- De Illyrische koning Genthios loopt over naar Perseus voor 300 talenten, maar daarvan worden er maar 10 daadwerkelijk betaald;
- Een Macedonische vloot verrast een Pergameense transportvloot die bereden Galatische hulptroepen naar Griekenland wilde brengen;
- De praetor Lucius Anicius Gallus verslaat Genthios en neemt hem gevangen; daarmee beëindigt hij binnen een maand de oorlog in Illyrië;
- De consul Lucius Aemilius Paullus neemt bij Phila het commando over het Romeinse leger over;
- Perseus versterkt de Macedonische stellingen aan de oever van de rivier de Elpeios;
- Paullus stuurt Scipio Nasica en zijn zoon Fabius op een missie dwars door het Olympusgebergte, om de Macedonische stellingen heen;
- Perseus ziet de vijand achter zich verschijnen en wordt daardoor gedwongen zich terug te trekken van de rivier en zijn kamp bij Pydna op te slaan;
- Op 22 juni wordt in de Slag bij Pydna het Macedonische leger vernietigd;
- Perseus vlucht naar Samothrake en geeft zich later over aan de praetor Gnaeus Octavius;
- Na de Romeinse zege bij Pydna worden Rhodische burgers die worden verdacht van sympathie voor of zelfs hulp aan Perseus geëxecuteerd;
- De Romeinse gezant Gaius Popilius Laenas maakt een einde aan de Zesde Syrische Oorlog door een cirkel in het zand te trekken rondom de Seleucidische koning Antiochos IV;
- De censors Gaius Claudius Pulcher en Tiberius Sempronius Gracchus ronden de census af.
168 BCE was het laatste jaar van de Derde Macedonische Oorlog. De nieuwe consuls Lucius Aemilius Paullus – zoon van de consul die bij Cannae was gesneuveld – en Gaius Licinius Crassus traden aan op de traditionele datum van 15 maart. Aangezien de Romeinse kalender van die tijd zo’n twee maanden voorliep op de onze, was het waarschijnlijk pas januari. Voor Crassus was het pas zijn eerste consulaat, maar Paullus was in 182 BCE al eens consul geweest. Een jaar later had hij een grote zege behaald op de Ligurische Ingauni, waarvoor hem een triomftocht was toegekend. Slechts enkele dagen nadat Paullus en Crassus met de uitoefening van hun ambt waren begonnen, brachten Romeinse gezanten aan de Senaat verslag uit over de situatie in Macedonië en Griekenland. Er was toen al besloten dat Paullus naar Macedonië gestuurd zou worden. Direct na de Feriae Latinae zou hij naar zijn provincie kunnen vertrekken. De praetor peregrinus Lucius Anicius Gallus kreeg een commando in Illyrië en de praetor Gnaeus Octavius werd aan het hoofd van de vloot bij Oreos gesteld. Er werden verse soldaten gerekruteerd en er was de Romeinen veel aan gelegen dit jaar de oorlog tegen Koning Perseus tot een goed einde te brengen.
De Derde Macedonische Oorlog sleept zich voort
Toch begon het jaar met een domper voor de Romeinen. Zo rond deze tijd was de Illyrische koning Genthios naar Perseus overgelopen in ruil voor 300 talenten zilver, waarvan er overigens maar tien daadwerkelijk betaald zouden worden. Er werden eden gezworen en gijzelaars uitgewisseld. Tezelfdertijd namen de anti-Romeinse sentimenten op Rhodos toe. Het eiland had tot dan toe weinig gedaan om de Romeinse zaak te steunen. Perseus stuurde gezanten naar de hoven van Koning Antiochos IV van het Seleucidenrijk en Koning Eumenes van Pergamum. De laatstgenoemde zou er later van beschuldigd worden dat hij Perseus had aangeboden zich neutraal op te stellen in het conflict en tussen de Macedoniërs en de Romeinen te bemiddelen in ruil voor grote sommen geld. Daarbij werden bedragen van respectievelijk 500 en 1.500 talenten genoemd.
Het is moeilijk te zeggen of er een kern van waarheid zit in deze beweringen, waarmee Koning Eumenes in feite als een soort dubbelagent werd neergezet. Wel lijkt het er sterk op dat deze beweringen pas na afloop van de Derde Macedonische Oorlog de kop opstaken. Niettemin staat vast dat de Romeinse twijfels over de trouw van hun bondgenoot aanzienlijk toenamen. Daarbij moet worden aangetekend dat er nooit daadwerkelijk geld aan Eumenes is betaald, dus er was beslist geen sprake van een ‘smoking gun’. Livius beweert dat Perseus een vrek was en daarom niet over de brug kwam. Om dezelfde reden zou hij een aanbod van zo’n 20.000 Basternae en hun leider Clondicus om voor hem te komen vechten hebben afgewezen. Het is echter veel aannemelijker dat simpelweg de bodem van de Macedonische schatkist in zicht kwam: de koning moest ook zijn eigen soldaten betalen, minstens 40.000 manschappen die nu al voor het vierde jaar op rij onder de wapenen waren.
