Op papier was Galerius de senior augustus binnen de Tetrarchie. Zijn precieze leeftijd kennen we niet, maar begin 311 was hij ruim in de vijftig. De oude keizer was een wrak geworden, misschien als gevolg van darmkanker. Zo interpreteren moderne historici althans de buitengewoon onsmakelijke beschrijvingen van zijn ziekte die de christelijke auteurs Lactantius en Eusebius ons hebben nagelaten.[1] Lactantius’ relaas is een aaneenschakeling van zweren, bloedingen, verrotting en ondraaglijke stank, en het relaas van Eusebius is met abcessen, wormen en de geur van de dood beslist niet minder walgelijk. Ongetwijfeld overdreven de auteurs, die als christenen nog wel een eitje te pellen hadden met de man die zij voor de christenvervolgingen verantwoordelijk hielden. Niettemin was het duidelijk dat de keizer niet lang meer te leven had. Zijn lijfartsen stonden machteloos. Nu hij het uur van zijn dood voelde naderen, nam Galerius een opmerkelijke stap: op 30 april 311 vaardigde hij een edict uit waarmee hij een einde maakte aan de christenvervolgingen die acht jaar eerder onder Diocletianus waren begonnen.
Tolerantie, of toch niet
In het zogenaamde Edict van Tolerantie was bepaald dat de christenen weer christenen mochten zijn – ut denuo sint christiani – en dat ze weer mochten samenkomen. Voorwaarde was wel dat ze baden voor het welzijn van het Romeinse Rijk en de openbare orde niet verstoorden, ne quid contra disciplinam agant.[2] Die laatste voorwaarde geeft een aardige indicatie waarom Diocletianus de christenvervolgingen ook al weer begonnen was. Het is moeilijk te zeggen waarom Galerius nu besloot ze te beëindigen. Wellicht constateerde hij dat de vervolgingen te weinig hadden opgeleverd, want van massale geloofsafval was geen sprake geweest. Wellicht ook vreesde hij de macht van de God van de christenen, die probleemloos leek te hebben standgehouden terwijl de keizer tegen de dood vocht. Enkele dagen na afkondiging van het edict stierf Galerius alsnog. Hij vond zijn laatste rustplaats in Romuliana (Gamzigrad in het huidige Servië), waar hij een schitterend paleiscomplex had gebouwd dat naar zijn moeder Romula was vernoemd.

Follis van Licinius (bron: Classical Numismatic Group, Inc.).
Nu Galerius gestorven was, waren Licinius en Maximinus Daza er als de kippen bij om zich van diens gebieden meester te maken. Licinius bezette de Balkanprovincies en Daza Klein-Azië. Het had nu heel goed tot een oorlog tussen de twee heersers kunnen komen, maar de mannen besloten na onderhandelingen dat de Bosporus voortaan de grens tussen hun beider rijksdelen zou zijn. Dat de vrede broos was, bleek wel uit het feit dat Licinius nu toenadering zocht tot Constantijn, en Daza tot Maxentius, de heerser over Italië en Noord-Afrika. Constantijn, die al langere tijd zinde op een inval in Italië, voelde veel voor een bondgenootschap met Licinius. In het najaar van 311 kwamen de mannen overeen dat Licinius met Constantijns christelijke halfzuster Constantia zou trouwen. Constantia was een dochter van Constantius Chlorus en Theodora. Vermoedelijk was ze op dat moment een jaar of zeventien. Het huwelijk zou nog even moeten wachten.
Het Edict van Tolerantie was voor het hele Romeinse Rijk bedoeld. In het westen had het weinig effect, om de simpele reden dat de vervolgingen daar nooit van de grond waren gekomen, en na het aantreden van Constantius en Constantijn in 305/306 zelfs helemaal waren stopgezet. Ook Maxentius had nooit christenen vervolgd, wat latere christelijke auteurs ook beweren. In het oosten, vooral in de diocees Oriens, lag dit allemaal anders. In Egypte, Syrië en Palestina gingen de gevangenissen open en vierden de christenen feest. Niet alleen hadden ze moedig standgehouden, ze waren sterker dan ooit. Maximinus Daza trok zich echter weinig aan van het edict en hervatte tegen het einde van 311 de vervolgingen, die hij vooral aan de magistraten van de grote steden overliet. Er zullen geen grote aantallen slachtoffers zijn gevallen, want het doel van de vervolgingen was zoals altijd om door pesterijen, intimidatie en desnoods martelingen de christenen tot offeren te dwingen. Niettemin waren er enkele vooraanstaande christelijke slachtoffers te betreuren, zoals patriarch Petrus van Alexandrië, de theoloog Lucianus van Antiochië en – wellicht – bisschop Anthimus van Nicomedia.
