Constantijn de Grote: De Jaren 306-310

Enorm hoofd van Constantijn (Capitolijnse Musea, Rome).

Op papier was de Tetrarchie een goed idee geweest: twee senior keizers (augusti) en twee junior keizers (caesares) regeren in goede harmonie over het enorme Romeinse Rijk. Na het aftreden van Diocletianus, de ontwerper van het systeem, en zijn medekeizer Maximianus in 305 leek ook de opvolging goed te gaan. Zonder problemen werd de caesar Constantius de nieuwe augustus in het westen en zijn collega Galerius de nieuwe augustus in het oosten. Severus (in het westen) en Maximinus Daza (in het oosten), beiden nauw verbonden met Galerius, namen hun plaatsen in als caesar. Juist het feit dat zij zulke nauwe banden hadden met Galerius, en dat voor hen twee andere talentvolle jongemannen waren gepasseerd, zou echter tot problemen leiden. De sleutelwoorden van de Tetrarchie waren harmonie en vertrouwen, en juist daaraan zou het ten enenmale ontbreken.

Twee troonpretendenten: Constantijn en Maxentius

Nadat hij zich in 305 bij zijn vader Constantius had gevoegd, had Constantijn de augustus vergezeld op zijn veldtocht tegen de Picten in het noorden van Brittannië. Het volgende jaar, op 25 juli 306, was Constantius echter gestorven in Eburacum (York), de stad waar bijna honderd jaar eerder keizer Septimius Severus het tijdige met het eeuwige had verwisseld. Volgens de regels van de Tetrarchie zou Severus nu de nieuwe augustus worden en kon hij vervolgens een nieuwe caesar aanstellen, waarbij Constantijn een mogelijkheid was. De troepen in Brittannië besloten echter Constantijn tot nieuwe augustus uit te roepen, als directe opvolger van zijn vader en waarschijnlijk ook volledig conform Constantius’ eigen wens. De ongetwijfeld maar deels spontane actie van het leger was feitelijk illegaal. Ze stelde Galerius, die na het overlijden van Constantius de meeste senioriteit had, voor een lastig dilemma. Constantijn had het nu voor het zeggen in Brittannië, Gallië en Spanje, de gebieden van zijn vader. Een militaire actie was riskant, dus Galerius stelde in september van dit jaar een compromis voor: Constantijn zou erkend worden als caesar onder Severus, de nieuwe augustus.

Constantijn, die begin dertig was, had genoeg politiek inzicht om in te zien dat hij dit compromis voorlopig moest accepteren. De rest van het jaar besteedde hij aan het consolideren van zijn macht in de voormalige gebieden van zijn vader. Bovendien was een veldtocht tegen de Alemanni en de Franken nodig, want deze Germaanse stammen waren de Rijn overgestoken en hadden Romeins gebied aangevallen. Constantijn spoorde ze op, versloeg ze in de strijd en nam twee Frankische koningen gevangen, Ascaric en Merogais. Deze kwamen op bijzonder onprettige wijze aan hun einde: ze werden in de arena voor de wilde dieren gegooid, mogelijk in Augusta Treverorum (Trier), waar Constantijn nu zijn hoofdkwartier vestigde. Mogelijk begon hij direct al met de bouw van zijn paleis, de nog steeds bestaande Aula Palatina.

Aula Palatina in Trier.

Ondertussen was ook Italië in rep en roer. Op 28 oktober 306 had Maxentius, de zoon van de afgetreden Maximianus, in Rome de macht gegrepen, gesteund door het volk en de praetoriaanse garde. Maxentius was natuurlijk nog steeds verbolgen over het feit dat hij geen caesar was geworden. Het volk was op zijn beurt gebeten op Galerius, die besloten had dat Rome en het gebied ten zuiden daarvan – Italia Suburbicaria – voor het eerst in de geschiedenis belasting moesten gaan betalen. De praetorianen, ten slotte, werden door dezelfde keizer met opheffing bedreigd, samen met de bereden lijfwacht van de keizer, de equites singulares augusti. Deze troepen beschermden ooit de keizer, maar hun rol was al enige decennia geleden overgenomen door de protectores, die op hun beurt alweer concurrentie hadden gekregen van nieuwe elite-eenheden, de scholae palatinae. Al die tijd waren de praetorianen echter gewoon doorbetaald, en het vooruitzicht hun luxeleventje kwijt te raken maakte hen opstandig. Zo opstandig dat ze volgens Zosimus de praefectus urbi Abellius uit de weg ruimden toen die zich tegen hun coup keerde.[1]

Keizer Maxentius.