Aan het begin van het jaar behaalde Perseus op zee een belangrijk succes. Een Macedonische vloot verraste een Pergameense transportvloot die van Elaia – de haven van Pergamum – naar Chios voer. Aan boord bevonden zich enkele honderden bereden Galatische hulptroepen met hun paarden. De 35 hippagogoi – schepen die speciaal waren aangepast voor het vervoer van paarden – voeren zonder een escorte van oorlogsschepen en waren daardoor een gemakkelijke prooi voor de vloot van Perseus. De Pergameense bemanning raakte in paniek zodra de Macedonische schepen in zicht kwamen en tijdens het daaropvolgende gevecht vonden vele Galatische ruiters de dood of werden gevangen genomen. Een deel van de paarden die aan boord waren verdronk, bij andere sneden de Macedoniërs de kniepezen door. Na deze Pergameense nederlaag boden de Rhodiërs aan te bemiddelen tussen Koning Perseus en de Romeinen. De Romeinen konden weinig waardering opbrengen voor deze actie: ze hadden er niet om gevraagd en het aanbod vergrootte alleen maar hun twijfels over de loyaliteit van hun Rhodische bondgenoten.
Anicius verslaat de Illyriërs
Het was waarschijnlijk begin mei toen de praetor Lucius Anicius Gallus bij Apollonia landde. Het voornaamste verschil tussen hem en zijn voorgangers in de regio was het feit dat hij het bevel voerde over een fatsoenlijk Romeins leger. De legaten die vóór hem in Illyrië en Epirus hadden gevochten moesten het vooral doen met lokale troepen: soldaten die waren geworven in de Griekse kolonies en vooral onder de Illyrische stammen en de Chaoniërs en de Thesproten, Epirotische stammen die trouw waren gebleven aan Rome. Gallus had daarentegen de beschikking over twee Romeinse legioenen van elk 5.200 infanteristen en 300 ruiters, en daarnaast over 10.000 Latijnse en Italiaanse bondgenoten en nog eens 800 bondgenotenruiters. Zijn strijdmacht van bijna 22.000 man was flink groter dan het leger van Koning Genthios, dat zo’n 15.000 manschappen telde en was geconcentreerd rondom de stad Lissos. De praetor was vast van plan om de oorlog snel te beëindigen, maar voordat hij naar het noorden op kon rukken moest hij eerst een Illyrische piratenvloot van zo’n 80 lemboi onschadelijk maken die Epidamnos en Apollonia bedreigde.
De praetor ging snel de zee op, versloeg de piraten, maakte enkele van de lemboi buit en verdreef de rest. Daarna voegde hij zich weer bij het leger, marcheerde naar het noorden, doorbrak het beleg van Bassania (een stad die een bondgenoot van de Romeinen was) en stootte door naar Lissos. Genthios besloot dat het te riskant was om hier te vechten en trok zich terug naar zijn hoofdstad Skodra, die hij beter te verdedigen achtte. Waarschijnlijk had de koning het hier voor langere tijd uit kunnen houden, maar hij besloot in plaats daarvan een gevecht met de Romeinen te leveren op de vlakte voor de stad. De Illyriërs leden daar een vreselijke nederlaag en velen werden gedood toen ze bij hun poging terug de stad in te vluchten onder de voet werden gelopen. Genthios vroeg na dit fiasco om een wapenstilstand van drie dagen om zijn positie te bepalen. Gallus honoreerde het verzoek, en toen de koning tot de conclusie kwam dat hij niet op versterkingen van zijn broer hoefde te rekenen, besloot hij tot de overgave.
De praetor kon nu Skodra innemen. Hij bevrijdde twee Romeinse gezanten die door Genthios gevangen waren gezet en liet vervolgens de vrouw van de koning, zijn twee zonen en zijn broer naar het Romeinse kamp overbrengen. Zij zouden later naar Rome worden gestuurd, samen met de moeder van de koning en andere belangrijke Illyrische gevangenen. Volgens Livius had de praetor de oorlog binnen dertig dagen beëindigd, wat betekent dat het begin juni moet zijn geweest toen de vijandelijkheden in Illyrië weden gestaakt. De volledige Romeinse overwinning die daar was behaald was een grote opsteker voor het Romeinse moreel. Perseus zal op zijn beurt blij zijn geweest dat hij Genthios maar 10 talenten had betaald in plaats van de afgesproken 300. Zijn nieuwe bondgenoot was waardeloos gebleken.
