- Hannibal rukt vanuit Gallia Cisalpina op naar het zuiden, steekt de Apennijnen over en teistert Etrurië;
- Hannibal vernietigt een Romeins leger aan de oever van het Trasimeense Meer; de consul Gaius Flaminius sneuvelt;
- Na zijn overwinning trekt Hannibal met zijn leger richting de Adriatische Zee om zijn manschappen rust te geven en opnieuw te bewapenen;
- De Romeinse volksvergadering kiest Quintus Fabius Maximus tot dictator (of prodictator), met Marcus Minucius Rufus als ritmeester;
- Terwijl Hannibal zich vanuit Apulië een weg richting Campanië plundert, stappen de Romeinen over op de ‘Fabische strategie’ van het vermijden van de strijd;
- Hannibal is zijn tegenstander Fabius te slim af: hij weet weer uit Campanië weg te komen en keert terug naar Apulië;
- Na een kleine overwinning op de Carthagers bij Gerunium krijgt de ritmeester Minucius Rufus dezelfde bevoegdheden als de dictator toegekend;
- Minucius Rufus loopt bijna tegen een nederlaag aan in een tweede gevecht bij Gerunium, maar hij wordt gered door Fabius;
- In Spanje behaalt Gnaeus Scipio een beslissende overwinning op een Carthaagse vloot bij de monding van de rivier de Ebro;
- Een Romeinse vloot onder leiding van de consul Gnaeus Servilius Geminus onderschept een Carthaagse vloot die op weg was naar Italië;
- Publius Scipio reist af naar Spanje en steekt samen met zijn broer Gnaeus de Ebro over.
Op 15 maart van dit jaar traden de nieuwe consuls Gaius Flaminius en Gnaeus Servilius Geminus aan. Omdat de Romeinen niet wisten aan welke kant van de Apennijnen Hannibal zou toeslaan, werd de eerstgenoemde naar Arretium in Etrurië gestuurd (het huidige Arezzo), terwijl de laatstgenoemde met zijn troepen naar Ariminum trok, het tegenwoordige Rimini. Flaminius was een nieuwe man (homo novus). Als volkstribuun was hij verantwoordelijk geweest voor de verdeling van voormalig Keltisch land – de Ager Gallicus – onder armere Romeinse burgers. Als een van de consuls voor het jaar 223 BCE had hij vervolgens een beslissende overwinning behaald op de Insubres, waarmee hij ook een triomftocht had verdiend. Flaminius werd in 220 BCE tot censor gekozen en had toen de contracten aanbesteed voor de bouw van het Circus Flaminius en de aanleg van de Via Flaminia, de weg die Rome met Ariminum verbond. Hij had zich dus duidelijk onderscheiden, maar zijn prestaties hadden hem ook veel vijanden opgeleverd. Livius beweert dat hij het voorgaande jaar als enige senator een Lex Claudia had gesteund, op basis waarvan het senatoren en hun zonen verboden was een schip met een tonnage van meer dan 300 amphorae (ca. acht ton) te bezitten. Het idee was dat dit voldoende was om de oogst te kunnen vervoeren; senatoren werden geacht van hun landerijen te leven en zich niet in te laten met minderwaardige activiteiten zoals de handel.
Hannibal rukt op naar het zuiden
Na zijn nederlaag bij de Trebia in december van het vorige jaar was de consul Tiberius Sempronius Longus naar Rome teruggekeerd om de verkiezingen voor de nieuwe consuls te leiden. Toen deze eenmaal gekozen waren, keerde hij terug naar zijn leger in de Povlakte. Livius beweert dat er vervolgens nog een confrontatie tussen Hannibal en Longus plaatsvond. Die zou onbeslist zijn geëindigd, maar het treffen wordt helemaal niet genoemd door Polybius. Als de veldslag al heeft plaatsgevonden, dan moeten de Romeinse verliezen wederom zwaar zijn geweest, want ze verloren naar verluidt verschillende leden van de equites, vijf krijgstribunen (tribuni militum) en drie prefecten van de bondgenoten (praefecti sociorum). Tijdens de gevechten met de Romeinen had Hannibal veel Romeinen, Latijnen en andere soldaten van de bondgenoten krijgsgevangen gemaakt. Hij probeerde nu de harten en de geesten van de Latijnen en de Italiaanse bondgenoten te winnen. Waar de Romeinse gevangenen net voldoende te eten kregen om niet van de honger te sterven, werden de Latijnen en andere bondgenoten met respect behandeld en uiteindelijk zelfs zonder betaling van losgeld vrijgelaten. Hannibal deelde hun mede dat hij niet naar Italië was gekomen om tegen hen oorlog te voeren, maar om de Romeinse onderdrukkers te bevechten die hun grondgebied en steden hadden afgepakt.