Maxentius had niet de titel van augustus of caesar aangenomen, maar noemde zich eenvoudigweg princeps, ‘eerste man’. Galerius – nota bene zijn schoonvader – kon de machtsgreep echter niet waarderen en droeg Severus op de usurpator te verjagen. Maxentius had intussen versterking gekregen van zijn vader, die zijn landgoed in Lucanië had verlaten en naar Rome was afgereisd. De oude keizer had in 305 zeer tegen zijn zin en louter onder druk van Diocletianus de macht neergelegd. Nu herstelde Maxentius hem in zijn ambt: de princeps benoemde Maximianus weer tot augustus. Daarvan waren er nu dus drie: Galerius, Severus en Maximianus. In de winter van 307 rukte Severus met een groot leger vanuit zijn hoofdstad Mediolanum (Milaan) op naar Rome. Hij kwam tot aan de muren van Aurelianus uit de derde eeuw, maar daar lieten zijn soldaten hem in de steek. Velen van hen hadden nog gediend onder Maximianus en waren niet van plan tegen hem te vechten. Nog veel belangrijker was waarschijnlijk dat Maxentius de manschappen flinke geldbedragen aanbood.

Severus moest zich terugtrekken en verschanste zich in het goed verdedigbare Ravenna. Daar wist Maximianus hem zover te krijgen dat hij zich overgaf, tegen de belofte dat zijn leven gespaard zou worden. Severus werd gestript van zijn purperen mantel en afgevoerd naar Tres Tabernae, een halteplaats aan de Via Appia ten zuidoosten van Rome. Daar werd hij als gijzelaar vastgezet. Ondertussen maakten Maximianus en Maxentius zich meester van Severus’ gebieden in Noord-Italië en aan de Donau. Galerius moest voorlopig machteloos toekijken, want hij werd in beslag genomen door zijn eigen veldtochten in het Donaugebied. Maximianus en Maxentius wisten echter dat hij de nederlaag van zijn vriend Severus zou willen wreken en begonnen naar bondgenoten te zoeken. Een voor de hand liggende bondgenoot was Constantijn. Later in 307 ontmoetten Constantijn en Maximianus elkaar in Augusta Treverorum of Arelate (Arles). De mannen sloten een bondgenootschap, waarna Maximianus Constantijn tot augustus benoemde. Bovendien trouwde Constantijn met Fausta, de dochter van Maximianus en de zuster van Maxentius.[2] Constantijn was op dat moment al enkele jaren weduwnaar: zijn eerste vrouw Minervina, de moeder van zijn zoontje Crispus, was op een onbekend moment gestorven.

De westelijke provincies en de Balkan (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De strijd om de macht

Galerius was woedend toen hij hoorde van het bondgenootschap tussen Constantijn enerzijds en Maximianus en Maxentius anderzijds. Hij besloot Constantijn niet langer als caesar te erkennen en viel in september 307 Italië binnen om met Maxentius af te rekenen. Helaas verliep zijn veldtocht net zo rampzalig als eerder die van Severus. De keizer had veel te weinig troepen voor een beleg van Rome en wederom liet Maxentius vele vijandelijke soldaten omkopen. Uiteindelijk kon Galerius niets anders doen dan zich terugtrekken naar de Balkan, onderwijl een groot deel van Noord-Italië plunderend. Severus had nu voor Maxentius geen nut meer. Daarom liet hij hem executeren of dwong hij hem zelfmoord te plegen. Het lichaam van de voormalige keizer werd echter met respect behandeld: Severus werd bijgezet in het mausoleum van keizer Gallienus aan de Via Appia.[3] Maxentius liet vervolgens zijn bescheidenheid varen en begon zichzelf ook augustus te noemen. Bovendien bracht hij de sterkte van de praetoriaanse garde terug op de traditionele 9.000-10.000 man. Dit alles zou tot een hoogoplopend conflict met zijn vader leiden.