De situatie in Macedonië
Lucius Aemilius Paullus was iets later dan de praetor uit Brundisium vertrokken, waarschijnlijk eind mei. Het moet ergens begin juni zijn geweest dat de consul in het Romeinse kamp bij Phila aankwam. Net als zijn voorganger Quintus Marcius Philipppus was Paullus ongeveer zestig jaar oud, maar heel anders dan zijn voorganger – die bekendstond om zijn corpulentie – beschikte hij over een uitstekende conditie. Zijn eerste vrouw Papiria had hem twee zonen gebaard. Na zijn scheiding van Papiria was Paullus hertrouwd en met zijn tweede vrouw, van wie de naam niet bekend is, kreeg hij nog eens twee zonen.[1] Vervolgens besloot hij zijn zonen uit zijn eerste huwelijk te laten adopteren door leden van vermaarde patricische geslachten. Zijn oudste zoon werd geadopteerd binnen de gens Fabia en nam de naam Quintus Fabius Maximus Aemilianus aan. Zijn tweede zoon werd geadopteerd door Publius Scipio, de oudste zoon van Scipio Africanus. Publius Scipio kampte zijn leven lang met een slechte gezondheid. Hij werd nooit politiek actief en had zelf geen kinderen. Zijn adoptiefzoon kwam bekend te staan als Publius Cornelius Scipio Aemilianus. Hij was de toekomstige veroveraar van Carthago.
Veel van wat we weten over de veldtocht van Paullus in Macedonië kan uiteindelijk worden herleid tot het verslag van Polybius, een Griekse geschiedschrijver die een naaste vriend van Scipio Aemilianus was. Polybius had daarmee een duidelijke reden om de vader van zijn vriend in een zeer positief daglicht te stellen. Latere bronnen als Livius en Plutarchus maakten uitgebreid gebruik van het werk van Polybius (waarvan veel verloren is gegaan), met als gevolg dat ook zij overwegend positief zijn. We moeten daarom door de vooringenomenheid in hun werk heen proberen te prikken en alle beweringen die zij over Paullus doen zorgvuldig tegen het licht houden. Zowel Livius als Plutarchus beweren bijvoorbeeld dat de discipline in het Romeinse kamp sterk verslechterd was en dat er verschillende gevallen van insubordinatie tegen officieren waren geweest. Paullus moest snel de orde herstellen en maakte daarbij duidelijk dat híj de generaal was en dat het de plicht van de manschappen was hem te gehoorzamen. Het is aannemelijk dat beide auteurs nogal overdreven, mede omdat ook van de consul van 170 BCE, Aulus Hostilius Mancinus, al was beweerd dat hij de orde en discipline in het leger had hersteld. Maar toch, het feit dat oorlog zich maar voortsleepte en dat de manschappen al op hun handen zaten sinds Quintus Marcius Philippus zich naar zijn winterkamp had teruggetrokken kan zeker effect hebben gehad op het moreel.
De consul nam een aantal belangrijke maatregelen. Hij verbeterde de toegang tot drinkwater voor het Romeinse kamp door de manschappen cisternes te laten graven. Ook verbood hij de wachtposten (vigiles) om schilden te dragen. Hij had namelijk ontdekt dat de soldaten de schilden vaak gebruikten om op te leunen en vervolgens weg te dommelen. Omdat het overdag buitengewoon heet was, liet de consul tevens de buitenposten tweemaal per dag vervangen, zodat er altijd verse troepen zouden staan als de vijand tot de aanval zou overgaan. Nadat alles was geregeld trok de consul met zijn troepen naar de rivier de Elpeios. De Macedoniërs hadden hun kamp op de andere oever opgeslagen en Perseus had die oever omgebouwd tot een bijna ondoordringbaar fort, met overal verdedigingswerken en geschut. De koning had zelfs een dam laten bouwen die vanaf de kust in zee uitstak. Als gevolg van al deze maatregelen zou het voor de consul onmogelijk zijn ofwel de rivier over te steken ofwel om haar heen te trekken.
Toen bereikte het nieuws het kamp dat Koning Genthios was verslagen en dat de oorlog in Illyrië voorbij was. Dit was een flinke opsteker voor de Romeinen, maar het nam niet weg dat ze nog altijd een manier moesten vinden om de andere kant van de rivier te bereiken. Paullus riep daarom zijn krijgsraad (consilium) bijeen en besprak daar een ingenieus plan. Onder hem dienden verscheidene jonge edelen uit vooraanstaande families. Een van hen was Publius Cornelius Scipio Nasica, zoon van de consul van 191 BCE. Een ander was Marcus, zoon van Cato de Censor; hij zou later met Paullus’ dochter Aemilia Tertia trouwen, die toen nog een kind was. Ook zijn eigen zonen Fabius en Scipio Aemilianus dienden bij zijn staf. De consul had nu een speciale opdracht voor Nasica en Fabius: ze kregen een flinke troepenmacht mee en werden op een geheime missie gestuurd.
