- Er worden decemviri aangesteld om Lucius Aemilius Paullus te helpen bij het regelen van de zaken in Macedonië; tevens wordt een commissie van vijf mannen ingesteld om Lucius Anicius Gallus in Illyrië bij te staan;
- De Romeinen zijn niet blij met de inspanningen van hun bondgenoten tijdens de Derde Macedonische Oorlog;
- Attalos van Pergamum wordt door de Senaat groots onthaald; zijn broer Koning Eumenes krijgt echter te verstaan dat hij Italië moet verlaten; volgens een inderhaast aangenomen Senaatsbesluit mag namelijk geen enkele koning de Senaat bezoeken;
- De praetor Manius Juventius Thalna dient een voorstel in bij de volksvergadering om Rhodos de oorlog te verklaren, maar een volkstribuun sleept hem van de Rostra af;
- De Senaat weigert een bondgenootschap te sluiten met de Rhodiërs en draagt hen op Lycië en Karië te ontruimen;
- De steden van de Achaeïsche Bond worden gestraft; 1.000 Achaeërs worden naar Italië afgevoerd; onder hen bevindt zich de geschiedschrijver Polybius;
- Gallus onderwerpt Epirus en de opstandige Molossen;
- Gallus verklaart de Illyriërs vrij; Illyrië wordt echter in drie delen opgesplitst die onder Romeinse invloed blijven staan;
- Paullus maakt een Grand Tour door Griekenland;
- Paullus verklaart de Macedoniërs vrij; hun koninkrijk wordt ontbonden en vervangen door vier cliëntstaten met een republikeinse regeringsvorm;
- Paullus organiseert in Amphipolis overwinningsspelen en een banket;
- Scipio Nasica en Paullus’ zoon Fabius verwoesten de gebieden van de Illyriërs die Koning Perseus hebben gesteund;
- Paullus zelf verwoest de gebieden van de opstandige Epiroten en laat duizenden van hen verkopen als slaven;
- Koning Perseus, Koning Genthios en vele andere hooggeplaatste gevangenen worden naar Rome gestuurd;
- De Senaat kent aan Paullus, Gallus en Gnaeus Octavius triomftochten toe, maar op instigatie van de krijgstribuun Servius Sulpicius Galba wordt Paullus bijna zijn triomftocht onthouden door de volksvergadering;
- De jonge zonen van Paullus komen te overlijden, slechts 12 en 14 jaar oud.
Begin dit jaar, waarschijnlijk in januari, besloot de Senaat dat de nieuwe consuls, Quintus Aelius Paetus en Marcus Junius Pennus, na aanvang van hun ambtstermijn in Rome moesten blijven. Lucius Aemilius Paullus en Lucius Anicius Gallus, die het voorafgaande jaar Koning Perseus en Koning Genthios hadden verslagen, kregen de opdracht de zaken te regelen in respectievelijk Macedonië en Illyrië. De Senaat vaardigde een decreet uit waarin zowel de Macedoniërs als de Illyriërs vrij werden verklaard. Ze zouden geen onderdeel worden van een formele Romeinse provincie, maar het was duidelijk dat de Romeinse invloed in de twee gebieden aanzienlijk zou blijven. De Macedonische monarchie moest worden afgeschaft, waarmee Perseus de laatste Macedonische koning zou zijn. Het koninkrijk moest worden opgesplitst in vier afzonderlijke districten met een republikeinse regeringsvorm. In feit was ieder republiekje een Romeinse cliëntstaat. Een commissie van tien mannen (decemviri), bestaande uit verschillende voormalige censors en voormalige consuls, werd ingesteld om Paullus te helpen bij het regelen van de zaken in Macedonië. Een soortgelijke commissie van vijf mannen werd ingesteld om Gallus bij te staan.
De straf voor de bondgenoten
De Romeinen waren niet blij met de wijze waarop veel van hun bondgenoten zich tijdens de Derde Macedonische Oorlog hadden gedragen. In de Romeinse optiek hadden sommigen tijdens het conflict een twijfelachtige loyaliteit aan Rome en een dubbelzinnige houding ten opzichte van de Macedonische koning Perseus getoond. Die bondgenoten moest nu op hun plaats gezet worden.