Constantijn valt aan
In november van het jaar 311 was Diocletianus overleden, de grondlegger van de Tetrarchie. Van zijn creatie was weinig meer over. Drie heersers noemden zich augustus: Constantijn, Licinius en Maximinus Daza. In Rome zetelde clandestien een vierde heerser, Maxentius. Die had kort tevoren, wellicht in 310 of 311, Noord-Afrika weer in handen gekregen, waar de vicarius Lucius Domitius Alexander tot keizer was uitgeroepen. Maxentius had zijn praetoriaanse prefect Gaius Rufius Volusianus op hem afgestuurd, volgens Aurelius Victor met slechts enkele cohorten.[3] Het bleken er al snel genoeg te zijn. Volusianus’ veteranen hakten de onervaren troepen van Alexander in de pan en leefden zich vervolgens uit op de stad Carthago, die geplunderd werd. Alexander verschanste zich daarop in Cirta, de hoofdstad van Numidië. Tijdens het beleg raakte ook deze stad zwaar beschadigd, zo zwaar zelfs dat ze later door Constantijn moest worden herbouwd en naar hem Constantina werd genoemd. In elk geval werd Cirta uiteindelijk ingenomen en werd Alexander gewurgd. Maxentius had, hoewel hij in Noord-Afrika diep gehaat werd vanwege zijn wreedheden aldaar, nu ook weer de controle over de zo belangrijke aanvoer van graan naar Rome.

Africa en Numidia (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).
In het voorjaar van 312 verliet Constantijn zijn hoofdstad Augusta Treverorum (Trier) en trok hij met zijn troepenmacht via Lugdunum (Lyon) en Vienna (Vienne) richting Italië. Maxentius was formeel nog steeds zijn zwager (want de broer van zijn echtgenote Fausta), maar Constantijn had al lang geleden zijn zinnen gezet op gebiedsuitbreiding. Volgens Zosimus beschikte Constantijn over 90.000 infanteristen en 8.000 ruiters.[4] Mogelijk kon Constantijn in zijn eigen rijksdeel inderdaad over zoveel soldaten beschikken, maar die zal hij niet allemaal op veldtocht hebben kunnen meenemen. De Rijngrens moest immers bewaakt worden en ook in Spanje en Brittannië waren troepen nodig. Een leger van 35-40.000 man lijkt daarom realistischer te zijn. Maxentius beschikte volgens Zosimus over 170.000 voetsoldaten en 18.000 ruiters. Dat zijn onwaarschijnlijk hoge aantallen, maar een legermacht met een totale sterkte van 100.000, inclusief bijna 10.000 praetorianen, is niet onaannemelijk. Maxentius moest die legermacht wel verdelen over de stad Rome en diverse steden in Noord-Italië. Daarbij moest hij ook nog rekening houden met een aanval van Licinius, Constantijns bondgenoot en een vijand die al eerder, in 309, een inval in Italië had gedaan.

De veldtocht van Constantijn tegen Maxentius (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).
Nadat Constantijn Italië had bereikt, belegerde hij eerst het stadje Segusio (tegenwoordig Susa in Piëmont).[5] Na de inname ervan boekte zijn ruiterij bij Augusta Taurinorum (Turijn) een zege op de zware cavalerie van Maxentius. De stad viel daarna zonder problemen in handen van Constantijn, die zich vervolgens ook zonder geweld meester kon maken van Mediolanum (Milaan). Het volgende doelwit was Brixia (Brescia), waar opnieuw een gevecht tussen de ruiterij van beide legers plaatsvond. Weer behaalde Constantijn de zege en weer viel een stad in zijn handen. Brixia was echter maar klein bier vergeleken bij Verona, het volgende doelwit van Constantijn. Hij sloeg het beleg voor de stad op en ging de confrontatie aan met de praetoriaanse prefect Ruricius Pompeianus. Maxentius’ belangrijkste generaal beschikte in totaal over misschien wel 40-50.000 manschappen. Bij Verona kwam het dan ook tot een grote veldslag. Aan beide kanten moeten aanzienlijke verliezen zijn geleden, maar Constantijn behaalde uiteindelijk de overwinning en Pompeianus sneuvelde. Verona gaf zich kort daarna over, spoedig gevolgd door Mutina (Modena) en Aquileia.