De Elpeios: er omheen en er overheen
Onze bronnen zijn niet eenduidig over de omvang van de strijdmacht van de twee mannen. Livius beweert dat ze over 5.000 soldaten beschikten, maar Plutarchus, die zich kon baseren op een door Nasica zelf geschreven brief, noemt een hoger aantal: 3.000 Italianen (misschien de keurtroepen of extraordinarii) en de linker ala van het leger, goed voor nog eens 5.000 man. Eveneens onderdeel van de strijdmacht waren 120 ruiters en zo’n 200 Thraciërs en Kretenzers. Twee lokale kooplieden dienden als gids. De Romeinse marscolonne trok eerst zuidwaarts, richting Herakleion. Zo wekten Nasica en Fabius de indruk dat ze zich bij de vloot van Gnaeus Octavius wilden voegen om deel te nemen aan de operaties ter zee. Vervolgens sloeg de colonne echter plotseling een andere weg in: de Romeinen trokken naar het westen en gingen de bergen in, om vervolgens door het Olympusgebergte weer richting het noorden op te rukken. Nasica en Fabius hadden de opdracht meegekregen om op de derde dag achter de Macedonische linies te verschijnen. In de tussentijd zou de consul afleidingsaanvallen bij de rivier uitvoeren. Deze konden alleen maar mislukken en zouden daarmee een aantal van de lichtbewapenden het leven kosten, maar Perseus zou erdoor afgeleid worden en daarmee zou zeker gesteld worden dat Nasica en Fabius hun missie konden volbrengen.
Het plan slaagde perfect. De Romeinse marscolonne trok zonder gezien of gehinderd te worden door het Olympusgebergte. Vervolgens verrasten de soldaten een Macedonisch garnizoen en slachtten de meeste vijanden in hun slaap af, al zou Nasica zelf beweren dat er fel gevochten moest worden en dat hij persoonlijk een Thraciër die hem aanviel had gedood met zijn speer. Hoe dit alles ook zij, de Romeinen waren nu achter Perseus terechtgekomen en bedreigden de stad Pydna. Tegelijkertijd bedreigde de Romeinse vloot onder leiding van Octavius zowel de linkerflank van de koning als Centraal Macedonië. Perseus had nu geen andere keus dan zijn stellingen bij de Elpeios op te geven en zich terug te trekken naar Pydna. De koning stond voor een lastige opgave: hij kon ofwel zijn leger opsplitsen in verschillende kleinere eenheden en proberen de Macedonische steden te verdedigen, ofwel de Romeinen aanbieden om slag te leveren op de vlakte bij Pydna. De koning leek een voorkeur voor dat laatste te hebben. De vlakte was namelijk ideaal terrein voor zijn met de piek bewapende infanterie, het belangrijkste onderdeel van het Macedonische leger. De allesbeslissende Slag bij Pydna stond op het punt te beginnen.
De Slag bij Pydna
Nasica en Fabius voegden zich nu weer bij het leger van de consul en gezamenlijk zetten ze de achtervolging op Perseus in. De jongere officieren waren erop gebrand direct het gevecht aan te gaan. Beide strijdmachten waren ongeveer even groot[2], maar Paullus wist dat zijn manschappen moe en dorstig waren na een lange mars onder de brandende zon. Hij gaf daarom bevel een kamp te bouwen, niet op de vlakte, maar juist in de heuvels, op ruw terrein. Dit was uitstekend terrein voor de Romeinse infanteristen, maar de Macedonische piekeniers konden hier juist totaal niet manoeuvreren. Het was nu 21 juni, de dag van de zomerzonnewende. Die nacht vond er een maansverduistering plaats. Livius beweert dat deze was voorspeld door de krijgstribuun en voormalige praetor Gaius Sulpicius Gallus, een autoriteit op het gebied van astronomie, al kan deze evengoed na afloop het fenomeen aan de manschappen hebben verklaard. Livius beweert tevens dat er sprake was van grote schrik in het Macedonische kamp toen de maan verdween, maar het lijkt nogal onaannemelijk dat de Macedoniërs geen kennis hadden van maansverduisteringen.
De volgende dag, 22 juni, was noch de consul, noch de koning bereid slag te leveren. De Romeinen zagen geen reden hun sterke positie in de heuvels te verlaten terwijl de koning enkel en alleen op het vlakke terrein daarvóór wilde vechten. Toch werd die dag de Slag bij Pydna uitgevochten en het zal niet als een verrassing komen dat die veldslag door een incident begon. Dicht bij het Macedonische kamp stroomde een rivier waaruit zowel de Romeinen als de Macedoniërs water haalden. Beide partijen hadden op de oevers troepen gestationeerd om de foerageurs te beschermen. Aan Romeinse zijde waren dat twee cohorten van de bondgenoten. Een daarvan bestond uit Marrucini, de andere uit Paeligni, twee Italiaanse volkeren die voor de Romeinen vochten. Verder waren er twee turmae Samnitische ruiterij aanwezig, met iets verder daarachter een grotere buitenpost met nog eens drie cohorten infanterie (uit de Latijnse kolonies Firmum en Cremona en van het volk van de Vestini), alsook twee turmae ruiters uit de Latijnse kolonies Placentia en Aesernia. Dankzij Livius’ beschrijving van deze troepen van de bondgenoten krijgen we een goed beeld van de samenstelling van de alae van de bondgenoten in de Romeinse legers van die tijd.
