In de hier besproken periode leek de Crisis van de Derde Eeuw iets uit het verre verleden. De Tetrarchie functioneerde naar behoren en de vier keizers van het Romeinse Rijk behaalden belangrijke overwinningen op alle fronten. Opstanden werden neergeslagen, rebellenleiders uitgeschakeld en na aanvankelijke tegenslagen werd ook de erfvijand van de Romeinen, het Perzische Rijk van de Sassaniden, op de knieën gedwongen. De Romeinse overwinning op de Perzen leidde tot een langdurige vrede, die pas enkele decennia later werd verbroken. Het Romeinse Rijk leek een nieuwe bloeitijd tegemoet te gaan.
Constantius herovert Brittannië
Na de herovering van Gesoriacum (Boulogne) op Carausius in 293 was de caesar Constantius waarschijnlijk direct begonnen met het plannen van een invasie van Brittannië. Daar maakte nu Allectus de dienst uit, de man die Carausius had vermoord en zijn positie vermoedelijk alleen kon handhaven dankzij de steun van een contingent Frankische huurlingen. In 296 lanceerde Constantius zijn langverwachte aanval. Hij verdeelde zijn invasiemacht over twee afzonderlijke vloten. De hoofdvloot commandeerde hij persoonlijk, de tweede stond onder bevel van Julius Asclepiodotus, Constantius’ praetoriaanse prefect. Helaas zorgde slecht weer ervoor dat het grootste gedeelte van Constantius’ vloot moest terugkeren. Slechts een klein deel van zijn leger slaagde erin in het zuiden van Brittannië te landen. Asclepiodotus had meer succes. Al zijn troepen wisten veilig aan land te komen, maar weigerden vervolgens op te rukken omdat ze wilden wachten op de troepen van de caesar. Asclepiodotus liet daarop alle schepen verbranden, zodat de soldaten wel moesten vechten.
In de buurt van Londinium (het huidige Londen) raakten de manschappen van Asclepiodotus slaags met het leger van Allectus. De laatstgenoemde werd verslagen en gedood. Zijn overgebleven huurlingen haastten zich terug naar Londinium, vastbesloten om de stad te plunderen voordat ze de benen zouden nemen. Op dat moment zouden de weinige troepen van Constantius die in Brittannië geland waren hebben ingegrepen en de stad hebben gered. Vermoedelijk kwam Constantius zelf pas na de overwinning van Asclepiodotus op het eiland aan. Niettemin werd hij als de grote redder onthaald. Krijgsgevangenen uit het leger van de verslagen Allectus werden afgeslacht en ongeveer een jaar later schreef een lofredenaar een lofrede (panegyricus) op de zege van Constantius.
Overwinningen op de Perzen en in Egypte
Omstreeks 296 had de Perzische koning Narses een nieuwe oorlog met de Romeinen ontketend. Hij was de jongste zoon van de grote Shapur, die de Romeinen in het verleden zo vaak in het stof had laten bijten en zelfs hun keizer Valerianus gevangen had genomen. Narses viel Romeins Mesopotamië binnen en liep een deel van het gebied onder de voet. Mesopotamië vormde het meest oostelijke deel van de diocees Oriens. Aangezien Diocletianus over dit deel van het Romeinse Rijk heerste, lag het voor de hand dat hij persoonlijk in zou grijpen. De augustus liet de oorlog tegen de Perzen echter over aan zijn caesar Galerius. Mogelijk was dit een beloning voor de successen die zijn geadopteerde zoon en schoonzoon aan de Donaugrens had behaald. Het is echter ook mogelijk dat Diocletianus op dat moment moest optreden tegen een zekere Lucius Domitius Domitianus, die omstreeks 297 in Egypte tegen de keizer in opstand was gekomen en Alexandrië had bezet. Dit was een van de grootste en belangrijkste steden in het Rijk, dus Diocletianus moest prioriteiten stellen.
Na aankomst in Syrië stak Galerius de rivier de Eufraat over, waarna hij ergens tussen Callinicum (Raqqa) en Carrhae (Harran) de confrontatie met het leger van Narses aanging. Volgens Eutropius was zijn leger veel kleiner dan dat van de koning, en het resultaat was dan ook een pijnlijke Romeinse nederlaag. Galerius keerde terug naar Antiochië, waar hij een ontmoeting had met Diocletianus, die zojuist de opstand in Egypte had neergeslagen. Volgens dezelfde Eutropius vernederde de augustus zijn verslagen caesar door de man in zijn purperen keizersgewaad (purpuratus) enkele kilometers naast zijn strijdwagen te laten rennen.[1] Het verhaal is mogelijk apocrief, maar Diocletianus zal absoluut furieus zijn geweest over de Romeinse nederlaag tegen de Sassaniden. Galerius kreeg echter een tweede kans. Voor zijn nieuwe veldtocht werden extra troepen vanaf de Balkan aangevoerd en het volgende jaar zou hij opnieuw het gevecht met Narses aangaan.
