Het Principaat
Nadat hij als overwinnaar uit de Romeinse Burgeroorlog was gekomen, stelde Gaius Julius Caesar Octavianus een regeringsvorm in die bekend staat als het Principaat. Deze was gebaseerd op de overbekende Republikeinse ambten en instellingen. Anders dan zijn adoptievader – de Vergoddelijkte Julius – werd de jongere Caesar geen dictator voor het leven (dictator perpetuo). Als vanouds werden jaarlijks weer consuls en andere magistraten gekozen. Magistraten werkten nauw samen met de Senaat, de Senaat benoemde proconsuls om bepaalde provincies te besturen en wetten werden aangenomen in de volksvergadering.
Toch was er niet echt sprake van een terugkeer naar de oude situatie. Op 16 januari van het jaar 27 BCE kreeg Caesar de eretitel ‘Augustus’ van de Senaat en het Romeinse volk. Hij was verreweg de machtigste politicus in Rome en zijn gezag (auctoritas) was werkelijk enorm. Augustus bezat immense landgoederen, hij was fabelachtig rijk en hij had het grootste cliëntenbestand (clientela) in het Romeinse Rijk. Honderdduizenden, misschien wel miljoenen mensen waren direct van hem afhankelijk. Caesar Augustus was dertien maal consul en kon in feite alle andere consuls zelf benoemen, ook al moesten deze formeel nog gekozen worden door de comitia centuriata. In 23 BCE kreeg Augustus de bevoegdheden van een volkstribuun (tribunicia potestas) voor het leven toegekend. Dat betekende dat zijn persoon onschendbaar was, dat hij wetsvoorstellen in het concilium plebis kon indienen en dat hij iedere beslissing van welke magistraat dan ook met een veto kon treffen. Senaat en volk gaven Augustus commando’s (provinciae) van tien jaar in de belangrijkste provincies. Deze werden bestuurd door keizerlijke legaten (legati pro praetore), door Augustus persoonlijk benoemd. Aangezien de overgrote meerderheid van de Romeinse legioenen en hulptroepen juist in deze provincies was gelegerd, beheerste Augustus in feite ook het Romeinse leger. In Rome zelf kon hij rekenen op zijn Praetoriaanse Garde. Want ook al had Augustus grote verdiensten, zijn macht berustte uiteindelijk op de Romeinse strijdkrachten.
De Senaat mocht nog steeds voormalige consuls aanstellen als gouverneurs van doorgaans vreedzame en welvarende provincies als Asia proconsularis en Africa proconsularis. Dit waren geenszins onbelangrijke provincies, maar de gouverneurs daar hadden slechts weinig troepen tot hun beschikking. Bovendien had Augustus in 23 BCE maius imperium proconsulare (‘groter imperium’) toegekend gekregen, hetgeen inhield dat hij effectief iedere beslissing van een door de Senaat aangestelde provinciegouverneur kon overrulen. De buitengewoon belangrijke provincie Egypte werd altijd bestuurd door een prefect uit de ridderstand (equites), die sociaal-hiërarchisch net onder de senatorenstand stond. Wederom was het feitelijk Augustus die in deze provincie de scepter zwaaide, en hij was zeker de eerste die van haar rijkdommen profiteerde.
Caesar Augustus was pontifex maximus van 12 BCE tot aan zijn dood in het jaar 14 (zie de afbeelding hierboven). Daarmee bekleedde hij ook het belangrijkste religieuze ambt in Rome. Augustus nam verder de titel imperator aan – waarvan de oorspronkelijke betekenis ‘zegevierende aanvoerder’ was – en gebruikte die als voornaam. Hij was bovendien de princeps civitatis, de eerste burger van de Staat, en kreeg later ook nog de titel pater patriae, vader des vaderlands. Hoewel de Romeinen geen woord voor ‘keizer’ hadden – de termen Caesar, Augustus, imperator en princeps dekken de lading niet volledig, hoewel alle opvolgers van Augustus deze titels of de meeste ervan gebruikten – was het Principaat de facto een monarchie. Het enige werkelijk Republikeinse element van de positie van Augustus was dat deze niet permanent was en bovendien niet erfelijk. Zijn mandaat moest iedere vijf of tien jaar verlengd worden, en nieuwe ‘keizers’ behoeften de instemming van de Senaat en het Romeinse volk, en misschien nog wel het allerbelangrijkst: van het leger en de praetorianen.