Aureliaanse muren met de Porta Latina.

De oude Maximianus was na de onderhandelingen met Constantijn naar Rome teruggekeerd. Daar vatte hij het plan op zijn zoon te onttronen en zelf weer de macht in handen te nemen. Op 20 april 308 hield hij een toespraak op het Forum Romanum waarin hij Maxentius ervan beschuldigde de oorzaak te zijn van alle ellende in het Rijk. Hij rukte hem zijn purperen mantel af, maar Maxentius kreeg onmiddellijk steun van de praetorianen en het volk. Met de staart tussen de benen moest Maximianus Rome ontvluchten en asiel vragen bij zijn schoonzoon Constantijn in Gallië.

Interieur van de baden van Diocletianus in Rome.

Dat de situatie in het Rijk ernstig was, kon ondertussen niemand meer ontkennen. Op initiatief van de verslagen Galerius was de oude Diocletianus uit zijn paleis in Salonae (Split) gehaald en overgehaald weer het consulaat op zich te nemen. Bovendien werd in het najaar van 308 een conferentie belegd in Carnuntum, waar Galerius, Diocletianus en – enigszins verrassend – Maximianus samenkwamen om over oplossingen te praten. Het morele gezag van Diocletianus was dusdanig groot dat er inderdaad een oplossing werd gevonden. Maximianus werd opnieuw tot aftreden gedwongen en zijn zoon Maxentius werd niet erkend. Constantijn vond wel erkenning, zij het slechts als caesar. De nieuwe augustus in het westen – de opvolger van de gedode Severus – werd een zekere Valerius Licinius Licinianus, een Daciër en een officier van Galerius die nog in de oorlog tegen de Perzen had gediend. De Tetrarchie leek zo hersteld: Galerius en Licinius als augusti, Constantijn en Maximinus Daza als caesares. Diocletianus kon zich weer gaan richten op het verbouwen van kool, een bezigheid die hem bijzonder veel genoegen verschafte.[4]

Natuurlijk liep het allemaal anders. Maxentius – in feite nu een paria – kreeg te maken met een opstand in Noord-Afrika van de vicarius (gouverneur van een aantal provincies) Lucius Domitius Alexander. Hierdoor kwam de aanvoer van graan naar Rome stil te liggen, wat tot protesten en oproer in de stad leidde. Maxentius zag zich genoodzaakt hier hard tegen op te treden, wat zijn populariteit niet ten goede kwam. Ondertussen kon hij geen expeditie tegen Alexander uitrusten, want Italië werd bedreigd door de nieuwe augustus Licinius. In 309 deed die een halfslachtige poging tot een inval in Italië, maar aangenomen wordt dat hij niet verder kwam dan Aquileia en zich snel weer moest terugtrekken.[5]

San Sebastiano fuori le Mura.

In het oosten van het Romeinse Rijk, in de Diocees Oriens (die onder meer Egypte, Palestina en Syrië omvatte), had de caesar Maximinus Daza intussen de christenvervolgingen die door Diocletianus waren begonnen voortgezet. In het westen waren die nooit van de grond gekomen, en onder Constantius als augustus zelfs volledig stopgezet. Ook Maxentius was beslist geen christenvervolger. De christelijke gemeenschap in Rome was groot genoeg om een machtsfactor te zijn, en Maxentius hechtte aan goede relaties. Mogelijk was hij het die een terrein aan de Via Appia aan de christenen schonk en de leden daarvan toestemming gaf om er de Basilica Apostolorum te bouwen, thans de San Sebastiano fuori le Mura. Daza was echter een overtuigde christenvervolger. Hij is wel omschreven als “de enige keizer die het conflict als een werkelijk religieus conflict zag”.[6]