Niemand zou dit meer voelen dan Koning Eumenes van Pergamum, die er feitelijk van verdacht werd een dubbelagent te zijn geweest. Men meende dat Eumenes bewust zeer weinig had gedaan om de Romeinen te helpen, in de hoop dat een Romeinse nederlaag tegen de Macedoniërs een einde zou maken aan de Romeinse expansie in de regio. In de lente van dit jaar bezocht Eumenes’ broer Attalos Rome om de Romeinen te feliciteren met hun zege in de Derde Macedonische Oorlog. Hij kwam echter ook om hulp vragen tegen de Galaten van Klein-Azië, die het leger van Pergamum een ernstige nederlaag hadden toegebracht. Attalos kreeg een groots onthaal en werd door de Romeinen behandeld als een vriend en bondgenoot. Hij was nu duidelijk hun favoriet. Dat bleek temeer toen in de late herfst van dit jaar Eumenes zelf een bezoek aan Rome wilde brengen. De Senaat nam snel een decreet aan waarin was vastgelegd dat, aangezien Rome een trotse republiek was, geen enkele koning de Senaat mocht bezoeken. Er werd een quaestor naar Brundisium gestuurd, waar Eumenes al aan land was gegaan. De koning kreeg te verstaan dat hij Italië zo snel mogelijk diende te verlaten. De liefde tussen Rome en Eumenes was voorbij. Wel stuurde de Senaat nog een diplomatieke missie onder leiding van Publius Licinius Crassus, de consul van 171 BCE, naar Galatië, maar deze wist niets te bereiken. De Griekse geschiedschrijver Polybius laat doorschemeren dat dit ook de bedoeling was.
De Romeinen waren tevens zeer ontevreden over de inspanningen van hun bondgenoten de Rhodiërs. Vroeg in het conflict hadden deze om verscheidene redenen slechts zes quadriremen beschikbaar gesteld, hoewel ze over een enorme vloot aan oorlogsschepen beschikten. Deze waren nagenoeg linea recta retour gestuurd door de Romeinse admiraal die in het gebied de leiding had (zie 171 BCE). De relatie tussen Rome en Rhodos was nu ronduit ijzig. Een van de consuls las een Rhodische delegatie die Rome bezocht de les, en een heetgebakerde praetor met de naam Manius Juventius Thalna beklom zelfs de Rostra van het comitium en vroeg het volk de Rhodiërs de oorlog te verklaren. De oorlogshitser werd door een volkstribuun van de Rostra verwijderd en het was deze Marcus Antonius die de Rhodische delegatie de Senaat binnenleidde. Daar mochten de afgezanten hun verhaal doen en hun optreden verdedigen. Of beter gezegd: hun niet-optreden. Hoewel vooral de beroemde Marcus Porcius Cato wel enige sympathie voor hun situatie kon opbrengen, kregen de afgezanten uiteindelijk nul op het rekest.
Rome en Rhodos waren al sinds de Tweede Macedonische Oorlog bondgenoten, maar kennelijk was er nooit een verdrag gesloten waarin het bondgenootschap was geformaliseerd. De Rhodische afgezanten probeerden wanhopig alsnog zo’n formeel bondgenootschap tot stand te brengen, maar de senatoren maakten hen duidelijk dat de Rhodiërs noch als vijanden, noch als bondgenoten werden beschouwd. De Rhodiërs kregen te verstaan dat ze Lycië en Karië moesten ontruimen, twee streken die na de oorlog tegen Koning Antiochos III aan Rhodos waren toegewezen. Dat was een ernstige klap voor het Rhodische prestige, maar het zou allemaal nog veel erger worden. De Senaat kreeg dit jaar ook bezoek van een Atheense delegatie. De Atheners waren nu al meer dan drie decennia fervente aanhangers van Rome en ze vroegen de Romeinen bij deze gelegenheid om de eilanden Delos en Lemnos en om het grondgebied van de stad Haliartos, die in 171 BCE door een Romeins leger was geplunderd. De Senaat honoreerde het verzoek. Met Romeinse steun zou Delos worden omgevormd tot een vrijhandelszone. Het eiland werd hiermee in de Egeïsche Zee een formidabele concurrent van de haven van Rhodos. De Rhodische economie, die sterk afhankelijk was van havengelden, liep hierdoor zware klappen op.
