Spoleto: Overblijfselen van een Romeinse stad

Kop van een scepter, 7e eeuw BCE.

Het gebied rondom Spoleto wordt al sinds tenminste de achtste eeuw voor onze jaartelling bewoond. Opgravingen bij verschillende necropolen hebben rijke grafgiften blootgelegd, waaruit blijkt dat er hier een tamelijk belangrijke nederzetting moet hebben gelegen. Zo is bij opgravingen in 2008-2009 bij de Piazza d’Armi, ten noorden van het treinstation, de graftombe van een Umbrische aristocraat of “koning” ontdekt. Archeologen vonden hier koppen van scepters, gemaakt van brons en ijzer en versierd met afbeeldingen van dieren en mensen, wellicht goden. Deze koppen kan men thans in het Museo Archeologico Nazionale van Spoleto bewonderen.

Romeins Spoleto onder de Republiek

Eind vierde eeuw BCE arriveerden de Romeinen in Umbrië. Ze brachten het gebied op de gebruikelijke Romeinse wijze onder hun gezag door het stichten van kolonies op strategische plekken. De Romeinse geschiedschrijver Velleius Paterculus schrijft dat drie jaar na het consulaat van Torquatus en Sempronius, dus drie jaar na 244 BCE, de Romeinen de kolonie Spoletium stichtten.[1] We kunnen de geboorte van Spoleto als stad dus in het jaar 241 BCE plaatsen. De Romeinen hadden toen net tijdens de Eerste Punische Oorlog Carthago verslagen en konden zich nu weer richten op het consolideren van hun macht in Umbrië. Spoletium werd gesticht als een Latijnse kolonie. Dankzij hun Latijnse status mochten de burgers van de stad met Romeinse burgers trouwen en handel drijven, maar ze hadden niet het Romeinse burgerrecht.

De Torre dell’Olio.

Waarschijnlijk profiteerde Spoletium van haar ligging aan de oostelijke tak van de Via Flaminia, de weg die in 220 BCE werd aangelegd en die Rome verbond met haar Latijnse kolonie Ariminum aan de Adriatische kust. Die nabijheid van de Via Flaminia zou in 217 BCE echter wel eens eerder een vloek dan een zegen kunnen zijn geweest. In dat jaar hakte de Carthaagse generaal Hannibal aan de oever van het Trasimeense Meer een Romeins leger in de pan. De consul die het bevel voerde sneuvelde, en toevallig was dat dezelfde Gaius Flaminius in wiens opdracht de weg was aangelegd en naar wie zij was genoemd. Na zijn overwinning trok Hannibal mogelijk langs de Via Flaminia naar het zuiden. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Livius viel hij Spoletium aan en probeerde hij de stad middels een bestorming in te nemen.[2] De dappere burgers van Spoletium slaagden er echter in de aanval af te slaan en de Carthagers zware verliezen toe te brengen. “Uit de sterkte van deze ene kolonie, die zonder succes was aangevallen, trok hij zijn conclusies over de enorme problemen bij een aanval op Rome, en boog af naar Picenum”, aldus nog steeds Livius.[3]

De burgers van Spoletium zouden Hannibals troepen hebben teruggedreven bij een noordwestelijke stadspoort die nu de Porta Fuga wordt genoemd, de Poort van de Vlucht. Hier vinden we tevens de beroemde Torre dell’Olio, de Olietoren, van waaraf de burgers de Carthagers zouden hebben bestookt met kokende olie. Helaas is het heel goed mogelijk dat Livius de heldendaden van de burgers van Spoletium een beetje heeft overdreven: Polybius, een Griekse geschiedschrijver en een van de belangrijkste bronnen voor de Tweede Punische Oorlog, noemt Hannibals aanval op de stad niet eens. Misschien was de aanval niet meer dan een schermutseling, bedoeld om te testen of zijn leger een versterkte stad zou kunnen veroveren. Verder heeft de Torre dell’Olio werkelijk niets van doen met de Oudheid. Het gaat om een middeleeuwse toren die in de dertiende of veertiende eeuw werd gebouwd.

Cippus met de tekst van de Lex luci spoletina (3e eeuw BCE).