Zo omstreeks drie uur in de middag ontsnapte een lastdier in het Romeinse leger – hoogstwaarschijnlijk een muilezel – aan zijn meesters. Het dier sprong in de rivier en rende naar de andere zijde. Drie Italiaanse soldaten gingen er direct achteraan. Ze waadden door het water en doodden twee Thraciërs die het dier vast probeerden te grijpen. De Thraciërs maakten deel uit van een eenheid van zo’n 800 soldaten, en velen daarvan wilden de dood van hun kameraden wreken. Zij staken de rivier over en vielen de daar gestationeerde Italianen aan. Al snel werden er meer troepen de strijd in gezogen, waardoor een volledige veldslag onvermijdelijk leek. Het lijkt erop dat Perseus iets sneller reageerde dan Paullus. Hij liet zijn zware infanterie en ruiterij het kamp uit trekken, stak de rivier over en stuurde de piekeniers de strijd in. Zijn elitesoldaten van de agema stonden tegenover de Marrucini en de Paeligni. Die konden niets uitrichten tegen de dichte haag van pieken. Plutarchus vertelt ons in dit verband hoe de aanvoerder van de Paeligni de standaard van zijn eenheid pakte en die midden in de vijandelijke formatie gooide. Dapper stormden de Paeligni naar voren om het kostbare voorwerp terug te krijgen, maar ze slaagden er niet in de dichte falanx binnen te dringen en velen werden gedood of raakten gewond.
De agema begon vervolgens de Marrucini en de Paeligni terug te dringen. Deze wisten zich in goede orde terug te trekken, waarna de strijd werd voortgezet op het ruige terrein. Hier waren de Romeinen weer in het voordeel. De Macedonische falanx viel uiteen en er ontstonden grote gaten tussen de agema in het midden, de Thraciërs en andere bondgenoten aan de linkerkant, en de Bronsschilden (Chalkaspides) en Witschilden (Leukaspides) aan de rechterkant. Rond deze tijd was ook de consul Paullus op het slagveld verschenen – de slag moet zeer dicht bij het Romeinse kamp zijn uitgevochten – en hij had de leiding in handen genomen. Het eerste Romeinse legioen slaagde erin in de vijandelijke formatie binnen te dringen en kleine groepjes soldaten onder leiding van centurions vielen de Bronsschilden van opzij en van achteren aan en hakten hen in de pan. Het tweede Romeinse legioen, dat werd aangevoerd door de voormalige consul Lucius Postumius Albinus (zie 173 BCE), vocht op soortgelijke wijze tegen de Witschilden en had daarbij eveneens veel succes. Met hun steekzwaarden en grote schilden maakten de Romeinse legioensoldaten korte metten met de piekeniers, die met hun moeilijk te hanteren sarissa’s, kleinere schilden en inferieure zwaarden geen schijn van kans hadden.
Tegelijkertijd had de consul de ruiterij van de bondgenoten en zijn strijdolifanten ingezet tegen de linkervleugel van de vijand. Hier had Perseus zijn elephantomachae opgesteld, zijn ‘olifantenbestrijders’. Dit waren speciale cavalerie-eenheden die beschikten over paarden die gewend waren aan de aanblik, de geur en het geluid van olifanten. De manschappen zelf droegen helmen en schilden met scherpe punten. Al snel bleken deze anti-olifant-eenheden volkomen waardeloos te zijn. Terwijl de Romeinse olifanten grote verwarring stichtten bij de troepen op de Macedonische linkervleugel had de rechter ala van de bondgenoten zich hersteld en wist zij de Thraciërs en de andere bondgenoten van de Macedoniërs te verslaan. Alleen de elitesoldaten van de agema bleven doorvechten totdat ze volledig vernietigd waren. Op de Macedonische rechtervleugel lijkt maar weinig gevochten te zijn. Hier hadden meer troepen van de bondgenoten en huurlingen – waarschijnlijk Kretenzers en Kelten – moeten staan. Het is niet ondenkbaar dat deze nooit het slagveld hebben bereikt, mede gelet op het feit dat de veldslag door puur toeval was begonnen. Nog veel verrassender is dat het grootste gedeelte van de Macedonische ruiterij nooit lijkt te zijn ingezet. Voor de Macedonische linkervleugel is dat nog wel verklaarbaar. Hier zetten de Romeinen immers hun olifanten in. Voor wat betreft de Macedonische rechtervleugel blijft de afwezigheid van de ruiters echter een groot raadsel. Dit was van oudsher de vleugel waar de Macedonische koning persoonlijk de aanval van zijn hetairoi, de koninklijke metgezellen te paard, leidde.
