- De Romeinen verklaren het Seleucidenrijk de oorlog;
- Koning Antiochos valt Larisa in Thessalië aan, maar ziet zich genoodzaakt zich terug te trekken als een klein Romeins ontzettingsleger in de streek verschijnt;
- De consul Manius Acilius Glabrio landt bij Apollonia, rukt op naar Thessalië en herovert alle steden die in handen van Antiochos waren gevallen;
- Antiochos trekt zich terug naar de pas van Thermopylae om daar stellingen in te nemen;
- Dankzij een flankaanval van de legaat Marcus Porcius Cato behaalt de consul Glabrio in de Slag bij Thermopylae een beslissende overwinning op Antiochos; de koning ontvlucht Griekenland en vaart terug naar Klein-Azië;
- De Romeinen besluiten de Aetolische Bond te straffen; ze bestormen Herakleia, nemen de stad in en plunderen haar;
- De Romeinen eisen een deditio, een onvoorwaardelijke overgave, van de Aetoliërs;
- Nadat de Romeinen het beleg van Naupaktos hebben afgebroken, stuurt de Aetolische Bond gezanten naar Rome om over vrede te praten;
- Een gecombineerde Romeins-Pergameense vloot onder leiding van Gaius Livius Salinator verslaat een vloot van de Seleuciden bij Kaap Korykos;
- De proconsul Quintus Minucius Thermus verslaat de Liguriërs;
- De consul Publius Cornelius Scipio Nasica behaalt een beslissende overwinning op de Boii, die zich eindelijk gewonnen geven. De helft van hun land wordt afgepakt en tot Romeins staatsland gemaakt.
De Romeinen waren zelfs al voordat ze hoorden van de invasie van Griekenland door Koning Antiochos begonnen met de voorbereidingen voor de oorlog (de zogenaamde Romeins-Syrische Oorlog). De zittende consul Lucius Quinctius Flamininus had instructies gekregen om nieuwe legioensoldaten en bondgenoten te rekruteren voor het leger van zijn opvolger. Omdat de Romeinse kalender van die tijd enorm voorliep op onze moderne kalender, waren de nieuwe consuls al op 6 november van het vorige jaar aangetreden (15 maart volgens de Romeinse kalender).[1] Hun namen waren Publius Cornelius Scipio Nasica (die vorig jaar nog de verkiezingen verloren had) en Manius Acilius Glabrio. De consuls lootten om de provincies en Glabrio kreeg de oorlog tegen Antiochos toegewezen. Scipio Nasica zou in Italië blijven om de operaties tegen de Boii te leiden. De consul Glabrio meende dat er geen tijd te verliezen was en haastte zich met zijn leger naar Brundisium om naar Griekenland over te steken. De aanval op de Romeinse soldaten bij Delion had de Romeinen een casus belli verschaft en niet lang daarna verklaarden ze de Seleuciden de oorlog. De Romeinen zouden Koning Antiochos een lesje leren dat hij zich nog lang zou heugen.
Operaties van Antiochos
De Romeinen konden met recht geloven dat deze oorlog snel weer voorbij zou zijn. Ze hadden sterke bondgenoten in de regio aan wier trouw niet getwijfeld hoefde te worden. De Achaeïsche Bond was nu op het toppunt van zijn macht en Rome kon ook rekenen op de legers en vloten van Rhodos en Pergamum. Koning Ptolemaios van Egypte en Koning Philippos van Macedonië boden graan en troepen aan, maar de Romeinen voelden zich sterk genoeg. Ze bedankten de beide koningen voor hun generositeit, maar sloegen hun bijdragen af. De Carthagers en Numidiërs stuurden grote voorraden tarwe en gerst naar Griekenland, waarvoor de Romeinen overigens keurig betaalden. Koning Masinissa stuurde de consul Glabrio bovendien 500 ruiters en 20 olifanten voor zijn leger, terwijl de Carthagers enkele schepen voor de Romeinse vloot bijdroegen. Zo rond deze tijd was Carthago helemaal hersteld van de Tweede Punische Oorlog. De stad bood zelfs aan de resterende termijnen van de schadevergoeding in één keer te betalen. De Romeinen sloegen dat aanbod echter af: zij wilden vasthouden aan de afspraak dat het bedrag over een periode van 50 jaar betaald moest worden.