Tijdens de Tweede Punische Oorlog bleef Spoletium consequent trouw aan de Romeinse zaak. In 209 BCE behoorde de stad tot de achttien Latijnse kolonies die Rome soldaten en geld bleven leveren. Twaalf andere kolonies waren toen dermate uitgeput van de oorlog dat ze weigerden nog langer aan hun verplichtingen te voldoen. Volgens Livius was vijf jaar eerder een vrouw in Spoletium in een man veranderd.[4] Hij noemt deze gebeurtenis bij een bespreking van de vele voortekenen van dat jaar, maar is het mogelijk dat hij verwees naar de eerste geslachtsveranderingsoperatie in de geschiedenis? (dit is natuurlijk een grap)

In 167 BCE werd de Illyrische koning Genthios korte tijd in Spoletium gedetineerd, alvorens te worden overgeplaatst naar Iguvium (het huidige Gubbio). De stad werd in de vroege eerste eeuw BCE, waarschijnlijk in 89 BCE, een municipium; haar burgers kregen het Romeinse burgerrecht en werden opgenomen in de tribus Horatia. Deze toekenning van het burgerrecht was waarschijnlijk een gevolg van de Bondgenotenoorlog (91-88 BCE). Spoletium lijkt niet erg lang van haar nieuwe status te hebben kunnen genieten, want slechts een paar jaar later vlogen de aanhangers van Sulla en Marius elkaar naar de keel. De generaals Pompeius en Crassus, die onder Sulla dienden, brachten de Mariaanse generaal Gaius Carrinas op de vlakte voor Spoleto een zware nederlaag toe. Vervolgens werd Carrinas in de stad belegerd, maar hij wist midden in de nacht tijdens een zware regenbui te ontsnappen.[5] Spoletium zelf had minder geluk: de stad werd ingenomen en geplunderd. Vervolgens werden er veteranen uit het leger van Sulla gevestigd. Misschien was het wel deze zwarte bladzijde in de geschiedenis van de stad, of anders de aardbeving waardoor de streek in 63 BCE werd getroffen, die noodzaakte tot een herbouw van de stadsmuren. Op een gipsen afgietsel dat wordt bewaard in de parkeergarage Parcheggio Spoletosfera 1 worden de namen genoemd van de quattuorviri (lokale magistraten) die bij dit project betrokken waren: Publius Marcius Hister en Gaius Maenius Rufus.

Gipsen afgietsel van een inscriptie over de herbouw van de stadsmuren.

Het Romeinse theater van Spoleto

Bustes van Gaius Calvisius Sabinus (?) en Gaius Julius Caesar Octavianus.

Spoletium wordt in de Keizertijd niet vaak meer genoemd. Toch dateren de belangrijkste en meest zichtbare Romeinse monumenten in de stad juist van deze periode. Allereerst is er het Romeinse theater, net ten westen van de Piazza della Libertà. Waarschijnlijk werd het tussen 30 en 10 BCE gebouwd en had het zitplaatsen voor zo’n 3.000 mensen. Er is een theorie dat het theater werd gebouwd in opdracht van Gaius Calvisius Sabinus, die in 39 BCE consul was geweest. Hij was een trouwe bondgenoot van Gaius Julius Caesar gweest, en daarna van diens adoptiefzoon Augustus. Toen in de jaren 1950 opgravingen op het terrein van het theater werden verricht werd een buste uit de eerste eeuw BCE gevonden die mogelijk Sabinus voorstelt. De archeologen vonden tevens een buste van een jongeman van in de twintig. Het is heel goed mogelijk dat de man Gaius Julius Caesar Octavianus moet voorstellen, de toekomstige keizer Augustus. De buste is daarmee een van de vroegste bekende portretten van Octavianus/Augustus. Het beeldhouwwerk werd omstreeks 40 BCE gemaakt. De twee genoemde bustes worden tegenwoordig zij aan zij in het Museo Archeologico Nazionale tentoongesteld.

Het theater werd gebouwd in een deel van de stad dat niet bepaald stabiel was. Kort na, en misschien zelfs al tijdens de bouw brak het westelijke deel van het bouwwerk gewoon af en gleed het langs de heuvel naar beneden. De schade werd hersteld – meerdere malen zelfs – en het theater bleef in gebruik tot het einde van de vierde eeuw. Toen het werd verlaten was het waarschijnlijk al deels met een laag grond bedekt, wat het weer makkelijker maakte om het om te vormen tot een begraafplaats. De marmeren decoraties van het theater en andere versieringen werden geroofd en gebruikt als spolia voor andere gebouwen in Spoleto. In de elfde eeuw werd hier de kerk van Sant’Agata gesticht. Tevens verrees er een palazzo van de familie Corvi. In 1396 werd de kerk toegewezen aan een gemeenschap van Clarissen, Franciscaanse nonnen die hun klooster bij de San Paolo inter vineas buiten de stadsmuren hadden verlaten. Zij kregen tevens de gebouwen van de familie Corvi in hun bezit en vestigden daarin hun nieuwe klooster. In de vijftiende en zestiende eeuw breidden ze dit klooster uit.

Theater van Spoletium, met op de achtergrond het Museo Archeologico Nazionale en de kerk van Sant’Agata.

