Gedachten over het Romeinse Rijk

Overblijfselen van het Colosseum.

Het Principaat was de monarchie gecreëerd door de eerste echte Romeinse keizer, Augustus. Hoewel hij zijn creatie aan de Senaat en het Volk van Rome presenteerde als het herstel van de Romeinse Republiek, hadden Augustus en zijn opvolgers in feite de absolute macht in handen en was hun positie uiteindelijk gebaseerd op het gezag over het leger. Ik heb hier al eerder bij stilgestaan. Hoewel we vaak de Romeinse Republiek tegenover het Romeinse Rijk zetten, valt moeilijk te ontkennen dat de Romeinen al zo’n 100-150 jaar voor de stichting van het Principaat over enorme gebieden heersten die men gezamenlijk alleen maar kan aanduiden als een “Rijk”.

De Romeinen waren de dominante factor in de internationale betrekkingen, bemiddelden in conflicten tussen staten die ver van Rome lagen en ontvingen delegaties van vreemde mogendheden in hun eigen Senaat. De Romeinse staatsman Gaius Popilius Laenas beëindigde bijvoorbeeld in 168 BCE de oorlog tussen het Ptolemeïsche Rijk en het Seleucidenrijk door louter een streep – feitelijk een cirkel – in het zand te trekken. In 118 BCE stuurde de Senaat een commissie van tien mannen onder leiding van Lucius Opimius naar Afrika om het Numidische koninkrijk te verdelen tussen de rivalen Jugurtha en Adherbal. Tegen de tijd dat de toekomstige keizer Augustus in 63 BCE werd geboren beheersten de Romeinen Griekenland, het grootste gedeelte van Spanje, Zuid-Gallië en delen van Afrika, de Balkan en Klein-Azië. Rome was nog altijd een republiek, maar ook al was er nog geen sprake van een keizer, de stad stond beslist aan het hoofd van een rijk.

De vraag is nu: was dit Rijk – ik zal het woord met een hoofdletter schrijven – ‘goed’ of ‘slecht’? Bracht het voordelen met zich mee om deel uit te maken van dit Rijk of niet? Ik zal proberen op deze vraag een genuanceerd antwoord te geven.

Armoede en onderdrukking

Het lijdt geen twijfel dat armoede een wijdverbreid verschijnsel in het Rijk was, zowel in Rome zelf als in veel van de provincies. Dat gold zeker als die provincies werden leeggezogen door inhalige gouverneurs. De kindersterfte was hoog. De gezondheidszorg was daarentegen vrij goed voor hen die er toegang toe hadden. Beroemde artsen waren Aelius Galenus (ca. 129-200), die de familienaam van keizer Hadrianus droeg, en Aulus Cornelius Celsus (25 BCE-50CE). Goede medische zorg was doorgaans echter alleen beschikbaar voor het leger.

Detail van de Boog van Titus. Let op de menora aan de linkerkant. Deze werd geroofd uit de Tempel in Jeruzalem.

De Romeinen onderdrukten met harde hand iedereen die weigerde hun oppergezag te accepteren, maar tegelijkertijd waren ze buitengewoon welwillend tegenover degenen die met hen samenwerkten. Drie Joodse opstanden werden met veel bloedvergieten neergeslagen, maar de Joden die overliepen en de Romeinen steunden, kregen een milde behandeling. De beroemde geschiedschrijver Flavius Josephus is hiervan het schoolvoorbeeld. De gevechten met mensen en dieren in de Romeinse arena’s waren afschuwelijk. Er was weinig politieke vrijheid en veel meer willekeur onder het Principaat dan onder de Republiek. In ruil hiervoor hadden de inwoners van het Rijk een veel grotere stabiliteit dan onder de Late Republiek het geval was geweest. Dit droeg weer in hoge mate bij aan de agrarische en industriële productie, de handel, de kunsten en de literatuur. Tegelijkertijd was het grootste gedeelte van de ongeveer één miljoen burgers van de stad Rome afhankelijk van de graanuitdeling. Al met al is het beeld dat we zien dus wisselend.