Over het optreden van Perseus tijdens de veldslag is fel gediscussieerd door historici. Het is duidelijk dat de koning die dag niet had willen vechten, maar de bewering van Polybius – herhaald door Plutarchus – dat hij vrijwel direct na het begin van de veldslag wegvluchtte, met als excuus dat hij aan Herakles wilde offeren, klinkt nogal ongeloofwaardig. Perseus was zeker geen lafaard. Plutarchus noemt in dit verband ook een zekere Poseidonios[3], die beweert dat de koning een dag eerder een trap van een paard had gehad. Ondanks zijn verwonding zou hij aan de strijd hebben deelgenomen en daarbij zelfs gewond zijn geraakt. Hoe dit alles ook zij, uiteindelijk verliet Perseus met het grootste gedeelte van zijn ruiterij het slagveld terwijl zijn infanterie in de pan werd gehakt. Tussen de 20.000 en 25.000 Macedoniërs sneuvelden, van wie de meesten waarschijnlijk gedood werden nadat hun eenheden op de vlucht waren gejaagd. De rest van de dag was de Romeinse cavalerie bezig met een meedogenloze jacht op de vluchtende vijand, die werd neergemaaid waar hij maar gevonden werd. Duizenden Macedoniërs die zich overgaven werden krijgsgevangen gemaakt. De manschappen die aan de Romeinse moordmachine wisten te ontkomen, haalden op de weg richting Pella al spoedig de koning en diens ruiters in. Plutarchus beweert dat de infanteristen hun bereden kameraden uitscholden en hen beschuldigden van lafheid en verraad.
Nasleep van de Slag bij Pydna
Bij Pydna werd het Macedonische leger vrijwel vernietigd. De Romeinse verliezen waren juist ongelooflijk licht. Volgens onze bronnen zouden tussen de 80 en 100 manschappen gedood zijn. Veel meer soldaten zouden gewond zijn geraakt. Hoewel deze aantallen slachtoffers waarschijnlijk veel te laag zijn, moeten we in ons achterhoofd houden dat de eigenlijke veldslag slechts ongeveer een uur duurde en dat geen van de betrokken Romeinse eenheden – zelfs niet de Paeligni onder wie de meeste slachtoffers vielen – ooit op de vlucht sloeg. Marcus Cato had zichzelf tijdens de strijd onderscheiden door het zwaard dat hij tijdens de gevechten was kwijtgeraakt terug te vinden. De consul Paullus vreesde lange tijd dat zijn tweede zoon Scipio Aemilianus – die toen nog maar zeventien jaar oud was – om het leven was gekomen, maar gelukkig keerde de jongeman later in goede gezondheid in het Romeinse kamp terug.
De weg naar de Macedonische hoofdstad Pella lag nu helemaal open voor de Romeinen. Perseus realiseerde zich dat hij hier niet kon blijven. Hij vluchtte verder naar het oosten, naar de stad Amphipolis in Thracië, waar hij op 24 juni aankwam. De koning had toen alleen nog maar zo’n 500 Kretenzers en zijn zonen bij zich.[4] Toen de koning er niet in slaagde hulptroepen in Thracië te mobiliseren, ging hij op 25 juni aan boord van een schip en voer daarmee naar Samothrake, een eiland dat beroemd was vanwege zijn Pan-Helleense Heiligdom van de Grote Goden. Daar verschool de koning zich in een tempel. Omdat verder verzet zinloos was, had vrijwel heel Macedonië zich in de tussentijd overgegeven. Belangrijke steden als Pydna, Beroia, Thessalonike en Pella vielen daarmee in Romeinse handen. Steden in Thessalië die nog altijd trouw waren aan Perseus werden bestormd en geplunderd. De consul had een delegatie met daarin zijn zoon Fabius naar Rome gestuurd om verslag uit te brengen over de overwinning en daarna zijn kamp naar Pydna verplaatst. Vervolgens rukte hij op naar Pella en bereikte de Macedonische hoofdstad na een mars van twee dagen. Toen hij hoorde dat de koning naar Samothrake was gevlucht, brak Paullus snel zijn kamp weer op en rukte hij verder op richting Amphipolis.
In de tussentijd had het nieuws over de Romeinse overwinning bij Pydna Italië al bereikt. Livius beweert, zich wellicht baserend op een onbetrouwbare overlevering, dat op de vierde dag na de veldslag het publiek in het Circus plotseling begon te juichen en te klappen toen een gerucht over een grote overwinning in Macedonië de ronde deed. Op 4 juli bereikte een heraut de consul Gaius Licinius Crassus met het officiële nieuws over de nederlaag van Perseus, en op 13 juli kwamen Fabius en de andere afgezanten eindelijk in Rome aan. De dankbare Senaat besloot vanwege de overwinningen van Paullus op de Macedoniërs tot een openbaar dankfeest van vijf dagen. Daar werden nog eens drie dagen aan toegevoegd vanwege de overwinningen van Anicius Gallus op de Illyriërs.
Ondertussen bevond Perseus zich nog steeds op Samothrake. Een diplomatieke delegatie van de Romeinen die naar het eiland was gestuurd om zijn overgave te eisen had niets bereikt. Nu was de praetor Gnaeus Octavius er met zijn vloot aangekomen. Eén voor één begonnen Perseus’ metgezellen naar de Romeinen over te lopen. De koning probeerde daarop te vluchten naar zijn bondgenoot, Koning Cotys van de Thracische stam van de Odrysiërs. Hij had een flinke som geld betaald aan een Kretenzer om hem per schip naar Thracië te brengen, maar de Kretenzer bedroog hem en voer na ontvangst van het geld gewoon terug naar Kreta. Voor Perseus was dit de spreekwoordelijke druppel. Hij gaf zich over aan Octavius, die hem meenam naar het kamp van de consul bij Amphipolis. Paullus ontving daar zijn gevangene met alle egards. Nu de oorlog voorbij was, stuurde consul zijn leger al vroeg in het seizoen naar het winterkamp.