De Achaeïsche Bond had pas troepen naar de Romeinen gestuurd nadat die in 169 BCE al lang en breed Macedonië waren binnengedrongen. De Romeinen beschuldigden hun Achaeïsche bondgenoten nu van trouweloosheid en anti-Romeinse sympathieën. Ze deporteerden voor straf 1.000 Achaeërs naar Italië, waar de meeste van hen onder niet al te prettige omstandigheden werden gedetineerd in steden in Etrurië. Veel van de deporteerden waren bij de Romeinen aangegeven door hun politieke tegenstanders, die een prachtige kans bespeurden om van hen af te komen. De Romeinen waren oorspronkelijk van plan de Achaeërs te berechten, maar er werd nooit een formele tenlastelegging opgesteld. In plaats daarvan kwijnden de 1.000 Achaeërs weg in Etrurië, waar ze feitelijk dienden als gijzelaars die de trouw van de Achaeïsche Bond en zijn leden moesten verzekeren. Een van de gijzelaars was de voormalige hipparchon van de Bond, een man genaamd Polybius. Hij had geluk: in plaats van detentie in Etrurië wachtte hem een reis naar Rome, waar hij kennismaakte met de patricische gens Cornelia en uiteindelijk een goede vriend en leermeester werd van Scipio Aemilianus, de toekomstige veroveraar van Carthago. In Rome schreef Polybius zijn monumentale Historiën (ook wel Wereldgeschiedenis), waarin hij aan een overwegend Grieks publiek de opmerkelijke opkomst van Rome wilde uitleggen.
De straf voor de vijanden
De propraetor Lucius Anicius Gallus had in de tussentijd zijn militaire operaties voortgezet. Na Romeinse garnizoenen te hebben achtergelaten in strategisch belangrijke steden als Skodra en Rhizon was hij naar het zuiden getrokken en had hij Epirus onderworpen. De Molossen waren in 170 BCE naar Koning Perseus overgelopen en zij werden nu weer onder Romeins gezag gebracht. Veel steden werden heroverd, waaronder de voormalige Molossische en Epirotische hoofdstad Passaron. Gallus haastte zich vervolgens terug naar Skodra, waar de commissie van vijf die hem moest komen helpen zojuist was gearriveerd. In Skodra verklaarde de propraetor dat de Illyriërs vrij zouden zijn. De Romeinse garnizoenen zouden worden teruggetrokken en de stammen die hun trouw hadden bewezen zouden worden vrijgesteld van belastingen. Andere stammen moesten een belasting betalen die de helft was van wat ze aan Koning Genthios hadden betaald. Hoewel er geen formele Romeinse provincie werd gecreëerd, werd Illyrië wel opgesplitst in drie afzonderlijke delen waarover de Romeinen hun invloed bleven uitoefenen. Gallus sloeg daarna zijn winterkamp op bij Passaron.