Herstel van de Republiek
Volgens de Romeinse geschiedschrijver Suetonius (ca. 70-130) heeft Augustus tweemaal overwogen de Republiek te herstellen (Leven van Augustus 28). De eerste keer was direct nadat hij in 31-30 BCE Marcus Antonius had verslagen, de tweede keer toen hij erg ziek en depressief was. Suetonius noemt twee ietwat vage redenen waarom Augustus uiteindelijk besloot zijn macht te behouden: aan de ene kant vreesde hij voor zijn eigen veiligheid als hij terug zou treden en aan de andere kant achtte hij het onverstandig het bestuur van de Staat aan meer dan één man toe te vertrouwen. Het is natuurlijk heel moeilijk om te achterhalen wat nu echt zijn drijfveren waren. Mogelijk had hij de smaak van de macht geproefd en was hij niet bereid die macht weer weg te geven. Maar misschien geloofde hij wel oprecht dat zijn nieuwe Constitutie de beste toekomst voor Rome bood. Het kan ook heel goed een combinatie van deze twee factoren zijn geweest. In elk geval denk ik dat zijn beslissing begrijpelijk was, zeker gelet op de verrotte staat van de Republiek gedurende haar laatste 70 jaar.
Die knotsgekke eerste eeuw BCE
De eerste eeuw BCE was voor de Romeinse Republiek een eeuw van geweld en onderlinge strijd geweest. Het ging niet alleen om geweld in buitenlandse oorlogen – al was er daar beslist genoeg van – maar ook om geweld in Rome zelf. De eeuw begon al met de moord op een senator die zich kandidaat had gesteld voor het consulaat van dat jaar. Een volkstribuun genaamd Saturninus was betrokken bij de moord en werd vervolgens door een woedende menigte gelyncht. In 91 BCE werd een andere volkstribuun vermoord, ene Marcus Livius Drusus. Drusus was van plan geweest een wetsvoorstel bij de volksvergadering in te dienen om Romeins burgerrecht toe te kennen aan veel van de Italiaanse bondgenoten van de Romeinen. Romeinen uit alle lagen van de bevolking hadden daar grote bezwaren tegen. Na de moord op Drusus kwam een aanzienlijk aantal van de bondgenoten in opstand. Deze Bondgenotenoorlog (91-88 BCE) was in feite een burgeroorlog, want veel van de bondgenoten waren qua taal en cultuur gewoon Romeinen. Ze riepen een eigen “staat” uit, met een constitutie die een directe kopie van die van Rome was.
Nadat de Bondgenotenoorlog was beëindigd, vochten Marius en Sulla onderling om het commando over een lucratieve veldtocht tegen Mithridates, de Koning van Pontus. De Senaat gaf deze provincie aan Sulla, maar werd vervolgens overruled door de volksvergadering, die de taak aan Marius toevertrouwde. Sulla nam daarop met geweld Rome in, iets wat nog nooit eerder door een Romeinse bevelhebber was gedaan. Nadat Sulla oostwaarts was getrokken voor de oorlog tegen Mithridates verzamelde Marius een aantal van zijn veteranen uit Afrika, rukte op naar de Eeuwige Stad en nam deze in. Zijn bewind was kort maar gewelddadig. In 83 BCE keerde Sulla naar Italië terug, nam een jaar later Rome in en begon zijn beruchte proscripties die het leven van grote aantallen Romeinen eisten. Hij werd tot dictator benoemd, versterkte de Senaat, nam de volksvergadering veel van haar macht af en kortwiekte de bevoegdheden van de volkstribunen. Dit alles noemde hij “het herstel van de Republiek”.
Na Sulla’s dood in 78 BCE werd een nieuwe staatsgreep gepleegd, ditmaal door Lepidus, de vader van de Marcus Aemilius Lepidus die later een bondgenootschap met de toekomstige Augustus zou sluiten. De coup mislukte jammerlijk en zowel Lepidus als Brutus de Oudere (de vader van Marcus Junius Brutus, een van de moordenaars van Caesar) kwamen om het leven. In de tussentijd waren de strijdkrachten van de Senaat in Spanje verwikkeld in een oorlog tegen aanhangers van Marius. Een zekere Quintus Sertorius had daar een nagenoeg onafhankelijke staat uitgeroepen waarin Romeinen en de inheemse bevolking een zeer Romeins leven leidden. Sertorius leed nooit een nederlaag in de strijd, maar werd vermoord in 72 BCE. Tegen die tijd was er ook in Italië een ernstige oorlog uitgebroken, een slavenopstand geleid door de gladiator Spartacus (73-71 BC).