Hannibal wist dat hij niet in Gallia Cisalpina kon blijven: hij moest naar het zuiden trekken. Daarbij had hij grofweg twee opties. De gemakkelijke route leidde oostwaarts richting de Adriatische Zee en vervolgens zuidwaarts richting Picenum. De andere route was veel lastiger: Hannibal en zijn leger konden ook de Apennijnen oversteken en vervolgens door de moerassen van de rivier de Arno naar de vruchtbare vlaktes van Etrurië optrekken. Aangezien dit waarschijnlijk precies was wat de Romeinen het minst verwachtten, was het ook precies wat Hannibal besloot te doen. Vier dagen en drie nachten lang trokken de Carthaagse generaal en zijn manschappen door het moerassige gebied. De route drukte zwaar op zijn leger. De enig overgebleven olifant stierf en Hannibal zelf liep een ernstige ooginfectie op. De ontsteking bleek niet te genezen te zijn, met als gevolg dat Hannibal uiteindelijk blind werd aan één oog.
Hannibal verliet in de buurt van de oude Etruskische nederzetting Faesulae de moerassen. Hij besloot een poging te wagen langs zijn tegenstander Flaminius, die zich nog in zijn legerkamp bij Arretium bevond, heen te glippen. Nadat de poging geslaagd was, begon Hannibal het vruchtbare Etrurische platteland te verwoesten. Het Carthaagse leger was gedwongen van het land te leven, dus de plunderingen waren in die context begrijpelijk. De verwoestingen dienden echter nog een tweede doel. Landgoed na landgoed ging in vlammen op en veel mensen – allemaal Romeinse bondgenoten – werden gedood. Het gezag van Rome berustte op haar vermogen en bereidheid haar bondgenoten te beschermen, dus Flaminius moest wel proberen in te grijpen en Hannibal zo snel mogelijk een halt toe te roepen. Met de dikke zwarte rook van de boerderijen die in vlammen op waren gegaan op zijn netvlies gebrand, rukte de Romeinse bevelhebber op naar het zuiden en zette hij de achtervolging op zijn tegenstander in. En dat was precies wat Hannibal wilde.
De Slag bij het Trasimeense Meer
Het was nu 20 juni. Hannibal was net met zijn leger langs de Etruskische stad Cortona getrokken en Flaminius zat hem op de hielen. Hannibal voerde zijn manschappen nu langs de noordelijke en oostelijke oevers van het Trasimeense Meer. De Carthaagse bevelhebber kwam tot het inzicht dat dit de ideale plek voor een hinderlaag was. Hij nam zijn troepen mee op een riskante nachtmars en stelde ze vervolgens in één lange linie op achter de toppen van de heuvels rondom het meer. Hier waren ze voor niemand zichtbaar, en ze hoefden nu alleen nog maar te wachten totdat de vijand in de val liep. Flaminius waande zich nog steeds zeker van de overwinning. Volgens Polybius werd hij gevolgd door een grote menigte vrijwilligers. Deze hadden boeien en kettingen meegebracht om na de verwachte Romeinse overwinning zoveel mogelijk vijandelijke soldaten gevangen te kunnen nemen en als slaven te verkopen.
In de vroege morgen van 21 juni liet Flaminius zijn leger langs de oevers van het meer trekken. Het was een mistige dag en het zicht was slecht. Toen de Romeinse voorhoede op de uiterste linkerflank van het Carthaagse leger botste, gaf Hannibal het teken voor de aanval. De Noord-Afrikanen, Kelten en Spanjaarden stormden de heuvels af en wierpen zich op de flank van de Romeinse colonne. De Romeinen en hun bondgenoten waren compleet verrast, en daarmee stond de uitkomst van de strijd bij voorbaat vast. Wel boden Flaminius en zijn manschappen nog felle tegenstand. Nadat er zo’n drie uur gevochten was, werd de Romeinse bevelhebber neergehouwen. Met hem verloren misschien wel 15.000 Romeinen en bondgenoten het leven. Velen werden krijgsgevangen gemaakt. Van degenen die wisten te vluchten werden er ook nog eens velen het meer in gedreven, waar ze verdronken of werden gedood door de Carthaagse ruiters. Moderne plaatsnamen zoals Ossaia (“beenderplaats”) en Sanguineto (“bloederig”) herinneren ons aan het bloedbad van de Slag bij het Trasimeense Meer. De Carthagers verloren tussen de 1.500 en 2.500 manschappen. De meeste slachtoffers waren Kelten, Hannibals zwakste troepen.