De proconsul Lucius Aemilius Paullus had in de tussentijd even pauze genomen. Hij was begonnen aan een Grand Tour door Griekenland en had zijn zoon Scipio Aemilianus meegenomen. Ook Athenaios, een broer van Koning Eumenes, was van de partij. Paullus bezocht belangrijke religieuze plaatsen zoals het Orakel van Delphi en reisde naar beroemde steden als Athene, Korinthe, Argos, Sparta en Olympia. De proconsul keerde vervolgens terug naar Amphipolis in Thracië, waar iets later ook de decemviri die hem moesten assisteren aankwamen. Tijdens een bijeenkomst met de Macedonische gemeenschappen verklaarde Paullus dat de Macedoniërs vrij mochten leven onder hun eigen wetten en hun eigen magistraten mochten kiezen. Ook zij hoefden de Romeinen maar de helft te betalen van wat ze voorheen aan hun koningen betaalden. Het Macedonische koningschap werd voorgoed afgeschaft en er werden vier cliëntstaten ingesteld, met als centra respectievelijk de steden Amphipolis, Thessalonike, Pella en de streek Pelagonië. Twee van de decemviri werden naar Achaea gestuurd om de uitlevering te eisen van burgers die werden verdacht van anti-Romeinse sympathieën (zie hierboven). Nadat alles was geregeld, organiseerde Paullus in Amphipolis extravagante overwinningsspelen. Er werden toneelstukken opgevoerd en gedichten voorgedragen, atleten namen het tegen elkaar op en er werden spectaculaire paardenraces gehouden. Na afloop van de spelen volgde nog een overvloedig banket.
Er was echter ook nog enig werk te doen. De propraetor Gallus had de orde in Illyrië en Epirus hersteld, maar nog nergens geplunderd om de overlopers te straffen. Paullus splitste daarom zijn leger op en stuurde Scipio Nasica en zijn zoon Fabius met een deel van de troepen naar de gebieden van de Illyriërs die met Perseus hadden geheuld. Die gebieden moesten verwoest worden. Zelf trok Paullus naar Passaron in Epirus, waar hij Gallus een brief van de Senaat overhandigde waarin het recht om de streek te plunderen werd toegekend aan de soldaten die de Macedoniërs hadden verslagen. Ironisch genoeg werden de Epiroten dus eerst vrij verklaard, maar vervolgens systematisch van hun goud en zilver beroofd zodra bleek dat ze Perseus hadden gesteund. Volgens zowel Livius als Plutarchus werden er 150.000 Epiroten als slaaf verkocht. Dit aantal is waarschijnlijk veel te hoog, maar we hoeven er niet aan te twijfelen dat de Romeinen keihard optraden. Zo’n 70 steden en stadjes werden leeggeroofd. De Romeinse boodschap was duidelijk: wie zich tegen ons keert, kan een zware straf verwachten.
Een drievoudige triomftocht
Het was nu tijd om huiswaarts te gaan. Het Romeinse leger verliet Griekenland, stak de Adriatische Zee over en keerde terug in Italië. Ook de Romeinse vloot, nog steeds onder leiding van Gnaeus Octavius, verliet de regio en voer terug naar huis. Koning Perseus, Koning Genthios en de leden van hun families die eveneens gevangen waren genomen werden naar Rome gestuurd, net als tientallen Macedonische gevangenen en politieke leiders van de verschillende Griekse gemeenschappen. Livius beweert dat de zegevierende Aemilius Paullus de Tiber op voer aan boord van het voormalige Macedonische vlaggenschip, een enorme ‘zestien’. De dankbare Senaat kende alle drie de bevelhebbers – Paullus, Gallus en Octavius – het recht toe een triomftocht te houden. Hoewel doorgaans een beslissing van de Senaat voldoende was, kreeg een van de praetors de opdracht om de volkstribunen te verzoeken de kwestie van de triomftochten voor de volksvergadering te brengen. En daar ging het vreselijk mis voor Paullus.
Ondanks zijn evidente talenten als generaal was Lucius Aemilius Paullus nooit een populaire aanvoerder geweest. Veel van de soldaten begonnen nu te klagen over de strikte discipline die hun was opgelegd. Er werd zelfs geklaagd dat ze niet voldoende beloond waren voor hun aandeel in de veldtocht. Deze klachten waren sterk overtrokken. Paullus was als bevelhebber niet overdreven streng geweest en hij had de manschappen toegestaan de steden van Epirus te plunderen. Dat had iedere soldaat 200 denarii opgeleverd en iedere ruiter het dubbele. De ontevreden soldaten werden geleid door een krijgstribuun genaamd Servius Sulpicius Galba, een persoonlijke vijand van de proconsul. Galba zou berucht worden vanwege de misdaden die hij in 150 BCE in Spanje pleegde en hij zou in 144 BCE consul worden, maar op dit punt van het verhaal was hij nog een jongeman die bekendstond om zijn vaardigheden als redenaar. Hij had de sympathie van vele soldaten en deze volgden hem in drommen naar de Capitolijn. Nu er zoveel vijanden van Paullus in de volksvergadering aanwezig waren, was het niet uitgesloten dat de vergadering hem een triomftocht zou ontzeggen.