Egypte
Dankzij hun zege op Perseus hadden de Romeinen hun handen vrij om zich met de situatie in Egypte bezig te houden. Begin dit jaar had een delegatie van Ptolemaios VIII Physcon en diens zuster Cleopatra II zich bij de Senaat beklaagd over de inval in Egypte van Antiochos IV. De afgezanten waren waarschijnlijk uit Egypte vertrokken op het moment dat Alexandrië, de zetel van de rivaliserende regering die Physcon en Cleopatra hadden opgezet, nog belegerd werd door de Seleuciden. Antiochos had het beleg later opgegeven en zijn leger teruggetrokken. Wel had hij een sterk garnizoen gestationeerd in de belangrijke stad Pelousion. De koning vertrouwde op zijn neef Ptolemaios VI, de oudere broer van Physcon, die hij als marionet in Memphis had achtergelaten.
De Senaat wist niet precies wat er allemaal gebeurde in Egypte en had daarom besloten een delegatie onder leiding van Gaius Popilius Laenas, de consul van 172 BCE, naar het gebied te sturen om een onderzoek in te stellen. De delegatie was naar het eiland Delos in de Egeïsche Zee gevaren, waar ze had gewacht totdat de oorlog tegen Koning Perseus gewonnen was. Daarna hadden de afgezanten een omweg genomen, omdat de Rhodiërs hen nogal dringend hadden uitgenodigd om hun volksvergadering toe te spreken. Popilius en zijn collega Gaius Decimius besloten om ‘good cop, bad cop’ te spelen. Terwijl de eerstgenoemde de Rhodiërs fel de les las over hun houding tijdens de Derde Macedonische Oorlog, gaf de laatstgenoemde alleen enkele individuen, en niet heel Rhodos, de schuld van het opstoken van de volksmassa tegen de Romeinen. Het gevolg was dat de volksvergadering doodsvonnissen uitsprak tegen hen die werden verdacht van sympathie voor of zelfs hulp aan Perseus.
Rond deze tijd was Antiochos opnieuw Egypte binnengevallen. De twee Ptolemaeïsche broers hadden zich namelijk verzoend en de oudste van de twee was teruggekeerd naar Alexandrië. Daar werd hij hartelijk begroet door de volksmassa die eerder zijn broer tot koning had uitgeroepen. Antiochos was nu zijn marionet kwijt en sloeg direct terug met militaire operaties te land en ter zee tegen de Egyptische bezittingen. In de lente werd de Seleucidische vloot naar Cyprus gestuurd om het eiland te annexeren. Tegelijkertijd drong het landleger diep in Egyptisch gebied door. De wanhopige Egyptenaren deden daarop een beroep op de Achaeïsche Bond om hun versterkingen te sturen. Polybius, diens vader Lykortas en verschillende prominente Achaeërs waren voorstander van het helpen van hun bondgenoten, maar de meerderheid besloot niet tot een militaire interventie over te gaan, uit vrees dat die Rome zou ontrieven. Antiochos kon daardoor Memphis innemen en marcheerde van daaruit richting het noorden voor een aanval op Alexandrië. Bij Eleusis, slechts vier mijl van de Egyptische hoofdstad, ontmoette hij Popilius, die daar zojuist was aangekomen. Het zal nu juli zijn geweest. De koning moet de Romeinse gezant persoonlijk gekend hebben uit de tijd dat hij als gijzelaar in Rome verbleef (zie 176-175 BCE). Hij wilde hem de hand schudden en stak zijn hand uit, maar Popilius drukte hem de schrijftafeltjes in handen met daarop de eis van de Senaat om onmiddellijk alle vijandelijkheden te staken. Die moest de koning eerst maar lezen.
Antiochos vroeg om wat tijd om zijn krijgsraad te raadplegen, waarop de Romeinse legatus met zijn staf (virga) rondom de koning een cirkel in het zand trok. Antiochos mocht van Popilius de cirkel pas verlaten als hij een antwoord voor de Senaat had geformuleerd. De koning was verbijsterd, maar gaf al gauw toe en beloofde dat hij zou doen wat de Senaat had bevolen. Toen pas wenste Popilius de koning de hand te schudden als een vriend en bondgenoot van het Romeinse volk. De Romeinen hadden de oorlog beëindigd met een spreekwoordelijke streep in het zand. Antiochos trok zijn troepen terug uit Egypte en de afgezanten voeren naar Cyprus toe, dat al door Seleucidische troepen onder de voet was gelopen. Deze troepen werden weggestuurd, waarna het weer vrede was in het Ptolemaeïsche Egypte. Het moge echter duidelijk zijn dat de twee broers die dit wankelende koninkrijk regeerden beiden zeer sterk afhankelijk waren van Romeinse steun.