Overnemen wat nuttig is

De Romeinen waren altijd bereid om uitvindingen en technologie van andere volkeren over te nemen. Ze hadden dit reeds in de Republikeinse tijd gedaan en gingen ermee door onder het Principaat. De Grieken waren op dit punt hun belangrijkste leermeesters, maar we moeten de rol die anderen speelden niet marginaliseren. Men denke bijvoorbeeld aan de Etrusken (hun vroegste leraren) en de Kelten, van wie de Romeinen een specifiek type zadel overnamen (‘four-horned saddle’ in Engelstalige literatuur), mogelijk ook de maliënkolder en wellicht ook het vat. De grote kracht van de Romeinen was dat ze technologieën overnamen, deze vervolgens verbeterden en de resultaten ervan in alle delen van het Rijk beschikbaar maakten. Dat is op zichzelf al innovatie te noemen, of op z’n minst vooruitgang.

Stervende Galliër (Capitolijnse Musea, Rome).

Door waterkracht aangedreven machines waren al bekend in het Hellenistische Egypte, maar het waren de Romeinen die deze technologie in alle hoeken en gaten van het Rijk beschikbaar maakten en voor nieuwe doeleinden inzetten. Romeinse ingenieurs gebruikten bijvoorbeeld door waterkracht aangedreven zagen om marmer en andere steensoorten te bewerken. De immense schaal waarop de Romeinen dit soort apparaten inzetten, was zonder precedent. Ook in de mijnbouw werd van waterkracht gebruikgemaakt. Met waterdruk werd aarde verplaatst om zo afzettingen van metalen bloot te leggen. Vervolgens werden hydraulische hamers gebruikt om klompen gedolven erts stuk te slaan. De Romeinse mijnbouwtechnologie werd gedetailleerd beschreven door Plinius de Oudere, en het lijkt erop dat de inzet van hydraulica voor de mijnbouw een grotendeels Romeinse uitvinding is.

Zelfs als de technologie niet helemaal nieuw was, moet wederom benadrukt worden dat de schaal waarop deze ingezet werd dat wel was. Vanaf de eerste eeuw voor onze jaartelling werden enorme mijnbouwprojecten opgezet in, bijvoorbeeld, Spanje en deze genoten faam in de hele Klassieke Wereld. De Spaanse mijnen worden zelfs genoemd in de Bijbel. 1 Makkabeeën 8:1-3 meldt hierover:

Uitrusting van een Romeinse legioensoldaat.

“Judas had over de Romeinen horen zeggen dat ze oppermachtig waren (…) Er werd verteld wat ze in Spanje gedaan hadden om zich meester te maken van de zilver- en goudmijnen aldaar.”

Natuurlijk beschikken we niet over betrouwbare productiviteitscijfers. Echter, uit monsters die zijn genomen in het poolgebied kunnen we afleiden dat tussen de eerste eeuw vóór onze jaartelling en de tweede eeuw de mate van luchtvervuiling buitengewoon hoog was en de productie enorm. Misschien was er dan geen sprake van een technologische revolutie, maar we kunnen wel bijna van een industriële revolutie spreken.

Wegbereiders

Hetzelfde kan betoogd worden ten aanzien van geplaveide wegen, arena’s, basilica’s, aquaducten en rioleringssystemen. Romeinse wegen waren ongebruikelijk recht. In plaats van de bochten in het landschap te volgen, legden Romeinse ingenieurs het landschap hun wil op. Het indrukwekkende wegennetwerk maakte het gemakkelijker om troepen te verplaatsen, maar het bevorderde tevens het reizen naar en de handel en communicatie met de verste uithoeken van het enorme Rijk. De Romeinen hebben het aquaduct niet uitgevonden, maar ze maakten het wel in hun hele Rijk beschikbaar. Hun aquaducten waren echte meesterwerken. Er waren grote architectonische en wiskundige vaardigheden vereist om ze te bouwen, want de hellingshoek moest perfect zijn om het water probleemloos te laten stromen (in de hydraulische mijnbouw werd eveneens veelvuldig gebruikgemaakt van aquaducten; hier was een steilere hoek nodig om het water sneller te laten stromen). Romeinse aquaducten konden honderden kilometers lang zijn. Ze domineerden het landschap en zelfs de eenvoudigere nederzettingen in Spanje, Gallië en Brittannië konden doorgaans hun water halen bij een nabijgelegen aquaduct.

Het Pantheon.