Antiochos had op zijn beurt alleen maar een paar onbelangrijke bondgenootschappen kunnen sluiten. Koning Amynandros van de Athamanen had zijn kant gekozen, maar deze koning was een nulliteit. De nederlaag van de kleine Romeinse strijdmacht bij Delion had ervoor gezorgd dat de Boeotiërs overgelopen waren, maar zij konden vanwege de sociaal-economische crisis in hun streek nauwelijks een leger mobiliseren. Messene en Elis op de Peloponnesos sympathiseerden met de Aetoliërs en waren van oudsher vijanden van de Achaeïsche Bond. Deze steden waren dus potentiële bondgenoten voor Antiochos, maar op militair gebied waren ze erg zwak. De koning moest het voorlopig dus doen met het leger van de Aetolische Bond. Dat was op papier groter dan zijn eigen leger, maar het was verspreid over een groot gebied. Kort samengevat had de koning dus wanhopig nieuwe bondgenoten nodig om hem van extra troepen te voorzien.
Livius beweert dat Hannibal de koning aanraadde te proberen een bondgenootschap te smeden met Koning Philippos van Macedonië. Dat was een verstandig advies, want Antiochos en Philippos waren in het verleden bondgenoten geweest. Antiochos trachtte wat goodwill bij de Macedoniërs te kweken door naar Cynoscephalae te reizen, daar de beenderen te verzamelen van de Macedoniërs die gesneuveld en nog niet begraven waren, en een prachtig grafmonument voor ze op te richten. Koning Philippos kon deze geste echter niet waarderen. Na een gesprek met de praetor Baebius hernieuwde hij het bondgenootschap met Rome.
De winter moet dit jaar vrij zacht zijn geweest, want al in januari besloot Antiochos Thessalië binnen te vallen. Na verovering van verschillende kleinere steden viel de koning het belangrijke bolwerk Larisa aan.[2] De praetor Baebius had een van zijn legaten met een kleine strijdmacht vooruitgestuurd om de stad te ontzetten. De legaat beschikte over slechts 2.000 manschappen en zou zeker het onderspit delven tegen het leger van de koning als het tot een gevecht zou komen. De slimme legaat liet echter een veel groter kamp bouwen dan nodig was voor zijn leger en liet ook een veel groter aantal vuren aansteken. Antiochos werd hierdoor op het verkeerde been gezet en geloofde dat de Romeinse hoofdmacht was gearriveerd. Met als smoes het slechte weer besloot de koning het beleg van Larisa op te geven. Hij trok zich terug naar Demetrias en vervolgens naar Chalkis. Daar werd hij verliefd op een meisje genaamd Chalkidike. Hij trouwde met haar, waarna hij de rest van de winter doorbracht met feestvieren, drinken en slapen. Het behoeft geen betoog dat de koning hierdoor kostbare tijd verloor.
De Slag bij Thermopylae
Midden in de winter, vermoedelijk in januari[3], was Manius Acilius Glabrio bij Apollonia geland met een leger van 20.000 infanteristen, 2.000 ruiters en zo’n 15 olifanten van de Numidiërs (merk op dat onze bronnen niet eensgezind zijn over de omvang van het Romeinse leger; Koning Masinissa had 20 olifanten gestuurd – zie hierboven). De consul rukte bliksemsnel op naar Macedonië en sloeg van daaruit af naar het zuiden en naar Larisa. In de tussentijd waren de praetor Baebius en Koning Philippos al Thessalië binnengevallen en hadden ze de zwakke Athamanen al op de knieën gedwongen. Philippos van Megalopolis, de man die meende dat hij recht had op de troon van Macedonië en dat de andere Philippos een bedrieger was, werd gevangen genomen en naar Rome gestuurd. Zijn zwager Koning Amynandros had geen andere keuze dan met zijn vrouw en kinderen naar Ambrakia te vluchten. De consul nam nu het heft in handen en heroverde alle steden die eerder in handen van Antiochos waren gevallen. Vervolgens rukte hij op naar Thaumakos, een lid van de Aetolische Bond. De inwoners voerden een dwaze aanval uit op de Romeinse marscolonne, maar Glabrio stuurde een krijgstribuun met twee manipels om hun slaglinie heen om hen de terugtocht af te snijden. Deze manschappen namen daarop de onverdedigde stad in. De aanvallers konden nergens meer heen. Ze zaten vast in een dodelijke sandwich en werden in de pan gehakt.