In 306 had Daza al een edict uitgevaardigd dat aansloot bij het offergebod van Diocletianus in diens vierde edict. Diocletianus’ edict was gericht tot alle Romeinse burgers in het hele Rijk, maar in de praktijk beperkt tot mannen. Daza’s edict richtte zich ook tot vrouwen en kinderen. Doordat dankzij een census van Galerius nu ook lijsten van belastingplichtigen beschikbaar waren, wisten de autoriteiten beter wie ze moesten hebben. Er vonden enkele executies plaatsen van christenen die weigerden te offeren, onder wie de leermeester van Eusebius van Caesarea, een zekere Pamphilus. Ook werden enkele honderden christenen gedeporteerd naar de mijnen, in het bijzonder naar de kopermijnen van Phaino in het huidige Jordanië. Van massale arrestaties, terechtstellingen en deportaties kan echter geen sprake zijn geweest. Daarvoor zijn verschillende redenen te noemen. De autoriteiten beschikten over te weinig troepen om tot effectieve handhaving over te gaan, sommige autoriteiten negeerden het edict of logen dat het werd nageleefd en sommige christenen offerden onder dwang in de hoop later vergeven te worden.

Daza zette in juli 308 de christenvervolgingen tijdelijk stop en hervatte ze pas weer in november 309. Naar de reden hiervoor is het gissen. Vast staat dat hij verontwaardigd was over de uitkomsten van de top in Carnuntum. Niet hij, maar Licinius was immers tot augustus benoemd. Dit nam hij in het bijzonder zijn oom Galerius kwalijk. Die probeerde de boel te sussen door zijn neef de titel van filius augusti – zoon van de augustus – aan te bieden, maar of dit ertoe heeft geleid dat Daza zijn vervolgingen eind 309 hervatte, is onmogelijk aan te tonen. In elk geval vaardigde hij eind 309 weer een edict uit, dat vermoedelijk even veel (of even weinig) effect had als het vorige. Er zullen enkele martelaren zijn gevallen, maar het christendom in het oosten was simpelweg te groot om te bestrijden. Waarschijnlijk had de caesar ook andere verplichtingen, want blijkens zijn munten noemde hij zich vanaf 310 Persicus Maximus, wat duidt op een (uiterst korte) oorlog met de Perzen. Mogelijk had hij een kleine overwinning geboekt op koning Hormazd II, die kort daarna stierf en werd opgevolgd door zijn zoon Shapur II, die op dat moment nog een zuigeling was. Hoe dit ook zij, Daza had genoeg indruk op Galerius gemaakt: in 310 werd hij eindelijk erkend als augustus.

Romeinse soldaten steken een schipbrug over (zuil van Marcus Aurelius, Rome).

Constantijn had zich in het westen weinig aangetrokken van de besluiten die tijdens de conferentie in Carnumtum waren genomen. Zijn machtspositie in de westelijke provincies was sterk, het aanbod van de titel van filius augusti had hij genegeerd en hij bleef zichzelf gewoon augustus noemen. Uiteindelijk werd ook hij in 310 formeel als zodanig erkend. Verder was Constantijn omstreeks 308 verwikkeld geraakt in een oorlog tegen de Germaanse Bructeri. Hij wist ze te verslaan en bouwde vervolgens bij Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) een schipbrug over de Rijn om ook de andere oever te kunnen controleren. Vervolgens stak hij de brug over voor een expeditie tegen de Franken.

Constantijn en de goden

Een veel groter probleem voor Constantijn was zijn schoonvader. Maximianus had zich teruggetrokken op een landgoed in de buurt van Arelate, maar was zeker niet van plan daar van zijn oude dag te genieten. Integendeel, hij smeedde er plannen om zijn schoonzoon af te zetten, vermoedelijk in 309. Onder bij Arelate gelegerde troepen verspreidde hij het valse gerucht dat Constantijn was gesneuveld tegen de Franken. Gerinkel met grote sommen geld leidde ertoe dat de mannen hem onmiddellijk tot hun nieuwe keizer uitriepen. Constantijn raakte van het complot op de hoogte dankzij Fausta, die haar loyaliteit aan haar man verkoos boven loyaliteit aan haar vader. Onmiddellijk brak hij zijn veldtocht tegen de Franken af en rukte op tegen zijn schoonvader. Die verliet Arelate en trok zich terug naar het beter verdedigbare Massilia (Marseille). Na een kort beleg gaf Maximianus zich over. Misschien had Constantijn oorspronkelijk het idee de oude man, die toch zijn schoonvader was, te sparen. Uiteindelijk liet hij hem in 310 toch wurgen of dwong hij hem zelfmoord te plegen. Deze oude vos was simpelweg te gevaarlijk.