Hetzelfde indrukwekkende architectonische vernuft zien we bij gebouwen in Rome als het Pantheon, de Basilica van Constantijn en de Baden van Caracalla of die van Diocletianus. Het Pantheon heeft bijvoorbeeld een van de grootste zelfdragende betonnen koepels ter wereld. De Romeinen waren echte meesters in het gebruik van beton. Misschien is het beton geen Romeinse uitvinding; er lijkt veeleer sprake te zijn van een Romeinse heruitvinding van een bouwmateriaal dat in eerdere eeuwen al bekend was geweest. Honderden jaren lang, en dan vooral in de Keizertijd, maakten Romeinse ingenieurs er op grote schaal gebruik van. De naam van het Romeinse beton is in het Latijn opus caementicium en het is nauwelijks verrassend dat het woord “cement” zelf ook uit het Latijn komt.

Ontdekkingsreizen en geesteswetenschappen

De Romeinen ontdekten geen nieuwe continenten, maar ze traden wel in de voetsporen van Pytheas van Massilia door om Brittannië heen te varen om vast te stellen dat het inderdaad een eiland was. Tevens brachten ze de kusten van Ierland in kaart. Romeinse schepen verlieten havens in Egypte aan de Rode Zee om naar Arabië aan de Perzische Golf en naar India te varen. Daar schaften ze allerhande exotische goederen aan die in het hele Rijk te verkrijgen waren, zelfs in Brittannië en Germania. Romeinse legers verkenden de cataracten van de Nijl en mogelijk bereikten ze zelfs de noordgrens van Oeganda tijdens een expeditie die ten tijde van keizer Nero moet hebben plaatsgevonden. Romeinse kooplieden deden Ierland aan en ze reisden naar het Baltische gebied om amber te kopen. In 166 kwam een delegatie van een koning genaamd An-Tun aan bij het hof van de Han-keizer van China. Deze An-Tun was natuurlijk de Romeinse keizer Antoninus, beter bekend als Marcus Aurelius.

Nijlmozaïek (Museo Nazionale Romano, Rome).

Deze zelfde Marcus Aurelius (121-180) wordt nog altijd beschouwd als een belangrijke Stoïcijnse filosoof en dat geldt ook voor Seneca de Jongere (4 BCE-65 CE), de oude leraar van Nero. Keizer Claudius (10 BCE-54 CE) was de grootste Etruscoloog van de Oudheid en schreef tevens een uitgebreid werk over de geschiedenis van Carthago (helaas is niets van zijn werken bewaard gebleven). Dankzij begunstiging van de keizers konden mannen als de geschiedschrijver Livius en de dichters Horatius, Marcus Lucanus, Ovidius en Vergilius literatuur en poëzie van hoge kwaliteit produceren. De Griekse geschiedschrijver Strabo werd in een Romeinse provincie geboren en kan bepaald niet van gebrek aan productiviteit beschuldigd worden. Dat geldt ook voor Plinius de Oudere, schrijver van de enorme encyclopedie Historia Naturalis.

En dan hebben we nog Claudius Ptolemaeus (100-170), een Romeinse wiskundige, geograaf, astroloog en astronoom uit Alexandrië. Over zijn afkomst bestaat discussie. Misschien was hij een Griek, misschien ook wel een inheemse Egyptenaar. Wat hier echter telt, is dat hij een Romeins burger was die leefde in een Romeinse wereld, net als de Grieken Flavius Arrianus (de generaal en gouverneur die een beroemde biografie over Alexander de Grote schreef) en Cassius Dio (een senator, consul en bekend geschiedschrijver). Het belang van het werk van Claudius Ptolemaeus op het gebied van geografie, astronomie en astrologie staat buiten kijf en in zijn werk noemt hij vele geografen, astronomen en astrologen die leefden en werkten ten tijde van het Principaat. De wetenschap bloeide onder de keizers dus nog steeds.

Romeins recht en bestuur

Oudere beschavingen beschikten reeds over eigen rechtsstelsels, maar het waren de Romeinen die als eersten het recht systematisch gingen bestuderen. In dat opzicht waren ze beslist vernieuwend. Tijdens de eerste 250 jaar van het Principaat bloeide de Romeinse rechtswetenschap (of zo men wil: rechtsgeleerdheid). Mannen als Gaius, Julius Paulus en de praetoriaanse prefect Ulpianus schreven belangrijke juridische werken. Dat we tegenwoordig een academische studie gewijd aan het recht hebben, is grotendeels een verdienste van de Romeinen. De indrukwekkende (systematische) kwaliteit van de rechtsstelsels die de Romeinen ontwikkelden, werd reeds tijdens het vroege Principaat erkend door Grieken als Dionysius van Halicarnassus. Het Romeinse recht werd tijdens de Middeleeuwen herontdekt en vervolgens bestudeerd, becommentarieerd en uiteindelijk gebruikt voor het opstellen van belangrijke wetgeving als de Franse Code Civil.