Antiochos was naar Akarnanië gereisd om te proberen de Akarnaniërs aan zijn kant te krijgen. Toen hij een Romeinse vloot bij Leukas zag verschijnen realiseerde de koning zich dat het vaarseizoen was aangebroken en dat de consul Glabrio en zijn leger hoogstwaarschijnlijk al in Griekenland geland waren. De koning keerde onmiddellijk terug naar Chalkis. Hij verkeerde in een lastig parket. Er waren maar erg weinig versterkingen uit Azië overgekomen, met als gevolg dat zijn leger niet groter was dan het vorige jaar. Met slechts 10.000 infanteristen, 500 ruiters en een handjevol olifanten zou het onmogelijk zijn om het leger van Glabrio te verslaan. Dat was meer dan tweemaal zo groot. Antiochos besloot daarom om stellingen in te nemen op een historische plaats, te weten de nauwe pas van Thermopylae. Hier had Koning Leonidas van Sparta in 480 BCE met een veel kleinere strijdmacht drie dagen standgehouden tegen het gigantische leger van de Perzische Koning Xerxes. Een nauwe pas was ook een uitstekend slagveld voor de piekeniers van Antiochos. In deze krappe ruimte zou het namelijk bijna onmogelijk zijn om een flankaanval op hun dichte falanx uit te voeren. De koning gaf zijn manschappen het bevel om hun stellingen met muren, wallen en grachten te versterken. Een frontale aanval op deze stellingen zou daardoor gelijkstaan aan zelfmoord.
Het was nu april en Glabrio moest een manier zien te vinden om om de Seleucidische stellingen heen te trekken. Aan beide kanten van de pas bevonden zich bergtoppen, te weten de Tichios, de Rhoduntia en de Kallidromos. Deze waren bezet door Aetolische troepen. Zij hadden stellingen ingenomen op rotsachtig terrein, waardoor een aanval moeilijk zou worden. De consul besloot het er toch op te wagen. De legaten Marcus Porcius Cato en Lucius Valerius Flaccus – de consuls van 195 BCE – werden met de beste troepen de bergen in gestuurd om te toppen te veroveren. De aanval van Flaccus op de Tichios en de Rhoduntia mislukte, maar Cato slaagde erin de Aetoliërs op de Kallidromos te verrassen. Ook al lagen de meeste van hen nog te slapen, er werd wel degelijk korte tijd fel gevochten voordat de Aetoliërs op de vlucht sloegen. In de tussentijd had de consul in de pas van Thermopylae de aanval geopend. Zijn ervaren troepen dreven de peltasten van de Seleuciden terug, maar ze kwamen niet voorbij de lange pieken van de falanx. De piekeniers vochten vanaf een hogere positie – de Seleucidische wal – en de consul zou aanzienlijke verliezen hebben geleden als niet plotseling Cato op de Kallidromos boven het Seleucidische kamp was verschenen. Vanaf de bergtop dreef hij de Aetoliërs de pas in.
