Het huidige Aquileia is een klein en aangenaam stadje met zo’n 3.500 inwoners in de regio Friuli Venezia Giulia in Noordoost-Italië. In de Oudheid was Aquileia daarentegen een grote en welvarende stad met een bevolking die mogelijk meer dan 100.000 zielen telde. De stad werd in 181 BCE gesticht en lag op een strategische plaats dicht bij de Julische Alpen. Ze werd in haar geschiedenis vaak aangevallen, zowel door Romeinse generaals als door buitenlandse indringers, en uiteindelijk bij tenminste twee gelegenheden in de vijfde en zesde eeuw onder de voet gelopen en geplunderd. Hoewel de lokale autoriteiten en de bevolking vaak vluchtten naar de nabijgelegen havenstad Ad Aquas Gradatas of Gradus (het huidige Grado), keerden ze doorgaans weer terug zodra de plunderende hordes waren vertrokken en bleef Aquileia dus bestaan. Niettemin waren de gloriedagen van de stad voorgoed voorbij. Gelukkig kunnen toeristen die het huidige Aquileia bezoeken nog een aantal overblijfselen van de Romeinse stad bezichtigen die een goed beeld geven van haar voormalige grootsheid en rijkdom. Deze overblijfselen liggen op tenminste drie locaties gewoon in de openlucht, maar de interessantste vindt men in het lokale archeologisch museum.
Vroege geschiedenis
In 186 BCE trok een groep Kelten via een van de oostelijke passen de Alpen over. Ze probeerden zich te vestigen in de streek waar de Veneti woonden, het volk dat eeuwen later Venetië haar naam zou geven. De voornaamste reden voor deze migratie lijkt overbevolking in hun thuisland te zijn geweest. De Romeinse geschiedschrijver Livius beweert dat de groep bestond uit 12.000 gewapende mannen, en als we ook vrouwen en kinderen meetellen, dan moet het een behoorlijk grote groep zijn geweest.[1] De Romeinen waren nooit erg gerust op Keltische stammen die zich in de buurt van hun grenzen vestigden. Ze stuurden daarom gezanten naar het Keltische thuisland aan de andere kant van de Alpen om meer te weten te komen over de bedoelingen van de Kelten. Toen ze daar te horen kregen dat de groep migranten op eigen initiatief had gehandeld, besloten de Romeinen deze mensen te verdrijven. De Kelten waren reeds begonnen met de bouw van een nederzetting in de buurt van wat later Aquileia zou worden, maar de Romeinen verhinderden hen het werk voort te zetten, ontwapenden de krijgers en namen de bezittingen van de Kelten in beslag. Daarop dienden de Kelten een klacht in bij de Senaat, maar hoewel ze hun bezittingen terugkregen, gaven de senatoren hun te verstaan dat ze Italië moesten verlaten en daar weg moesten blijven.
We moeten ons bij het voorgaande goed realiseren dat de streken die we nu kennen als de Veneto en de Friuli tot dan toe formeel geen deel uitmaakten van de Romeinse provincie Gallia Cisalpina, die voornamelijk het zuidelijke gedeelte van de Po-vallei besloeg. Het lijkt er wel op dat er vriendschappelijke betrekkingen bestonden tussen de Romeinen en de inheemse Veneti. Het gevolg van de Keltische migratie was dat dit gedeelte van het Italiaanse schiereiland nu werd geclaimd en geannexeerd door de Romeinse Republiek en tevens werd gebruikt als verzamelplaats voor invallen in Histrië (het schiereiland Istrië in het huidige Kroatië). Na enige discussie werd besloten in het geannexeerde gebied een Latijnse kolonie te stichten en deze de naam Aquileia te geven. In 181 BCE werden op deze plek 3.000 infanteristen en een onbekend aantal ruiters gevestigd, vermoedelijk samen met hun gezinnen, en werd Aquileia formeel gesticht.[2] De drie functionarissen (triumviri) die toezicht moesten houden op de stichting waren Publius Cornelius Scipio Nasica[3], Gaius Flaminius[4] en Lucius Manlius Acidinus[5]. De naam van Acidinus is bewaard gebleven op een tablet van kalksteen dat tegenwoordig in het archeologisch museum van Aquileia staat.