Als gezegd had Diocletianus zelf in Egypte afgerekend met Domitianus en diens medestander en waarschijnlijke opvolger Aurelius Achilleus. De rebellen hadden zich teruggetrokken in Alexandrië, dat vervolgens acht maanden lang door Diocletianus was belegerd. Na de inname van de stad had de keizer een bloedbad aangericht. Volgens een tamelijk absurd verhaal waren de inwoners van Alexandrië uiteindelijk gered door het paard van Diocletianus. De keizer had zijn manschappen namelijk opdragen pas te stoppen met het afslachten van hun vijanden als het bloed in de straten tot aan de knieën van zijn paard zou komen. Omdat het paard struikelde, was sneller dan verwacht aan deze opdracht voldaan. De dankbare Alexandrijnen zouden vervolgens voor het paard een standbeeld hebben opgericht. De bron van het verhaal is Johannes Malalas, een Syriër die in de zesde eeuw schreef, lang na de gebeurtenissen. Als gezegd is zijn verhaal erg onaannemelijk, maar dat de keizer bijzonder hard optrad hoeft niet betwijfeld te worden. Na het eerdere door Caracalla aangerichte bloedbad van 215 was dit de tweede keer in de derde eeuw dat Alexandrië het toneel was van nietsontziend geweld.
Vermoedelijk in het voorjaar van 298 viel Galerius Armenië binnen. Het bergachtige terrein was voor het Romeinse leger gunstiger dan de vlakten van Mesopotamië. De caesar wist Narses te verrassen, mogelijk tijdens een nachtelijke aanval, en hem en zijn leger een zware nederlaag toe te brengen. Het kamp van de koning werd ingenomen en de Romeinen namen zijn vrouwen, kinderen en diverse leden van zijn hofhouding gevangen. Ook maakten ze zich meester van de Perzische schatkist. Diocletianus was inmiddels ook met een leger in Mesopotamië aangekomen, en de twee mannen ontmoetten elkaar in Nisibis. Van daaruit rukte Galerius verder op langs de Tigris. De veldtocht eindigde met de inname van Ctesiphon, de Perzische hoofdstad. In het leger dat Ctesiphon veroverde, diende op dat moment een jonge officier genaamd Constantijn, de zoon van Constantius. De Romeinse overwinning stelde hem in staat de niet ver van Ctesiphon gelegen ruïnes van Babylon te bezoeken.
In 299 sloten de Romeinen en Perzen een nieuw vredesverdrag. De vredesvoorwaarden waren uitermate gunstig voor Rome. Narses gaf Romeins grondgebied in Mesopotamië terug en erkende de Romeinse suprematie over een reeks koninkrijkjes, waaronder Armenië en Iberië, die voortaan als Romeinse protectoraten golden. De Tigris werd de grens tussen Romeins en Perzisch gebied en Nisibis werd weer een Romeinse stad. Alleen daar mochten kooplieden de grens tussen de twee Rijken passeren, zodat de handelscontacten gereguleerd konden worden en belastingheffing werd vergemakkelijkt.[2] Na de verdragssluiting, of misschien al daarvoor, keerde Galerius snel terug naar de Balkan, waar hij het opnam tegen de binnengevallen Marcomanni. De caesar wijdde zich vervolgens aan het verfraaien van zijn ‘hoofdstad’ Thessalonica in Macedonië, waar hij onder meer een paleis en een triomfboog ter ere van zijn overwinning op Narses liet bouwen.
Maximianus in Noord-Afrika, Constantius in Gallië
Op z’n laatst in 297 was Maximianus naar Noord-Afrika overgestoken om de strijd aan te gaan met een coalitie van Berberstammen, de zogenaamde Quinquegentiani. Deze waren zo’n tien jaar eerder Romeins grondgebied binnengevallen en hadden onder meer de stad Volubilis in het huidige Marokko ingenomen. Hoewel ze waren teruggedreven door de regionale gouverneurs, hadden ze enkele jaren later nieuwe aanvallen gelanceerd. Dit maakte de komst van de augustus naar de regio dringend gewenst. Van de veldtocht van Maximianus zijn geen details bekend, maar vermoedelijk heeft hij genadeloos opgetreden tegen de indringers. Die aanpak had succes. De steden Lixus en Tingis (Tanger) in Mauretania Tingitana, in het uiterste westen van Noord-Afrika, bleven voor de Romeinen behouden. Voortaan behoorden ze tot de diocees Hispaniae. Volubilis werd niet heroverd, maar bleef als cultureel Romeinse stad buiten het Rijk bestaan tot aan de komst van de islam. Maximianus reorganiseerde en versterkte vervolgens de Romeinse zuidgrens van Numidië tot aan Tripolitana. Op 10 maart 298 hield hij een triomftocht in Carthago ter afsluiting van zijn succesvolle veldtocht.