De Seleuciden dachten eerst dat er versterkingen gearriveerd waren, maar toen realiseerden ze zich dat het Cato was en dat hij hun flank bedreigde. De strijdmacht van de legaat was niet erg groot, maar doordat er nu van twee kanten een aanval dreigde, raakte de Seleucidische infanterie in paniek. De piekeniers en de andere troepen probeerden terug naar hun kamp te vluchten, maar de Romeinen zaten hen dicht op de hielen. De meeste Seleucidische infanteristen werden gedood of gevangen genomen. De Romeinen verloren in de strijd slechts 150 man, althans volgens Livius en Appianus. Nog eens 50 soldaten werden gedood toen Aetolische troepen uit Herakleia een vergeefse aanval op het Romeinse kamp deden. Mogelijk waren de Romeinse verliezen die dag hoger, maar er kon geen twijfel over bestaan dat de Slag bij Thermopylae een beslissende Romeinse overwinning was. Antiochos wist het vege lijf te redden door naar Chalkis te vluchten. Hij had slechts 500 man bij zich, vermoedelijk zijn ruiterij. In Chalkis ging hij aan boord van een schip en van daaruit voer hij samen met zijn bruid terug naar Ephesos. De consul heroverde vervolgens met gemak Chalkis, waarop de andere steden op Euboea zich overgaven. Glabrio besloot om mild te zijn en ze allemaal te sparen. Daarna stuurde hij Cato terug naar Rome om verslag uit te brengen over de Romeinse zege.
Problemen voor de Aetoliërs
Door het vertrek van Antiochos uit Griekenland waren de Aetoliërs geïsoleerd achtergebleven. Niet alleen werden ze nu bedreigd door het almachtige Rome, ze werden ook aangevallen door hun oude vijand Koning Philippos van Macedonië. Glabrio viel allereerst Herakleia aan, een Spartaanse kolonie en een lid van de Aetolische Bond. Na een beleg van 24 dagen en felle gevechten namen de Romeinen de stad in. Na de inname werd Herakleia grondig geplunderd, wat een rijke buit voor de Romeinen opleverde. De Aetolische aanvoerder Damokritos werd gevangen genomen. De Romeinen koesterden wrok tegen hem omdat hij Titus Flamininus had beledigd. Toen deze om een kopie had gevraagd van het Aetolische besluit om Antiochos uit te nodigen om Griekenland te bevrijden, had Damokritos geantwoord dat hij hem die kopie zou overhandigen aan de oever van de Tiber. Die arrogantie kwam de Aetoliër nu duur te staan.[4]
De Romeinen moesten voorzichtig opereren in Griekenland omdat ze anders bondgenoten van zich zouden kunnen vervreemden. Terwijl zij Herakleia belegerden, had Koning Philippos de stad Lamia aangevallen. De Romeinen hadden toestemming gegeven voor deze aanval, maar na de val van Herakleia vroegen ze de koning toch, vriendelijk maar dwingend, om zijn aanval te staken. Met tegenzin gaf de koning gehoor aan het verzoek. De Romeinse interventie kon op de instemming van veel Grieken rekenen, want sommigen waren al bang voor een nieuwe Macedonische hegemonie in delen van Griekenland. Na het incident bij Lamia verzuurden de betrekkingen tussen de Romeinen en Macedoniërs echter snel. Een boze Philippos begon spoedig de Aetoliërs het hof te maken in een poging om de vijanden van zijn vijand (die toevallig ook van oudsher zijn eigen vijanden waren) tot zijn vrienden te maken.
Na de val van Herakleia vroegen de Aetoliërs om een bestand. Een Aetolische delegatie die zich bij Glabrio meldde, kon echter vooral op minachting rekenen: de consul beweerde dat hij het druk had met het plunderen van Herakleia en dus geen tijd voor hen had. Hij stemde wel in met een wapenstilstand van tien dagen en stuurde zijn legaat Lucius Valerius Flaccus met hen mee naar Hypata. Het grootste probleem was dat de Romeinen een onvoorwaardelijke overgave van de Bond eisten, een deditio. In feite hield dit in dat degenen die zich overgaven zichzelf uitleverden aan de genade van de Romeinen, die met hen konden doen wat ze wilden. De Aetoliërs kenden dit typisch Romeinse concept van overgave niet en stemden er daarom aanvankelijk mee in. Toen de consul echter eiste dat ze direct bepaalde personen zouden uitleveren, realiseerden de Aetoliërs zich al snel dat ze een fout hadden gemaakt. Er werd een nieuwe wapenstilstand afgesproken zodat de Romeinse eis van een onvoorwaardelijke overgave besproken kon worden tijdens een formele Bondsvergadering. Het zal geen verbazing wekken dat deze eis onacceptabel was voor de Aetoliërs. De oorlog werd dus voortgezet.