Een droom of visioen

Chi-rho-teken op een schild (San Vitale, Ravenna).
Na zijn eclatante overwinning trok Constantijn met zijn leger vanuit Mutina langs de Via Aemilia naar Ravenna. Vanuit Ravenna kon hij bij Ariminum (Rimini) op de Via Flaminia komen en vervolgens vanaf Fanum Fortunae (Fano) in een bijna rechte lijn naar Rome oprukken. Vermoedelijk sloeg de keizer zo’n twintig kilometer ten noorden van de Eeuwige Stad bij Malborghetto zijn legerkamp op, op de plek waar later een vierzijdige boog zou verrijzen. Het was nu eind oktober van het jaar 312 en de beslissende slag tegen Maxentius naderde. Voorafgaand aan deze slag zou Constantijn een droom of visioen hebben gehad, maar zelfs zijn tijdgenoten waren het er niet over eens wat hij gezien zou hebben. Volgens Lactantius, die omstreeks 314 schreef, kreeg de keizer in een droom de opdracht het ‘hemelse teken’ (caeleste signum dei) op de schilden van zijn soldaten te schilderen. Dit teken bestond uit een X doorboord met een verticale streep die aan de bovenkant rondliep (transversa X littera summo capite circumflexo).[6] Het ging dus zeer waarschijnlijk om het bekende chi-rho-teken, de Griekse letters X en P die samen de eerste letters van de naam van Christus vormden.
Een andere, eveneens christelijke bron, Eusebius van Caesarea, heeft een nogal afwijkende en veel uitgebreidere versie. In zijn Kerkgeschiedenis uit 315-316 noemde Eusebius geen droom of visioen, maar in zijn Leven van Constantijn uit ca. 340 spreekt hij van een visioen van een kruisvormig zegeteken boven de zon.[7] Dit teken zou rond het middaguur zichtbaar zijn geweest voor het hele leger en vergezeld zijn gegaan van de Griekse woorden toutoi nika, ‘overwin hierin’ (later vaak verhaspeld tot het Latijnse in hoc signo vinces). Na het visioen zou Christus ook nog in een droom aan Constantijn verschenen zijn. Nu kreeg hij de opdracht het kruisvormige zegeteken na te maken en met zich mee te dragen in de strijd. Vervolgens liet Constantijn het labarum maken, zijn standaard met bovenop wederom de letters chi en rho (XP). Eusebius beweert het verhaal dat hij in zijn Leven van Constantijn vertelt van de keizer persoonlijk te hebben gehoord. Constantijn zou bovendien een eed hebben gezworen dat het waar was. Mogelijk was dit de officiële versie, waarvan Constantijn zelf wilde dat het grote publiek die zou omarmen.

Visioen van Constantijn door Giacinto Gimignani (1606-1681), Lateraans Baptisterium.
Een probleem met het verhaal van Eusebius is dat hij het plaatst ver voordat Constantijn Italië binnenviel.[8] De keizer zou zijn visioen en droom dus al in Gallië hebben gehad en met het labarum reeds in het leger aan zijn veldtocht zijn begonnen. In de versie van Lactantius heeft Constantijn zijn droom pas vlak voor de strijd met Maxentius in de buurt van Rome. Moderne historici leggen vaak een link met een droom of visioen dat Constantijn al omstreeks 310 in Andesina (Grand) had gehad. Daar zou de keizer volgens een lofredenaar hebben gezien hoe Apollo hem samen met Victoria, godin van de overwinning, lauwerkransen aanbood. Dit heidense visioen zou later een christelijke inkleuring hebben gekregen. Uiteraard is dit speculeren, en het is niet gezegd dat Romeinse keizers maar één droom of visioen in hun leven kunnen of mogen hebben. De beschrijvingen van Lactantius en Eusebius wijken voldoende af van die van de (heidense) lofredenaar om van meerdere dromen of visioenen uit te gaan, al dan niet door Constantijn zelf ingebeeld of later verzonnen.