Toen greep echter Marcus Servilius Geminus in, de consul van 202 BCE. Geminus moet al dik in de zeventig zijn geweest, wat hem naar Romeinse maatstaven tot een ware mastodont maakte. De oude man zat echter nog vol energie en hij verdedigde vol overgave het recht van Aemilius Paullus op een triomftocht. Tijdens zijn lange leven had Geminus 23 vijandelijke strijders uitgedaagd en verslagen in een persoonlijk duel. Hij trok nu zelfs tijdens de vergadering zijn kleren uit om het publiek zijn littekens te laten zien, waarbij hij per ongeluk ook zijn gezwollen testikels toonde. De interventie van de voormalige consul betekende de ommekeer. Veel soldaten werden erdoor op andere gedachten gebracht en daardoor stemde de volksvergadering uiteindelijk vóór een triomftocht voor Paullus.
De veroveraar van Macedonië zou zijn schitterende driedaagse triomftocht in september houden. Volgens Plutarchus had Perseus de proconsul gesmeekt om niet samen met zijn kinderen in de processie te worden meegevoerd. Paullus zou zijn tegenstander daarop hebben gesuggereerd dat deze de vernedering gemakkelijk kon vermijden, namelijk door zelfmoord te plegen. Daartoe bleek Perseus uiteindelijk niet het lef te hebben. De voormalige koning, zijn zonen Philippos en Alexander en zijn dochter werden vervolgens gedwongen tijdens de triomftocht voor de strijdwagen van de proconsul uit te lopen. Vanaf die dag droeg Paullus de bijnaam ‘Macedonicus’. Hij stond nu op het hoogtepunt van zijn macht en roem, maar kort voor en kort na de triomftocht werd hij getroffen door persoonlijke tragedies. Slechts enkele dagen eerder was plotseling zijn jongste zoon overleden, slechts 12 jaar oud. Enkele dagen na de triomftocht stierf ook zijn oudste zoon, die 14 jaar was.[1] Aangezien Paullus zijn twee zonen uit zijn eerste huwelijk had afgestaan voor adoptie, verkeerde hij plotseling in de situatie dat hij geen erfgenaam meer had.
Gnaeus Octavius hield zijn triumphus navalis eveneens in september, terwijl Lucius Anicius Gallus in december mocht triomferen. De triomftocht van Gallus kan nooit zo spectaculair zijn geweest als die van Paullus, maar volgens Livius was hij niettemin indrukwekkend. Voor de strijdwagen van de propraetor liepen Koning Genthios, zijn vrouw en zijn kinderen, zijn broer en vele Illyrische edelen. Zijn moeder, die eveneens door de Romeinen gevangen was genomen (zie 168 BCE), werd kennelijk deze vernedering bespaard, maar misschien was zij al overleden. De koning werd vervolgens gedetineerd in Spoletium in Umbrië (het huidige Spoleto) en later overgebracht naar Iguvium (het huidige Gubbio). Daar stierf hij op een onbekende datum.
Bronnen
Primaire bronnen
- Livius, Ab urbe condita, Boek 45.16-45.43;
- Livius, Periochae, Boek 46;
- Plutarchus, The Life of Aemilius;
- Polybius, The Histories, Boek 29.5-29.9 and Boek 30.1-30.22.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, In the Name of Rome, p. 105-106.
Noot
[1] Volgens Livius 45.40; bij Plutarchus is het juist de oudste van de twee die eerst sterft.
Pingback:Gubbio: Umbriërs en Romeinen – – Corvinus –
Pingback:Lusitanische en Keltiberische Oorlogen: Het Jaar 153 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Derde Punische Oorlog: Het Jaar 149 BCE – – Corvinus –