De consul rukte nu op naar Naupaktos, een Aetolische stad aan de Golf van Korinthe en de belangrijkste haven van de Bond. Glabrio begon de stad te belegeren, maar boekte daarbij slechts traag vooruitgang. De Aetoliërs hadden maar weinig mankracht, maar ze waren heel goed in het verdedigen van vaste stellingen zoals forten en steden. Gedurende de volgende twee maanden werd een groot deel van Naupaktos verwoest, maar de verdedigers bleven zich verzetten. Flamininus overtuigde de consul ervan om het beleg voorlopig op te geven. Een van de redenen voor deze interventie was het feit dat genoemde Flamininus zich zorgen maakte over het optreden van de Macedoniërs. In de tussentijd was Philippos namelijk naar Demetrias getrokken en had de stad zonder strijd in kunnen nemen. Glabrio moest zijn handen vrij hebben voor het geval dat Philippos een probleem zou worden. Hij bood de Aetoliërs daarom een bestand aan en vroeg hun om gezanten naar Rome te sturen om over vrede te praten.
Klein-Azië
In Ephesos waarschuwde Hannibal Koning Antiochos dat de Romeinen spoedig de zee zouden oversteken en Azië binnen zouden vallen. De koning zorgde ervoor dat zijn vloot gereed was om die aanval af te slaan en in de herfst, mogelijk in september, leverden zijn schepen strijd met een gecombineerde Romeins-Pergameense vloot bij Kaap Korykos, ten noorden van Samos. De Romeinse vloot bestond uit 105 schepen met een dek en 50 open schepen en werd aangevoerd door de praetor Gaius Livius Salinator, die Aulus Atilius Serranus was opgevolgd.[5] Polyxenidas had de leiding over de vloot van de Seleuciden, die slechts 100 schepen sterk was.[6]
De Romeinen behaalden tijdens de zeeslag een klinkende overwinning. Ze brachten 10 vijandelijke schepen tot zinken en maakten er 13 buit. Zelf verloren ze maar één schip, een oorlogsschip dat door de Carthagers was gestuurd. Vervolgens voegden 25 Rhodische schepen[7] zich bij de Romeinen en Pergamaniërs en samen joegen ze de overgebleven vijandelijke schepen helemaal terug naar Ephesos.
Italië en Spanje
Nu zoveel van de actie van dit jaar in of in de buurt van Griekenland plaatsvond, zouden we bijna vergeten dat er ook dingen gebeurden in andere delen van de wereld waar de Romeinen actief waren. De proconsul Quintus Minucius Thermus zette zijn veldtocht tegen de Liguriërs voort, maar bevond zich plotseling in een lastig parket toen de stammen zijn kamp aanvielen. De proconsul wist het hoofd koel te houden en voerde een succesvolle tegenaanval uit. De Liguriërs werden op de vlucht gejaagd en verloren zo’n 4.000 manschappen; de Romeinse verliezen bedroegen 300 man. Twee maanden later behaalde de consul Publius Cornelius Scipio Nasica een grote overwinning op de Boii, waarbij duizenden Kelten werden gedood of gevangen genomen. Door deze zege was het Keltische verzet eindelijk gebroken: de Boii kozen voor de overgave. Scipio Nasica eiste de helft van hun gebied op als Romeins staatsland (ager publicus). Dit kon worden gebruikt voor de stichting van nieuwe kolonies, waarvan de belangrijkste twee jaar later zou worden gesticht: de stad Bononia, het huidige Bologna.