Hoewel de Slag bij het Trasimeense Meer in een smadelijke nederlaag voor Rome eindigde, slaagden zo’n 6.000 soldaten van de voorhoede – zeer waarschijnlijk de extraordinarii, de uit de bondgenoten geselecteerde elitetroepen – erin door de Carthaagse linie heen te breken en te ontsnappen. Deze soldaten verschansten zich in een dorpje op hoger gelegen terrein, maar gaven zich vervolgens al snel over toen ze werden omsingeld door Hannibals onderbevelhebber Maharbal en diens troepen. Maharbal beloofde hun dat hun levens gespaard zouden worden, maar dat was tegen het zere been van Hannibal, die vond dat zijn luitenant met deze belofte zijn boekje te buiten was gegaan. Hannibal liet daarop alle gevangenen aantreden. De Latijnse en Italiaanse bondgenoten werden vrijgelaten en naar huis gestuurd. Wederom werd geen losgeld gevraagd, aangezien Hannibal naar eigen zeggen gekomen was om de Romeinen te bevechten en om de Italianen vrijheid te schenken. Hannibal hield de Romeinse gevangenen echter vast en verdeelde ze over de verschillende eenheden van zijn leger. Daarna was het tijd om de eigen doden te begraven. De Carthaagse verliezen waren acceptabel, maar Hannibal had wel 30 ervaren officieren verloren. Het lichaam van Gaius Flaminius werd nooit gevonden.[1]
Nog meer rampen en een dictator
Toen het nieuws van de ramp bij het Trasimeense Meer Rome bereikte, beklom de praetor Marcus Pomponius het spreekgestoelte op het Forum (de Rostra), richtte zich tot zijn medeburgers en sprake de onsterfelijke woorden:
“Magna pugna victi sumus”.
(“We zijn verslagen in een groot gevecht”)
Aangezien hij de strijd niet had overleefd, was het gemakkelijk om Gaius Flaminius de schuld te geven van de nederlaag. De carrière van de consul was opmerkelijk en controversieel geweest, en de man was beslist een non-conformist. Bronnen die hem vijandig gezind waren, beschrijven hem als een demagoog en stellen dat hij had moeten wachten op zijn collega Gnaeus Servilius Geminus. Ook werd gefluisterd dat Flaminius gedurende zijn hele carrière slechte voortekenen had genegeerd[2], en men geloofde sterk dat dit gebrek aan respect voor de Romeinse goden had bijgedragen aan de ramp. En al spoedig kwam daar een nieuwe ramp bij. Servilius Geminus had, zodra hij had gehoord over Hannibals inval in Etrurië, zijn kamp opgebroken en hij was eerst naar het zuiden en vervolgens naar het westen getrokken. De consul had zo’n 4.000 ruiters onder Gaius Centenius vooruitgestuurd. Spionnen van Hannibal hadden deze mannen echter opgemerkt, en de Carthaagse bevelhebber had Maharbal op hen afgestuurd met een flinke hoeveelheid cavaleristen. De troepen van Centenius werden snel verslagen. Ongeveer de helft van de ruiters werd gedood en de rest werd gevangen genomen.
Het leger van Servilius Geminus was nu erg verzwakt, want het was waarschijnlijk het grootste gedeelte van zijn ruiterij kwijt. Hannibal had nu kunnen beslissen verder naar het zuiden op te rukken, richting Rome zelf, maar hij achtte het verstandiger om zijn aanval op die stad nog even uit te stellen. In plaats daarvan trok hij zonder enige tegenstand te ontmoeten door Umbrië en Picenum. Nadat hij de Adriatische Zee had bereikt, liet hij zijn leger rusten en gaf hij de mannen de tijd om te herstellen van een uitbraak van scheurbuik. Tevens rustte hij zijn soldaten uit met op de Romeinen buitgemaakte zwaarden, schilden en maliënkolders. Romeinse wapens en pantsers waren niet noodzakelijkerwijs van betere kwaliteit dan het materiaal dat de Carthagers gebruikten. Het buitgemaakte oorlogstuig was vermoedelijk echter wel nieuwer en in betere staat, want veel minder intensief gebruikt door de vorige eigenaars. Als we het relaas van Polybius mogen geloven, slaagde Hannibal er ook op de een of andere manier in een aantal mannen aan boord van een schip te laten gaan en hen over zee naar Carthago te sturen om verslag uit te brengen over zijn operaties in Italië.