Deze opstand werd uiteindelijk neergeslagen, maar niet dan nadat diverse Romeinse legers in de pan waren gehakt en veel Romeinse consuls hun onbekwaamheid hadden getoond. Zij moesten worden gered door een eenvoudige praetor genaamd Marcus Licinius Crassus. De Bondgenotenoorlog en de slavenopstand hadden grote delen van het Italiaanse platteland in de as gelegd. Italië snakte naar rust en vrede, maar in plaats daarvan doemden er nieuwe problemen op. Cicero slaagde er in 63 BCE nog in – op een ietwat controversiële manier – de Catilinarische samenzwering in de kiem te smoren, maar de jaren 50 werden gekenmerkt door straatgeweld, vaak met een politieke achtergrond. De bendes van de demagoog en volkstribuun Publius Clodius Pulcher gingen de confrontatie aan met die van Milo, een bondgenoot van Cicero. Rome beschikte in die tijd niet over een politiemacht en de lictoren van de magistraten konden weinig tegen het geweld uitrichten. Uiteindelijk moesten soldaten worden ingezet om de orde te herstellen. De Senaat moest daarvoor wel Gnaeus Pompeius Magnus, de toenmalige consul en een lid van het Eerste Triumviraat, smeken om met zijn troepen te interveniëren. Een volksmenigte had toen al het Senaatsgebouw tot de grond toe laten afbranden.
Van kwaad tot erger tot alleszins redelijk
De situatie werd alleen maar erger toen Gaius Julius Caesar terugkeerde van zijn veldtochten in Gallië. Caesar wist heel goed dat hij alles zou verliezen als hij het bevel zou neerleggen – Cato wilde hem zelfs uitleveren aan de Galliërs – en dus stak hij in 49 BCE de Rubicon over en rukte op naar Rome. Dit leidde tot een nieuwe Burgeroorlog en vele bloederige veldslagen, totdat uiteindelijk in 45 BCE de laatste legers van de Optimates in Spanje werden verslagen. Caesar keerde naar Rome terug, maar werd een jaar later vermoord door een groep senatoren onder leiding van Brutus en Cassius.
Hiermee waren de problemen zeker niet voorbij. In 43 BCE versloeg een leger van de Senaat Caesars rechterhand Marcus Antonius bij Mutina in Italië. Gaius Octavius, die de adoptiefzoon van Caesar was en zich daarom Gaius Julius Caesar mocht noemen, was tijdens de strijd een van de bevelhebbers in het Senaatsleger geweest (op papier althans; tijdens de slag was hij in het legerkamp achtergebleven). De politieke situatie leidde ertoe dat hij zich verzoende met Antonius en het Tweede Triumviraat vormde. De jonge Caesar noemde zichzelf divi filius, de zoon van de Vergoddelijkte Julius (de oudere Caesar was goddelijk verklaard en er was een tempel op het Forum Romanum aan hem gewijd; zie de afbeelding rechts). Samen met de zwakke maar puissant rijke Marcus Aemilius Lepidus versloegen de jonge Caesar en Antonius in 42 BCE de moordenaars van de oudere Caesar bij Philippi in Griekenland. De overwinning bezorgde Rome een paar jaar van relatieve rust, totdat de jonge Caesar en Antonius samen Lepidus aan de kant schoven en onderling begonnen te vechten.
In 30 BCE was alleen Caesar nog over. Drie jaar later was hij Caesar Augustus. Tegen die tijd zullen er nog maar weinig gewone Romeinen zijn geweest die zich nog druk maakten om de oude Republikeinse Constitutie. Hun aantal zal nog veel kleiner zijn geweest toen Augustus in 14 CE stierf. Velen die toen leefden, konden zich de Republiek niet meer herinneren, of alleen nog haar verrotte toestand, de immense corruptie onder de elite en het geweld tijdens haar laatste dagen. In die context leek een monarchie – of een republiek ‘light’ – helemaal geen slecht alternatief. Onder de leden van de senatorenstand bevonden zich nog wel overtuigde republikeinen, maar hoewel deze politici zeker invloed hadden, konden ze absoluut niet de Staat beïnvloeden zoals Augustus dat wel kon. Het voorgaande maakt de beslissing van Augustus om zijn macht niet terug te geven, maar in plaats daarvan het Principaat in te stellen, alleszins begrijpelijk. Wij kunnen terugkijken in de geschiedenis. Augustus kon dat niet.
Pingback:Gedachten over het Romeinse Rijk – – Corvinus –
Pingback:Augustus and the Republic – – Corvinus –
Pingback:Cyprus: de mozaïeken van Paphos – – Corvinus –
Pingback:De 10 hoogtepunten van… het Museo Nazionale Romano (Palazzo Massimo) – – Corvinus –