De consul twijfelde er niet aan dat de Senaat hem een triomftocht toe zou kennen voor zijn beslissende overwinning en besloot alvast een datum te prikken voor die triomftocht. Hij stuurde zijn troepen naar huis en gaf hun het bevel zich op de genoemde datum weer in Rome te melden. Enkele dagen later kende de dankbare Senaat Scipio Nasica inderdaad een triomftocht toe, maar een volkstribuun wilde aanvankelijk zijn veto over deze beslissing uitspreken. Deze volkstribuun vond dat de consul eerst de proconsul Minucius Thermus moest helpen in diens strijd tegen de Liguriërs. Die waren immers nog niet volledig verslagen. Gelukkig voor de consul wist de Senaat de tribuun ervan te overtuigen om zijn bezwaren te laten vallen. Scipio Nasica hield een spectaculaire triomftocht. Deze werd gehouden in hetzelfde jaar dat de tempel van Magna Mater werd ingewijd. Als jongeman was Scipio Nasica naar Ostia gereisd om de heilige steen in ontvangst te nemen die de Grote Moeder voorstelde. Nu was haar tempel eindelijk voltooid.
Marcus Fulvius Nobilior keerde dit jaar terug uit zijn provincie Hispania Ulterior en mocht een ovatio houden voor zijn overwinningen. Zijn opvolger in het Verre Spanje was Lucius Aemilius Paullus. Paullus was de zoon van de consul die in 216 BCE bij Cannae was gesneuveld. In 182 BCE zou hij consul worden en in 168 BCE nogmaals. Tijdens zijn tweede consulaat versloeg hij Koning Perseus van Macedonië, waarmee hij een einde maakte aan de Macedonische monarchie.
Bronnen
Primaire bronnen
- Appianus, The Syrian Wars;
- Polybius, The Histories, Book 20.9-20.12 en Book 21.2;
- Livius, Ab urbe condita, Book 35.24 en 35.41, Book 36 en Book 37.1.
Noten
[1] De Romeinen waren zich zeer wel bewust van dit probleem. Dit jaar werd dan ook een Lex Acilia de intercalando aangenomen door de volksvergadering. Deze stond – waarschijnlijk – het inlassen van een schrikkelmaand toe.
[2] De naam betekent ‘fort’ in het Grieks.
[3] Livius stelt dat de consul op 3 mei Rome verliet, wat correspondeert met 25 december 192 BCE volgens onze kalender. De legioensoldaten en bondgenoten moesten op 15 mei bijeenkomen in Brundisium, dus op 6 januari 191 BCE. Het heeft er alle schijn van dat de consul zo snel mogelijk de Adriatische Zee wilde oversteken.
[4] Het was de bedoeling hem mee te voeren tijdens de triomftocht van Glabrio van het volgende jaar, maar hij ontsnapte uit de gevangenis en pleegde zelfmoord toen hij door Romeinse wachters in het nauw werd gedreven (Livius 37.46).
[5] Terwijl hij zijn vloot gereedmaakte, had Livius enige vertraging opgelopen omdat de inwoners van sommige Romeinse kustkolonies (zoals Ostia en Antium) weigerden om als zeelieden te dienen (Livius 36.3). Deze mensen beweerden dat ze recht hadden op vrijstelling van hun dienstplicht en deden een beroep op de volkstribunen. De Senaat besloot echter dat ze geen recht op vrijstelling hadden. In 207 BCE, tijdens de Tweede Punische Oorlog, was er een soortgelijk conflict met de kustkolonies geweest.
[6] Livius 36.43 noemt de omvang van de beide vloten. Appianus noemt andere aantallen schepen: 131 schepen voor de Romeins-Pergameense vloot en 200 voor de Seleuciden.
[7] Volgens Livius 36.45; Appianus spreekt van 27 schepen.
Pingback:De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 190 BCE – – Corvinus –
Pingback:Aquileia: Overblijfselen van een Romeinse stad – – Corvinus –
Pingback:Aquileia: Het Jaar 181 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Galatische Oorlog: Het Jaar 189 BCE – – Corvinus –
Pingback:The Seleucid War: The Year 191 BCE – – Corvinus –