Constantius was na zijn overwinning in Brittannië niet lang op het eiland gebleven. Hij was teruggekeerd naar Gallië, waartoe ook de voormalige Germaanse provincies behoorden. De caesar vestigde zich daar in Augusta Treverorum (Trier), dat als zijn hoofdstad zou fungeren. In 298 braken de Alemanni door de Rijngrens. Constantius zette de achtervolging in en stuitte bij Andematunnum (Langres) in het gebied van de Lingones op hun hoofdmacht. Vermoedelijk was hij met een kleine strijdmacht vooruitgereden, want volgens Eutropius werd de caesar plotseling aangevallen en moest hij met een touw op de muren van het stadje worden gehesen. Nadat zijn eigen leger was gearriveerd keerden de krijgskansen echter snel. De Romeinen boekten een grote overwinning, al moeten we de 60.000 gedode Alemanni die Eutropius noemt natuurlijk met een flinke korrel zout nemen.[3]
Monumenten
Met zoveel schitterende Romeinse overwinningen was het tijd voor prachtige monumenten en andere bouwwerken. De Boog van Galerius in Thessalonica is hiervoor al genoemd. In Rome werden tussen 298 en 306 op de Viminaal de Baden van Diocletianus gebouwd. Ze besloegen een terrein van omstreeks 380 bij 370 meter en waren daarmee de grootste in de stad. Hoewel de baden werden vernoemd naar Diocletianus, werden ze feitelijk gebouwd in opdracht van Maximianus, die immers over Rome heerste.[4] Voordat met de bouw begonnen kon worden moest een groot aantal gebouwen gesloopt worden, maar de reeds bestaande Tempel van de Gens Flavia, gebouwd door keizer Domitianus (81-96), mocht blijven staan. Deze werd onderdeel van het badencomplex. De Baden van Diocletianus waren groter dan die van Caracalla, die in het jaar 216 hun deuren hadden geopend. Ze hadden ruimte voor maximaal 3.000 mensen. Substantiële delen ervan zijn bewaard gebleven. Ze huisvesten thans twee kerken en een vestiging van het Museo Nazionale Romano.
Een ander belangrijk gebouw in Rome dat het stempel van de Tetrarchen draagt, is het Senaatsgebouw op het Forum Romanum, de Curia Julia. Het gebouw was in 283, tijdens de regering van Carus en zijn zonen, zwaar beschadigd geraakt door een brand. De Tetrarchen hadden het laten herstellen. De eer voor het project wordt doorgaans aan Diocletianus gegeven, maar het is niet zo gek te denken dat de eer hoofdzakelijk aan Maximianus behoort toe te komen, net als bij de baden. Het ironische aan de restauratie is dat deze feitelijk puur symbolisch was. Onder het Dominaat was de Senaat een marginale factor geworden. Ook het belang van Rome als hoofdstad was sterk afgenomen. Als ze niet op veldtocht waren, zetelden de Tetrarchen doorgaans in hun eigen hoofdsteden, dichter bij de grenzen van het Rijk.
Bronnen
Primaire bronnen
- Aurelius Victor, De Caesaribus 39 (translated and annotated by H.W. Bird);
- Eutropius, Breviarium Historiae Romanae 9.22-25.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 161-162 en p. 172-173;
- Henk Singor, Constantijn, p. 147 en p. 298;
- Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 631-634.
Noten
[1] Eutropius, Breviarium Historiae Romanae 9.24.
[2] Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 173; volgens Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 633 verwierp Narses de bepaling over de status van Nisibis. Ik volg hier Goldsworthy.
[3] Eutropius, Breviarium Historiae Romanae 9.23.
[4] Diocletianus kwam waarschijnlijk maar één keer in zijn leven naar Rome, in 303, voor de viering van zijn Vicennalia, zijn twintigjarig regeringsjubileum.
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 335-337 – – Corvinus –
Pingback:Diocletianus: De Jaren 304-305 – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 306-310 – – Corvinus –