De nieuwe kolonie werd vrijwel meteen aangevallen door de in de buurt levende Histri, die om begrijpelijke redenen de stichting van Aquileia als een vijandige daad opvatten. De Romeinen sloegen snel terug: reeds in 178 BCE vertrok de consul Aulus Manlius Vulso vanuit Aquileia voor een offensief tegen de Histri. In 169 BCE werden nog eens 1.500 gezinnen naar het noorden gestuurd om de Latijnse kolonie te versterken en de nederzetting nam al spoedig in omvang toe.[6] De volgende decennia werd Aquileia nog regelmatig aangevallen door naburige volkeren totdat de regio rond de eeuwwisseling eindelijk gepacificeerd werd. In 90 BCE kreeg de stad de status van een municipium en werd aan de inwoners het Romeinse burgerrecht toegekend. De stad was aantoonbaar van groot militair en strategisch belang. Toen de beroemde Gaius Julius Caesar in 59-58 BCE een vijfjarig commando kreeg als proconsul van Illyrië, Gallia Cisalpina en Gallia Transalpina waren drie van zijn vijf legioenen bij Aquileia gelegerd.[7]
Aquileia onder het Romeinse Rijk
Ten tijde van het Romeinse Rijk bereikte Aquileia haar hoogtepunt. Zeker in de tweede eeuw moet er sprake zijn geweest van een grote stad met een bevolking van ruim 100.000 inwoners. De Romeinse dichter Ausonius (ca. 310-395) zette zelfs nog in de vierde eeuw in zijn gedicht Ordo Urbium Nobilium Aquileia op de negende plaats van belangrijkste steden van het Romeinse Rijk.[8] De stad fungeerde als een groot handelscentrum. Hoewel Aquileia zelf niet aan zee lag, was ze met de noordelijke Adriatische kust verbonden door middel van de kanalen van de Natisone en de Ausa, rivieren waarvan de loop gedurende de eeuwen sterk is gewijzigd. Schepen die naar de havenstad Gradus voeren, konden daar de Natisone opvaren en vervolgens stroomopwaarts verdergaan richting Aquileia. De overblijfselen van de rivierhaven van de stad zijn ook nu nog zichtbaar. Verder beheerste Aquileia de landroute door de Julische Alpen. Daardoor kon de stad uitgroeien tot een belangrijk kruispunt van de handelsroutes die door deze bergen liepen, van en naar de provincies Noricum, Pannonië en Dalmatië. De stad vormde bovendien het eindpunt van de Amberroute (Via Sucinaria) en ze was door middel van verschillende Romeinse wegen – de Via Postumia, de Via Gemina en de Via Flavia – verbonden met andere belangrijke steden.
De strategische locatie van de stad bracht met zich mee dat ze een doelwit werd van de Germaanse Marcomanni, een stam die in de jaren 160 Noord-Italië binnenviel. De Marcomanni belegerden Aquileia en versloegen en doodden de praetoriaanse prefect Furius Victorinus die naar het noorden was gestuurd om hen tegen te houden. Hoewel het Romeinse ontzettingsleger nagenoeg vernietigd werd, lijkt het erop dat Aquileia het beleg weerstond. Later vestigde keizer Marcus Aurelius (161-180) hier zijn eerste hoofdkwartier toen de Romeinen de tegenaanval inzetten en de indringers verdreven. In 238 werd Aquileia opnieuw belegerd, ditmaal door keizer Maximinus Thrax. Deze keizer was door de Senaat afgezet, maar hij weigerde zich daarbij neer te leggen. Maximinus trok met zijn leger vanuit Sirmium op de Balkan op naar Italië en stak de Alpen over. Hij slaagde er echter niet in de noot die Aquileia heette te kraken. De stad werd verdedigd door de voormalige consuls Crispinus en Menophilus. Mannen, vrouwen en zelfs kinderen boden felle weerstand, waarbij de amusante, maar doorgaans weinig betrouwbare Historia Augusta het verhaal vertelt dat de vrouwen hun haar doneerden om boogpezen te maken.[9] Toen het niet wilde vlotten met het beleg, kwamen de soldaten van Maximinus in opstand en doodden ze hun keizer.