Personificatie van een Romeinse provincie, mogelijk Thracië. Ca. 145 (Museo Nazionale Romano, Rome).

Om hun enorme Rijk te kunnen besturen waren de Romeinen gedwongen een bureaucratie te creëren. Oorspronkelijk waren de Romeinse gouverneurs een soort kleine koninkjes geweest die persoonlijk door de keizer waren uitgezocht (onder de Republiek was hun aanstelling de taak van de Senaat geweest). Vervolgens kozen ze zelf hun staf uit. Als gevolg hiervan waren propraetors, prefecten, procuratoren, proconsuls en keizerlijke legaten bij het besturen van hun provincies in hoge mate afhankelijk van lokale gemeenschappen. Het geschetste systeem was nogal primitief en werd al snel aangevuld met de eerste aanzet tot een meer permanente staf en bureaucratie. Bureaucratieën hebben nogal een slechte naam en vaak is dat ook verdiend. Tegelijkertijd geldt voor zowel grote rijken als moderne welvaartsstaten dat we niet zonder ze kunnen.

De Romeinen ontwikkelden een systeem waarin getalenteerde jongemannen, de meeste afkomstig uit de stand van de ridders (equites), konden kiezen tussen een carrière in het leger of in de ambtenarij. Kozen ze voor een burgerlijke carrière, dan begonnen ze op de laagste trede als een soort trainees. Daarna konden ze geleidelijk promotie maken en naar naar hogere posities doorgroeien, en als ze geluk hadden uiteindelijk in de Senaat worden opgenomen. Dit hele systeem was veel complexer en omvangrijker dan alles wat er ooit was ingesteld in, bijvoorbeeld, de Diadochenrijken na de dood van Alexander. Misschien kunnen we het systeem enigszins vergelijken met de enorme bureaucratie in het China van de Han.

Uiteraard had het systeem zijn tekortkomingen, en dat is nog zacht uitgedrukt. Grote organisaties kunnen nogal eens hopeloos inefficiënt zijn. De bureaucratie die tijdens het Principaat geleidelijk aan werd gecreëerd, grosso modo vanaf de eerste eeuw, was zeker niet door en door corrupt, maar ook bepaald geen wonder van effectiviteit. In veel gevallen functioneerde het systeem gewoon redelijk en het kan er zelfs aan bijgedragen hebben dat het Rijk langer bleef voortbestaan: zelfs toen tijdens de Crisis van de Derde Eeuw de ene na de andere keizer ten val kwam, waren er nog mensen lager in de organisatie die ervoor zorgden dat het proces van besluitvorming door kon gaan. Het grootste probleem was dat de bureaucratie soms degenereerde tot een staat binnen de staat. De hoogste functionarissen waren dan in staat om keizers ten val te brengen.

De vijanden van vandaag zijn de burgers van morgen

Van oudsher waren de Romeinen bereid geweest het burgerschap toe te kennen aan de volkeren die ze onderworpen hadden. In dit opzicht verschilden ze radicaal van de Grieken, en dit werd ook opgemerkt door Griekse geschiedschrijvers als de reeds genoemde Dionysius van Halicarnassus. Heel soms waren ook Griekse stadstaten bereid de burgerstatus aan vreemdelingen toe te kennen, maar dat waren dan echt de uitzonderingen. Ten tijde van het Atheense Rijk (ca. 477-404 BCE), dat zo’n 150 poleis omvatte, hadden alleen de burgers van Attica het Atheense burgerrecht. Zelfs in de Diadochenrijken bestond er altijd een subtiele hiërarchie tussen de inheemse bevolking, de Grieken en de Macedoniërs bovenaan de sociale en politieke ladder. In het Romeinse Italië kon de vijand van vandaag echter de consul van morgen worden. Rond het jaar 170 BCE namen de Romeinen min of meer afstand van hun beleid van inclusiviteit en werden ze chauvinistischer en conservatiever. Tijdens de Bondgenotenoorlog van 91-88 BCE werden ze echter gedwongen dit beleid weer in te voeren. De achtergrond van deze oorlog was het feit dat veel van de Italiaanse bondgenoten van de Romeinen het burgerrecht opeisten als dank voor bewezen diensten en vervolgens in opstand kwamen toen een volkstribuun die een wetsvoorstel had geschreven om het hun toe te kennen werd vermoord door zijn tegenstanders.