‘Basilica’ van Grand.

Na met zijn schoonvader te hebben afgerekend keerde Constantijn terug naar de Rijn om de Franken te bevechten. Op de terugweg bezocht hij vermoedelijk het beroemde heiligdom van Apollo Grannus in Andesina (Grand). Grannus was een Romeins-Keltische godheid die werd geassocieerd met zowel de zon als het water. De Romeinen stelden hem gelijk aan Apollo. Dat Constantijn zijn heiligdom aandeed, wordt afgeleid uit een lofdicht (panegyricus) dat een redenaar in 310 in Augusta Treverorum uitsprak voor de keizer. Die vierde op dat moment zijn Quinquennalia, zijn vijfde jaar op de troon. De dichter declameerde dat Constantijn “van de hoofdweg afsloeg om een bezoek te brengen aan de prachtigste tempel – templum toto orbe pulcherrimum – van de hele wereld”.[7] Daar zou Apollo zich samen met Victoria, de godin van de overwinning, aan de keizer hebben geopenbaard. Hoewel het niet met zoveel woorden in de lofrede staat, wordt aangenomen dat de genoemde Apollo geen andere god dan Apollo Grannus kan zijn geweest, en dat Constantijn dus de hoofdweg in Gallië verliet om Andesina te bezoeken. Daar had hij vervolgens een visioen met de god, of anders wellicht een droom.

De lofredenaar kon alleen maar weten dat Constantijn Apollo had gezien omdat de keizer het hem zelf had verteld of omdat hij het in de naaste omgeving van Constantijn had gehoord. Hij dicht namelijk: “Maar waarom zegt ik ‘ik geloof’. U hébt hem [Apollo] gezien en U hebt Uzelf herkend in de beeltenis van Hem die rechtens de heerschappij over de hele wereld zou verkrijgen”.[8] Het is natuurlijk niet meer te achterhalen of Constantijn het visioen of de droom echt heeft gehad of alleen maar heeft verzonnen omdat dit hem politiek goed uitkwam. Tussen 306 en 310 had de keizer blijkens zijn munten vooral de goden Hercules en Mars vereerd. Hercules sloot goed aan bij de lijn van de Herculii die hij binnen de Tetrarchie vertegenwoordigde, een lijn die zijn schoonvader Maximianus was begonnen. In 310 had hij zowel met Maximianus als met Hercules gebroken en voor Sol Invictus, de Onoverwonnen Zon gekozen. In Apollo Grannus zal hij een manifestatie van de Zon hebben gezien. Constantijn zou nog tot 318 bronzen munten en tot 325 gouden munten met de beeltenis van Sol blijven slaan. Dit wordt vaak als bewijs gezien dat Constantijn pas na 325 tot het christendom overging.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 175-177 en p. 181;
  • Henk Singor, Constantijn, p. 211-236;
  • Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 638-642.

Noten

[1] Zosimus, Historia Nova, Boek 2.9.

[2] Fausta was de dochter van Maximianus en Eutropia. Constantijns vader Constantius was getrouwd geweest met Theodora, een dochter van Eutropia en haar eerste echtgenoot Hannibalianus, en daarmee een stiefdochter van Maximianus.

[3] Volgens de Epitome de Caesaribus 40, 3 en de Origo Constantini Imperatoris 4.10.

[4] Epitome de Caesaribus 39.5.

[5] Henk Singor, Constantijn, p. 233.

[6] Henk Singor, Constantijn, p. 211.

[7] Vertaling van het lofdicht in Henk Singor, Constantijn, p. 231.

[8] Vertaling in Singor, p. 232.

7 Comments:

  1. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 311-312 – – Corvinus –

  2. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 316-323 – – Corvinus –

  3. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 313-315 – – Corvinus –

  4. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 335-337 – – Corvinus –

  5. Pingback:Constantine the Great: The Years 306-310 – – Corvinus –

  6. Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 326-327 – – Corvinus –

  7. Pingback:Rome: Santi Cosma e Damiano – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.