In de vierde eeuw zou Aquileia getuige zijn van nog meer strijd. Constantijn de Grote nam de stad in 312 in, kennelijk zonder bloedvergieten, en marcheerde daarna naar het zuiden, waar hij zijn rivaal Maxentius bij de Milvische Brug versloeg. Na de dood van Constantijn werden zijn drie zonen gezamenlijk keizer, met als gevolg dat ze vrijwel direct onderling begonnen te vechten. In 340 vocht Constantijn II buiten Aquileia een schermutseling uit met troepen die loyaal waren aan zijn jongere broer Constans. Constantijn vond daarbij de dood. In 388 werd de Spaanse usurpator Magnus Maximus op het slagveld verslagen door de rechtmatige keizer Theodosius I. De veldslag vond plaats in het huidige Kroatië en de verslagen rebel vluchtte na zijn nederlaag naar Aquileia. Daar gaf Maximus zich over aan de strijdkrachten van Theodosius. Hoewel hij smeekte om genade, werd hij stante pede geëxecuteerd.
Goten, Hunnen en Longobarden
Hoewel Aquileia dus getuige was van flink wat geweld, lijkt het erop dat de stad zelf redelijk ongeschonden is gebleven. In de vroege vijfde eeuw vielen Alarik en de Visigoten Italië binnen. Het staat vast dat ze in 401 Aquileia aanvielen, maar mogelijk heeft de stad de aanval kunnen afslaan. Toen galoppeerden echter de Hunnen de Po-vallei binnen en werd alles anders. Hoewel hij het jaar ervoor een nederlaag had geleden in de Slag op de Catalaunische velden, viel een op wraak beluste Attila de Hun in 452 Italië binnen en legde hij Aquileia in de as. De inwoners van Aquileia hadden hun stad dapper verdedigd en het beleg was de Hunnen bijzonder zwaar gevallen. Op een gegeven moment lijken ze er zelfs aan gedacht te hebben het beleg maar op te geven. Volgens een legende zag de Hunnenkoning toen echter een vlucht ooievaars die met hun jongen Aquileia verlieten. Attila zag hierin een teken dat Aquileia op het punt stond te vallen. De koning verzamelde zijn soldaten, vertelde ze over het gunstige voorteken en spoorde ze aan hun inspanningen te verdubbelen om de stad in te nemen. En zoals John Julius Norwich zo pijnlijk scherp heeft opgemerkt, “a day or two later the ninth greatest metropolis in the Roman Empire was little more than an empty shell”.
Er kan inderdaad geen twijfel over bestaan dat het lot van Aquileia verschrikkelijk was. Sterker nog, toen ik het stadje in juli 2017 bezocht, liep bij het archeologisch museum een speciale tentoonstelling waarin het lot van Aquileia werd vergeleken met dat van Palmyra nadat die stad in handen was gevallen van Islamitische Staat. Die vergelijking gaat overigens mank. Attila veegde inderdaad Aquileia vrijwel van de kaart, maar hij was geen religieuze fundamentalist en hij vernielde zeker geen prachtige kunstwerken omdat hij ze als godslasterlijk beschouwde (hij verkocht trouwens ook geen kunstvoorwerpen op de zwarte markt). Belangrijker nog is dat de wreedheden van Attila niet het einde van Aquileia betekenden. De bewoners die de belegering hadden overleefd waren naar Gradus in de lagune gevlucht, maar toen de Hunnen weer vertrokken waren, lijken ze enkele jaren later weer te zijn teruggekeerd onder leiding van hun bisschop Nicetas (ca. 454-485).
Huizen werden weer opgebouwd, gevangenen werden vrijgekocht en het leven in Aquileia ging door, hoewel het onmogelijk is dat de stad weer haar oude luister terugkreeg. In 568 was er opnieuw sprake van een inval in Italië, ditmaal van een Germaans volk dat bekendstaat als de Longobarden. Aquileia werd ingenomen en nogmaals in de as gelegd. Wederom vluchtten de inwoners van Aquileia naar Gradus. Onder de vluchtelingen bevond zich de Patriarch van Aquileia, een zeker Paulinus (ca. 557–569). Vanwege religieuze controverses en meningsverschillen werd de voormalige Patriarch van Aquileia in 606 de Patriarch van Grado (die later de facto vanuit Venetië zijn gezag uitoefende). In het ‘oude’ Aquileia werd echter een concurrerende patriarch benoemd. De precieze aard van het geschil – een gevolg van het zogenaamde Schisma van de Drie Hoofdstukken – is hier niet van belang; hier volstaat de conclusie dat de breuk tussen Aquileia en haar voormalige havenstad door de aanstelling van twee concurrerende patriarchen compleet was.