De Milvische brug
Op 28 oktober vond de beslissende slag tussen Constantijn en Maxentius plaats, doorgaans de slag bij de Milvische brug (Pons Milvius) genoemd. Maxentius had natuurlijk net als bij de eerdere aanvallen van Severus en Galerius rustig in Rome kunnen afwachten hoe zijn tegenstander zich stuk zou lopen op de formidabele muren van Aurelianus uit de derde eeuw. Op 28 oktober zat Maxentius echter precies zes jaar op de troon. In Rome zelf was hij inmiddels buitengewoon impopulair, en raadpleging van de Sibillijnse boeken had opgeleverd dat op deze dag een “vijand van de Romeinen ten onder zou gaan”.[9] Maxentius was er volledig van overtuigd dat die vijand Constantijn was. Hij begaf zich met zijn praetorianen naar de Milvische brug, die hij had laten afbreken en vervangen door een pontonbrug. Eenmaal aan de andere kant van de Tiber gaf hij zijn leger opdracht op te rukken naar Saxa Rubra (‘Rode Rotsen’), waar de Via Flaminia door een nauwe pas gaat. Constantijn had echter al een deel van zijn leger door de pas geleid, dat nu slaags raakte met de voorhoede van Maxentius.
De slag bij de Milvische brug werd in feite uitgevochten op de tien kilometer die Saxa Rubra scheidden van de Pons Milvius. Constantijn kreeg de overwinning zeker niet cadeau. De praetorianen van Maxentius en diens bereden lijfwacht, de beroemde equites singulares augusti, vochten voor wat ze waard waren. Hun eigen voortbestaan stond immers op het spel. Langzaam werden de troepen van Maxentius echter teruggedreven richting de brug. Daar kwam de keizer op jammerlijke wijze aan zijn einde. De pontonbrug kon waarschijnlijk afgebroken worden door het middelste segment eruit te halen. Zo zou het leger van Maxentius zich veilig op Rome kunnen terugtrekken. Volgens Lactantius was de brug echter al vernield tijdens de strijd en werd Maxentius in de Tiber gedreven, waarna hij verdronk. Ook Zosimus en Eusebius noemen een mechanisme om de brug af te breken of op te halen, maar beide auteurs stellen of suggereren dat de brug bezweek onder het gewicht van de vluchtende soldaten. Maxentius viel met vele anderen in het water en verdronk. Over zijn verdrinkingsdood lijken de bronnen het eens te zijn. Door het zware harnas dat hij droeg kon hij onmogelijk blijven drijven.[10]

Slag bij de Milvische brug; soldaten van Maxentius verdrinken in de Tiber (detail). Boog van Constantijn, Rome.
Constantijn en de christenen
Een dag na zijn overwinning, op 29 oktober, trok Constantijn in triomf Rome binnen. Het lichaam van Maxentius was inmiddels gevonden en werd postuum onthoofd. Het hoofd werd op een speer gestoken en naar Noord-Afrika gestuurd, het deel van de Romeinse wereld waar Maxentius’ troepen zo huisgehouden hadden. De naam van de gesneuvelde keizer werd bovendien van alle monumenten verwijderd. Constantijn had zich meester gemaakt van een stad waarin veel christenen woonden. Hoeveel het er precies waren, zullen we nooit weten, maar zeker enkele tienduizenden. De nieuwe machthebber ontbond ogenblikkelijk de praetoriaanse garde en de equites singulares augusti, en schonk vervolgens het terrein waarop de kazerne van de ruitergarde stond aan bisschop Melchiades (311-314) en de christelijke gemeenschap van Rome. De kazerne werd gedeeltelijk afgebroken en wat er nog van over was, werd opgevuld met aarde om een platform te creëren waarop een prachtige nieuwe basiliek werd gebouwd. De basiliek was gewijd aan Christus de Verlosser en werd – volgens de kerktraditie – op 9 november 324 ingezegend. Thans kennen we de basiliek als San Giovanni in Laterano, de kathedraal van Rome.