Buste van Caracalla (Museo Nazionale Romano, Rome).

De eerste keizers kenden op zeer grote schaal het burgerrecht toe aan hele gemeenschappen in de provincies. Dat blijkt ook uit het veelvuldig voorkomen van de namen ‘Julius’, ‘Claudius’ en ‘Flavius’ binnen deze gemeenschappen, i.e. de familienamen van de Julisch-Claudische en Flavische dynastieën. Het was in de besproken tijd gebruikelijk de naam van je weldoener aan te nemen. De persoonlijk secretaris van Gaius Julius Caesar heette bijvoorbeeld Pompeius Trogus. De grootvader van deze Trogus had dankzij de inspanningen van Gnaeus Pompeius Magnus het burgerrecht toegekend gekregen. Claudius Ptolemaeus is reeds genoemd en Flavius Arrianus en Julius Civilis zijn eveneens goede voorbeelden. Dat geldt tevens voor Aelius (of misschien Claudius) Galenus, de hierboven genoemde beroemde arts.

Het geschetste beleid van herontdekte inclusiviteit, nu geïmplementeerd in de provincies (tijdens de Republiek ging het voornamelijk om Italië), was belangrijk. In veel gevallen was het effect ervan namelijk dat mensen aan het Rijk werd gebonden. In het verleden had het inclusiviteitsbeleid Romeinse patriotten geproduceerd die afkomstig waren uit het gebied van de Sabijnen, de aartsvijanden van de Romeinen in hun vroegste tijd. De Claudii (gens Claudia) hadden Sabijnse wortels. Marius en Cicero kwamen uit Arpinum, voorheen een stad van de Volsci. Ten tijde van het Principaat betekende het Romeinse burgerrecht dat een man een goede kans had op een mooie carrière in het leger of bij de ambtenarij. Hij kon consul of keizerlijke legaat worden, ook al waren deze posities natuurlijk maar voor een enkeling weggelegd.

Buste van Septimius Severus (Capitoljinse Musea, Rome).

Het Romeinse beleid van inclusiviteit droeg bij aan de loyaliteit van de onderworpen volkeren aan het Romeinse Rijk (maar niet noodzakelijkerwijs aan de zittende keizer). Enkele generaties later waren deze volkeren Grieks én Romeins geworden, Germaans én Romeins, Iberisch én Romeins, Syrisch én Romeins. Keizers waren afkomstig uit Spanje of Gallië en later ook uit de Donauprovincies. Septimius Severus (keizer van 193 tot 211) werd in Afrika geboren en zijn moedertaal was het Punisch. Hij was echter tevens door en door Romeins. Uiteindelijk werd onder keizer Caracalla (211-217) het burgerrecht toegekend aan alle vrije mensen in het Rijk. Een van de factoren in het succes van Rome was het feit dat zij in staat was de vijanden van vandaag om te vormen tot de soldaten, bondgenoten, vrienden, burgers en zelfs leiders van morgen.

Slotgedachten

We komen dus uit op een genuanceerd beeld van het leven in het Romeinse Rijk. Dit Rijk was noch goed, noch slecht. Voor sommigen bracht het deel uitmaken van dit Rijk voordelen met zich mee, soms zelfs grote voordelen. Voor anderen was het echter een regelrechte ramp. Ten tijde van het Romeinse Rijk waren er arrogante en chauvinistische Romeinen, maar die waren er ook geweest zo’n 150 jaar voordat het Principaat werd gegrondvest. Ook al kunnen we geen technologische revolutie aanwijzen, noch onder het Principaat, noch ook tijdens de Republikeinse tijd, de Romeinen hebben ons wel wegen, aquaducten, gebouwen met koepels en onsterfelijke kunstwerken en literatuur nagelaten. Bovenal is hun erfenis een rechtssysteem dat ook vandaag de dag nog relevant is.

2 Comments:

  1. Pingback:Het leger van de Romeinse Republiek – – Corvinus –

  2. Pingback:Portugal: Tomar – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.