Het interessante aan Aquileia is dat veel van haar rijke geschiedenis gewoon buiten op straat te vinden is. Men komt de stad binnen via een straat die over het oude forum van de stad loopt. Aan de overkant van de Via Giulia Augusta ligt een archeologisch gebied met daarin de restanten van een woonwijk. Hier vinden we grote stukken van mozaïeken (zie hierboven), waaruit we mogen afleiden dat in dit deel van de stad gegoede burgers woonden, in elk geval totdat de invallen van de vijfde en zesde eeuw een einde maakten aan hun comfortabele levens. Het kleine archeologisch museum van Aquileia (Museo Archeologico Nazionale di Aquileia) heeft een enorm lapidarium in de grote tuinen achter het museum. Het museum biedt veel extra informatie over het leven in Aquileia in de Romeinse tijd. Ooit had de stad een circus en een paleis, ooit waren er diverse basilica’s, een arena en baden (thermae). De stad was een multiculturele hotspot die werd aangedaan door handelaren uit de gehele Romeinse wereld. In de derde eeuw was de populairste godheid vermoedelijk Belenus, een zonnegod van Keltische origine die door Herodianus werd gelijkgesteld aan Apollo.[10] De stad had een omvangrijke joodse gemeenschap en later ook een behoorlijke christelijke gemeenschap.
In dit verband moet worden opgemerkt dat toen het Christendom in 313 een toegestane religie werd joden en heidenen in toenemende mate onder druk kwamen te staan om zich te bekeren, iets wat velen uiteindelijk ook deden. Als gevolg hiervan is het meest in het oog springende monument van het Aquileia van de Late Oudheid de mozaïekvloer van haar kathedraal, gelegd omstreeks het jaar 320 (de huidige kathedraal is overigens veel jonger, en deze zal ik apart bespreken). We weten vrij zeker wanneer deze mozaïeken werden gemaakt, aangezien Theodorus, bisschop van Aquileia van ca. 308 tot en met 319, wordt genoemd in een wijdingstekst die onderdeel is van de vloer (misschien is de tekst iets later toegevoegd, na de dood van de bisschop, toen de basilica werd voltooid). We kunnen ons gelukkig prijzen dat zelfs de furie van Attila niet in staat is geweest dit schitterende monument uit de vierde eeuw te verwoesten.
De meeste bronnen die ik voor deze bijdrage heb gebruikt worden genoemd in de voetnoten. Als aanvullende bronnen heb ik gebruik gemaakt van John Man, ‘Attila. A Barbarian King and the Fall of Rome’, John Julius Norwich, ‘A History of Venice’ en Adrian Goldsworthy, ‘The Fall of the West’.
Noten
[1] Zie Livius 39.22 en 39.54-39.55.
[2] Livius 40.34.
[3] Consul in 191 BCE. Nasica mocht een triomftocht houden voor een grote overwinning op de Boii.
[4] Consul in 187 BCE. Flaminius was de zoon van de consul die sneuvelde in de Slag bij het Trasimeense Meer in 217 BCE.
[6] Livius 43.17.
[7] De Bello Gallico 1.10.
[8] Ausonius zette Rome, Constantinopel en Carthago op plaats 1, 2 en 3.
[9] Historia Augusta, De Twee Maximini 33.
[10] Herodianus VIII.3.
Pingback:Aquileia: Santa Maria Assunta – – Corvinus –
Pingback:Grado: Van Romeinse havenstad tot mondaine badplaats – – Corvinus –
Pingback:De Dood van Scipio en Hannibal: Het Jaar 183 BCE – – Corvinus –
Pingback:Veneto: Este – – Corvinus –
Pingback:Grado: Santa Eufemia en het Schisma van de Drie Hoofdstukken – – Corvinus –
Pingback:Het Zeskeizerjaar: Het Jaar 238 – – Corvinus –
Pingback:Vicenza: De Duomo – – Corvinus –
Pingback:Aquileia: Remains of a Roman city – – Corvinus –
Pingback:Aquileia: Overblijfselen van een Romeinse stad (deel 2) – – Corvinus –
Pingback:Trieste: De Duomo – – Corvinus –
Pingback:Trieste: sporen uit de Oudheid – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 311-312 – – Corvinus –
Pingback:Udine: de musea van het Castello – – Corvinus –
Pingback:Cividale del Friuli: Museo Archeologico Nazionale – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 306-310 – – Corvinus –
Pingback:Bibracte (Mont-Beuvray) – – Corvinus –