Pas in 337 bekeerde Constantijn zich op zijn sterfbed formeel tot het christendom. Het is onmogelijk om vast te stellen of hij zichzelf in 312 al als een christen zag, maar dat hij direct na zijn zege op Maxentius begon met het begunstigen van de christelijke gemeenschap in Rome staat nauwelijks ter discussie. Later, in elk geval voor 326, gaf hij de opdracht voor de bouw van monumentale basilieken boven de beweerde graven van de apostelen Petrus en Paulus en schonk hij waardevolle voorwerpen voor het baptisterium naast de Verlossersbasiliek. Ook met de bouw van een kerk in het paleis dat bekendstaat als het Sessorium en mogelijk met de Basilica Apostolorum kan Constantijn in verband gebracht worden. Voor de traditionele culten in Rome lijkt de keizer daarentegen helemaal niets gedaan te hebben. Er is geen enkele door hem gebouwde tempel bekend en evenmin lijkt Constantijn na 312 nog aan de traditionele goden geofferd te hebben.[11] Weliswaar maakt Zosimus in zijn Historia Nova uit de vroege zesde eeuw nog melding van een offerplechtigheid op het Capitool, maar niet alleen is dit verhaal uitermate warrig, het stelt ook dat Constantijn de heilige ceremoniën juist aan zijn laars lapte.[12]
Tegenover de christelijke sympathieën van Constantijn staat dat de keizer nog tot 318 bronzen munten en nog tot 325 gouden munten met de beeltenis van Sol Invictus, de Onoverwonnen Zon, zou blijven slaan. Aan de tempel van Sol Invictus in Rome, nog in 274 gewijd door keizer Aurelianus, lijkt Constantijn echter niets verbouwd, toegevoegd of geschonken te hebben. Vanaf 315 verschijnt het chi-rho-teken op munten van de keizer en volgens Eusebius waren deze letters ook op zijn strijdhelm afgebeeld.[13] Niet-christenen hoeven hierin overigens niet per definitie een christelijk symbool te hebben gezien. Het chi-rho-teken was waarschijnlijk afgeleid van een zesarmige ster die symbool stond voor de zon. Zo was het symbool, of het nu op de schilden was afgebeeld of onderdeel was van het labarum, ook voor de niet-christenen in Constantijns leger acceptabel. Soldaten uit Brittannië, Spanje of Gallië zullen in het teken ‘wielen van Taranis’, zonnewielen of rouelles hebben gezien.
Anno 312 zullen er nog maar weinig christenen in het leger van Constantijn hebben gediend, hooguit enkele honderden. De overgrote meerderheid van de soldaten hing een van de traditionele culten aan. Constantijn moest zich dus, als hij al een christen was, altijd voorzichtig uiten. Dit verklaart wellicht ook waarom hij op de triomfboog naast het Colosseum die hij ter ere van zijn overwinning op Maxentius liet oprichten (ca. 315) geen expliciete christelijke referenties opnam. Het instinctu divinitatis in de tekst op de boog – ‘aangezet door de godheid’ – kan op elke willekeurige godheid slaan. Bij alle discussies over Constantijn en het christendom staat één ding voorop: christelijk of niet, de man was in de eerste plaats een Romeinse keizer, en zijn daden waren er altijd op gericht die positie te behouden en te versterken. Daarbij was Constantijn bereid over lijken te gaan.
Bronnen
Primaire bronnen
- Aurelius Victor, De Caesaribus 40 (translated and annotated by H.W. Bird);
- Epitome de Caesaribus 40;
- Eusebius, Vita Constantini, Boek 1.28-31 en 1.57;
- Eutropius, Breviarium Historiae Romanae 10.4;
- Lactantius, De mortibus persecutorum, hoofdstukken XXXIII en XLIV;
- Zosimus, Historia Nova, Boek 2.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 177-178 en p. 182-185;
- Henk Singor, Constantijn, p. 237-292;
- Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 642-645.
Noten
[1] Lactantius, De mortibus persecutorum, hoofdstuk XXXIII; Eusebius, Vita Constantini, Boek 1.57.
[2] De mortibus persecutorum, hoofdstuk XXXIV.
[3] Aurelius Victor, De Caesaribus 40.
[4] Zosimus, Historia Nova, Boek 2.15.
[5] Ik volg de reconstructies van de veldtocht in Henk Singor, Constantijn, p. 272-275 en Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 644.
[6] De mortibus persecutorum, hoofdstuk XLIV.
[7] Eusebius, Vita Constantini, Boek 1.28-31. Sommige moderne historici zien hierin een halo rondom de zon.
[8] De inval wordt beschreven in Vita Constantini 1.37.
[9] De mortibus persecutorum, hoofdstuk XLIV.
[10] Epitome de Caesaribus 40.
[11] Henk Singor, Constantijn, p. 292.
[12] Historia Nova, Boek 2.29. De auteur noemt een Spanjaard genaamd Aegyptius die Constantijn tot het christendom zou hebben verleid. Bedoelt Zosimus wellicht bisschop Ossius van Corduba?
[13] Vita Constantini, Boek 1.31.
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 313-315 – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 316-323 – – Corvinus –
Pingback:Diocletianus: De Jaren 301-303 – – Corvinus –
Pingback:Arezzo: San Francesco – – Corvinus –