De contouren van het Romeinse theater moeten in die tijd nog zichtbaar zijn geweest, want ze werden geschetst door de schilder en architect Baldassare Peruzzi (1481-1536). Die zichtbaarheid was echter verdwenen toen in 1866 het klooster van de Clarissen werd ontbonden en de gebouwen werden omgevormd tot een gevangenis. In 1891 maakte de lokale archeoloog Giuseppe Sordini (1853-1914) bekend dat hij de overblijfselen van het theater had ontdekt. De schets van Peruzzi had hem bij zijn zoektocht waardevolle aanwijzingen verschaft. Helaas konden de opgravingen pas in 1955 van start gaan. In dat jaar werd het gevangeniscomplex namelijk overgedragen aan het Ministerie van Onderwijs. In het voormalige klooster werd het Museo Archeologico Nazionale van Spoleto gevestigd, dat in 1985 zijn deuren opende. Het grotendeels gereconstrueerde theater maakt integraal onderdeel uit van het museum. Het is er ook beslist het hoogtepunt van. Alleen de oostkant van het theater kan als min of meer origineel worden beschouwd; de westkant werd in de jaren 50 herbouwd. Het marmer van de orchestra (ὀρχήστρα), dat wil zeggen de ruimte in het theater vóór het toneel (de scaena), dateert van de vierde eeuw.

Ooit was het theater rijkversierd, maar nadat het was gesloten werd het leeggeroofd. In het archeologisch museum vinden we enkele fragmenten van de marmeren decoraties, maar eerlijk gezegd zijn dit niet de interessantste voorwerpen in de museumcollectie. Veel interessanter zijn twee cippi met de tekst van de Lex luci spoletina. Dat is de wet die van toepassing was op het heilige bos van Jupiter buiten Spoletium (zie de afbeelding hierboven). Beide cippi werden door Giuseppe Sordini ontdekt en de tekst die in de kalksteen is gebeiteld is in Archaïsch Latijn opgesteld. In het klassieke Latijn is het woord voor ‘bos’ bijvoorbeeld lucus, maar hier lezen we loucos. De wet waarschuwt mensen om niets mee te nemen uit het heilige bos, behalve wanneer het de dag van het jaarlijkse offer is. Op onopzettelijke overtreding van de wet staat een boete van één os; de straf voor opzettelijke overtreding van de Lex luci spoletina is daarentegen een os én 300 asses (bronzen muntstukken). De boete moest betaald worden aan een magistraat met de naam dicator. Die stond in contact met Jupiter en kon weer vrede tot stand brengen.

Inscriptie met de naam Marcus Septimius Septimianus.

Ook interessant is een blok travertijn met een inscriptie waarin een zekere Marcus Septimius Septimianus wordt genoemd. Het blok dateert van de tweede eeuw van onze jaartelling en werd waarschijnlijk ooit gebruikt als bouwmateriaal voor de kerk van San Gregorio Maggiore elders in Spoleto. De inscriptie verschaft ons veel informatie: ze bevestigt dat de burgers van Spoletium tot de tribus Horatia behoorden en vermeldt dat Septimianus een ‘staatspaard’ bezat (equus publicus), dat hij een quattuorvir (een lokale magistraat) was en dat hij als praefectus fabrum in Rome diende, dat wil zeggen als bevelhebber van de genisten en timmerlieden. Het gaat hier overigens niet om een grafinscriptie; het blok diende waarschijnlijk als voetstuk voor een standbeeld van genoemde Septimianus. Het werd gemaakt in opdracht van de scamillarii (genoemd in de inscriptie) of scabillarii. Zij bespeelden een percussie-instrument dat tijdens de theatervoorstellingen werd gebruikt. Septimianus was hun beschermheer.

Boog van Drusus en Casa Romana

Als we vanaf het Romeinse theater recht naar het oosten lopen, komen we bij de kerk van Sant’Ansano. Deze werd over de ruïne van een Romeinse tempel uit de eerste eeuw heen gebouwd. Mij was verteld dat de crypte van de kerk beslist een bezoek waard was, maar toen ik Spoleto in september 2018 bezocht, leek het erop dat de kerk permanent gesloten was. Wellicht weer een gevalletje van inagibilità, want ook andere kerken in Spoleto bleken gesloten te zijn.

Boog van Drusus.

Links van de kerk ziet u een boog uit de Romeinse tijd. Deze werd in de eerste eeuw gebouwd ter ere van Drusus Julius Caesar (14 BCE-23 CE), de zoon van keizer Tiberius, en zijn adoptiefbroer Germanicus (15 BCE-19 CE). De boog werd in het jaar 23 opgericht in opdracht van de Senaat van Spoleto, bij gelegenheid van de dood van Drusus. Het gevaarte werd over de cardo maximus heen gebouwd, de weg die van noord naar zuid door Spoleto liep. Deze weg kruiste bij het forum van de stad de andere hoofdweg, de decumanus. Een deel van de inscriptie op de boog is nog leesbaar. In feite diende het bouwwerk als de monumentale poort naar het achterliggende forum, de huidige Piazza del Mercato. Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat het Romeinse forum veel groter was dan het moderne plein.

