel van het Romeinse Rijk al het geval was. De berekening van de precieze datum bleef echter nog lang na het concilie een geschilpunt, aangezien deze afhankelijk was van het begin van de lente. Verder stelde het concilie een verbod op zelfcastratie in en nam het beslissingen over synodes en de wijding van priesters.[8] De bisschoppen van Rome, Alexandrië en Antiochië werden als patriarchen erkend en stonden daarmee het hoogst in rang binnen de christelijke kerk. De verzamelde kerkfunctionarissen lieten zich, anders dan nog wel eens wordt aangenomen, niet uit over de Heilige Geest en de Drie-eenheid, noch over de boeken die tot de Bijbel zouden moeten behoren.

Eenheid die geen eenheid is

Terwijl het Concilie van Nicaea nog bezig was, vierde Constantijn op 25 juli in Nicomedia zijn twintigjarig regeringsjubileum, zijn Vicennalia. De volgende maand werd het concilie formeel afgesloten. Het was er niet zachtzinnig aan toegegaan tijdens de discussies. Volgens een latere traditie[9] was er zelfs een vechtpartij uitgebroken, waarbij bisschop Nicolaas van Myra – jawel, Sint Nicolaas – een vuistslag had uitgedeeld aan Arius. Of dit verhaal nu waar is of niet, de leer van deze Alexandrijnse priester bleef zeer populair, niet alleen binnen het Rijk, maar ook daarbuiten. Goten, Vandalen en Longobarden kozen – voor zover ze christenen waren – in groten getale voor de gedachten van Arius over de relatie tussen de Vader en de Zoon. Daardoor kon het Arianisme zich tot ver in de zesde eeuw handhaven.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 178 en p. 188;
  • Henk Singor, Constantijn, p. 353-378;
  • Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 651-656.

Noten

[1] Zosimus, Historia Nova, Boek 2.22.

[2] Eusebius, Vita Constantini, Boek 2.8.

[3] Origo Constantini Imperatoris 5.24.

[4] Eusebius, Vita Constantini, Boek 2.68.

[5] Eusebius, Vita Constantini, Boek 3.8.

[6] Nicasius was bisschop van Colonia Dea Augusta Vocontiorum, het huidige Die.

[7] Eusebius, Vita Constantini, Boek 3.18.

[8] Het concilie oordeelde tevens over het zogenaamde Melitiaanse schisma in Egypte. Bisschop Melitius van Lycopolis (thans Asyut) verzette zich met zijn aanhangers tegen de toelating tot de kerk van christenen die tijdens de vervolgingen hadden geofferd, geschriften hadden uitgeleverd of anderszins hun geloof hadden verzaakt. Het schisma was enigszins vergelijkbaar met het conflict rondom de Donatisten in Africa.

[9] Te vinden bij de veertiende-eeuwse auteur Petrus de Natalibus.

4 Comments:

  1. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 326-327 – – Corvinus –

  2. Pingback:Diocletianus: De Jaren 301-303 – – Corvinus –

  3. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 327-335 – – Corvinus –

  4. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 335-337 – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.