De rest van het jaar
168 BCE was voor de Romeinen een zeer succesvol jaar geweest. Ze hadden de Illyriërs en de Macedoniërs verslagen en hun respectieve koningen, Genthios en Perseus, gevangen genomen. Tevens hadden ze een conflict tussen twee voormalige supermachten beëindigd zonder de inzet van troepen. Ptolemaios VI en Ptolemaios VIII stuurden vrijwel direct een delegatie naar Rome om de Senaat te bedanken voor zijn hulp. Vanuit Pergamum stuurden Eumenes, Attalos en Athenaios eveneens gezanten naar Rome om de Romeinen te feliciteren met hun prachtige overwinningen. Deze waren mede mogelijk gemaakt door troepen die waren geleverd door hun trouwe Afrikaanse bondgenoot, Koning Masinissa van Numidië. Diens zoon Masgaba werd groots onthaald toen hij dit jaar Rome bezocht. Mogelijk bezocht ook Misagenes, een andere zoon die daadwerkelijk Numidische troepen had aangevoerd tijdens de strijd, de Romeinse hoofdstad.
Gaius Claudius Pulcher en Tiberius Sempronius Gracchus sloten dit jaar de census af. Het voorafgaande jaar hadden ze nauw samengewerkt, maar nu lijken ze ruzie te hebben gekregen over de verdeling van vrijgelatenen over de vier stedelijke tribus. Het is lastig om de aard van het conflict te doorgronden, vooral omdat er wat lacunes zitten in de tekst van Livius, onze voornaamste bron. Het conflict werd in elk geval opgelost door lootjes te trekken, waarna de vrijgelatenen alleen in de tribus Esquilina werden opgenomen. Nadat hun ambtstermijn van achttien maanden was verstreken vroegen de censors om een verlenging zodat ze de staat van het onderhoud van publieke gebouwen konden inspecteren en de aanbesteding van openbare contracten konden onderzoeken. Hun verzoek werd echter door een volkstribuun met een veto getroffen. Zijn motivatie: hij was niet in de Senaat opgenomen en wilde daarom wraak nemen.
Bronnen
Primaire bronnen
- Livius, Ab urbe condita, Boek 44.17-44.46 en Boek 45.1-45.15;
- Plutarchus, The Life of Aemilius;
- Polybius, The Histories, Boek 29.1-29.27;
- Velleius Paterculus, Roman History, Boek I.9-10.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, In the Name of Rome, p. 90-104;
- Adrian Goldsworthy, Antony and Cleopatra, p. 43-45.
Noten
[1] Paullus had daarnaast verschillende dochters. Plutarchus beweert dat zijn dochter Aemilia Tertia een hondje had dat Perseus heette. Toen het dier vlak voor de veldtocht tegen Koning Perseus stierf, zag Paullus dat als een gunstig voorteken (Leven van Aemilius 10.6-7). Plutarchus’ eigen bron was Cicero.
[2] Plutarchus beweert dat Perseus beschikte over een leger van 40.000 infanteristen en 4.000 ruiters (Het Leven van Aemilius 13.4). Het leger van de consul was een vergroot consulair leger met mogelijk tot wel 28.000 infanteristen en misschien 2.000 ruiters. Dat kan echter nooit het hele Romeinse leger zijn geweest: daarin moeten ook verschillende eenheden infanterie en cavalerie van de Griekse bondgenoten hebben gediend (bijvoorbeeld Thessalische ruiters), alsook diverse Thraciërs en Kretenzers, ook al worden deze eenheden bijna nooit genoemd in onze bronnen. Mysterieus is ook dat de aantallen Numidische infanteristen en ruiters die in het Romeinse leger dienden niet genoemd worden. Die moeten aanzienlijk zijn geweest, zeker voor wat betreft de ruiterij. Livius (42.52) had eerder opgemerkt dat het Romeinse leger uit 37.000 infanteristen en 2.000 ruiters bestond.
[3] Was dit de geschiedschrijver Poseidonios (ca. 135-51 BCE)? Dat lijkt niet erg aannemelijk, want Plutarchus beweert dat deze Poseidonios “in die tijd leefde en aan die acties deelnam”. Van de geschiedschrijver Poseidonios is geen werk over Perseus bekend. Wel zette hij het werk van Polybius voort voor de periode na 146 BCE.
[4] De eigen zoon van de koning heette Alexander. Zijn adoptiefzoon – feitelijk zijn halfbroer – heette Philippos.
Pingback:Het Einde van Macedonië: Het Jaar 167 BCE – – Corvinus –
Pingback:Gedachten over het Romeinse Rijk – – Corvinus –
Pingback:Lusitanische en Keltiberische Oorlogen: Het Jaar 151 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Derde Punische Oorlog: Het Jaar 148 BCE – – Corvinus –