Ten oosten van het forum stond een prachtige domus, een particuliere woning die in de eerste eeuw van onze jaartelling werd gebouwd. De overblijfselen van deze Casa Romana bevinden zich onder het Palazzo Comunale, het stadhuis van Spoleto. Volgens een populaire theorie behoorde het huis toe aan Vespasia Polla, de moeder van keizer Vespasianus (69-79). Zij was een telg uit een adellijke familie uit Nursia (het huidige Norcia), en de Romeinse biograaf Suetonius vertelt ons verder het volgende: “Op de weg van Nursia naar Spoletium bevindt zich bij de zesde mijlsteen op de top van een berg een terrein met de naam ‘Vespasiae’, waar nog een aantal gedenkstenen van de Vespasii te zien zijn, een duidelijke aanwijzing voor het aanzien en de ouderdom van deze familie”.[6] Polla en haar familie kwamen dus zeker uit de streek. Concreter bewijs dat zij de eigenaar van het huis was, is een inscriptie met de naam ‘Polla’ die tijdens opgravingen werd gevonden. Dit is natuurlijk nog niet het allesbeslissende bewijs. Niettemin is de theorie best plausibel en het huis behoorde in elk geval toe aan een persoon die tot de hogere kringen behoorde, al kan het nu ook weer niet extreem groot genoemd worden.

Atrium van het Romeinse huis.

Het huis werd in 1885 ontdekt door Giuseppe Sordini. Tot aan zijn dood in 1914 leidde hij ook de opgravingen. De Casa Romana is beroemd vanwege haar prachtige vloermozaïeken en het huis is gelukkig tegenwoordig opengesteld voor het publiek. Een bezoeker in de Oudheid zou eerst het atrium van het huis hebben betreden, waar het impluvium het regenwater opving dat door het open dak binnenkwam (zie de afbeelding hierboven). Vanuit het atrium had men toegang tot het tablinum, de grote ontvangstruimte. De kamers aan weerszijden van het tablinum worden aangemerkt als woonkamers. Naast het atrium lagen ook nog twee cubicula of slaapkamers. Tussen de woon- en slaapkamers zien we verder twee gangen of alae, waarvan er één naar de tuin of het peristylium leidde. Dit zijn uiteraard niet alle ruimtes van het huis. We weten echter niet waar de keuken, de eetkamer en de badkamer lagen (rijke Romeinen konden zich huizen met eigen badkamers veroorloven). Er is wel geopperd dat het huis ooit een tweede verdieping moet hebben gehad.

Vloer van het tablinum.

De vloermozaïeken zijn van uitstekende kwaliteit, maar daarbij moet wel aangetekend worden dat ze ons tamelijk simpele geometrische patronen tonen, geen ingewikkelde voorstellingen met mensen en goden. De mozaïeken werden grotendeels met zwarte en witte tesserae gelegd. In de twee woonkamers werd daarnaast ook rood gebruikt. In de woonkamer rechts van het tablinum is tevens een deel van de muurdecoraties bewaard gebleven. Hier kunnen we nog de restanten zien van de fresco’s die ooit de muren van deze kamers verfraaiden.

Woonkamer.

Tot de bronnen voor deze bijdrage behoren mijn reisgidsen van Dorling Kindersley en de ANWB. Veel informatie is afkomstig van het Museo Archeologico Nazionale en de Casa Romana. Daarnaast was de Key to Umbria website nuttig. De voor deze bijdrage genoemde klassieke bronnen worden in de voetnoten genoemd.

Noten

[1] Velleius Paterculus, De geschiedenis van Rome, Boek I.14.

[2] Livius, Ab urbe condita, Book 22.9.

[3] Vertaling: Hedwig van Rooijen-Dijkman.

[4] Livius, Ab urbe condita, Book 24.10.

[5] Appianus, Bellum Civile I.90.

[6] Suetonius, Vespasianus 1.3 (vertaling: D. den Hengst).

5 Comments:

  1. Pingback:Spello: Overblijfselen van een Romeinse stad – – Corvinus –

  2. Pingback:Spoleto: Remains of a Roman city – – Corvinus –

  3. Pingback:Assisi: Santa Maria sopra Minerva – – Corvinus –

  4. Pingback:Umbrië: Carsulae – – Corvinus –

  5. Pingback:Spoleto: Museo Diocesano en Sant’Eufemia – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.