Wanneer ze geconfronteerd werden met een extreme crisis gingen de Romeinen er vaak toe over om een speciale magistraat te benoemen met vrijwel onbeperkte bevoegdheden: de dictator.[3] De dictator werd vergezeld door 24 lictoren, een teken van zijn enorme gezag. Tijdens een dictatuur bleven de andere Romeinse magistraten gewoon hun taken uitoefenen – hun imperium verviel niet – maar ze waren wel allemaal ondergeschikt aan de dictator. Omdat zijn macht zo groot was, kon een dictator zijn ambt maar voor een periode van ten hoogste zes maanden bekleden. Hij werd doorgaans benoemd door een van de consuls, maar na de nederlaag bij het Trasimeense Meer was de ene consul dood en de andere bevond zich ver weg. De Romeinen namen daarom de ongebruikelijke maatregel dat de volksvergadering – zeer waarschijnlijk de comitia centuriata – een dictator moest kiezen. De volksvergadering koos Quintus Fabius Maximus, over wie Livius terecht opmerkt dat hij strikt genomen slechts een prodictator was (‘pro dictatore’ = in plaats van een dictator). Marcus Minucius Rufus werd gekozen als zijn ritmeester (magister equitum).[4]
Zowel Fabius als zijn onderbevelhebber waren zeer ervaren. Fabius was in 233 BCE al eens consul geweest en had toen een triomftocht verdiend omdat hij de Liguriërs de Alpen in had gejaagd. In 228 BCE was hij opnieuw tot consul gekozen. Hoewel zijn geboortejaar onbekend is, moet hij achter in de vijftig of begin zestig zijn geweest. Minucius Rufus was in 221 BCE consul geweest en had toen militaire ervaring opgedaan. Ook hij leek dus een goede keus te zijn.
De Talmer
Fabius besloot over te stappen op een strategie die radicaal verschilde van die van zijn voorgangers. In plaats van agressief de confrontatie op te zoeken, hield hij zijn leger – van zo’n 40.000 man – op een veilige afstand van zijn tegenstander en negeerde hij pogingen van Hannibal om hem uit zijn legerkamp te lokken. Fabius liet zijn leger dat van Hannibal schaduwen, waarbij hij ervoor zorgde dat hij altijd eerst het hoge en heuvelachtige terrein bezette, waar Hannibal geen gebruik kon maken van zijn superieure cavalerie. Dankzij goede bevoorradingslijnen hoefde het Romeinse leger de versterkte kampen zelden te verlaten. Hannibal moest daarentegen van het land leven en met het oog daarop regelmatig foerageurs op pad sturen. Fabius hield deze mannen scherp in de gaten en viel ze aan waar hij maar kon. Hoewel deze strategie van “de vijand in de maag trappen” wel enig succes opleverde, moeten we er geen overdreven voorstellingen van hebben. Voor Hannibal en zijn manschappen voelde het als niet meer dan speldenprikjes. De Carthaagse generaal zette zijn tocht langs de Adriatische kust gewoon voort en verwoestte het platteland waar hij maar kwam. De Fabische strategie bleek ook al snel zeer impopulair bij de Romeinen zelf te zijn. Vooral Minucius Rufus moest er niets van hebben: hij beschuldigde de dictator zelfs van lafheid.
Hannibal plunderde ondertussen het gebied van de Praetutii in Abruzzo, verwoestte de landgoederen rondom de Romeinse kolonie Hadria (het huidige Atri) en viel vervolgens de gebieden van de Marrucini en Frentani aan, Italiaanse stammen die bondgenoten van de Romeinen waren. De Carthaagse generaal had nu Apulië bereikt (het tegenwoordige Puglia), waar hij de gebieden van de Iapyges in de as legde en de Romeinse kolonie Luceria plunderde. Het volgende doelwit was Arpi (in de buurt van het tegenwoordige Foggia) nog verder naar het zuiden. Na ook hier dood en verderf te hebben gezaaid, viel Hannibal Samnium binnen en liep hij de Latijnse kolonie Beneventum (het huidige Benevento) onder de voet, net als de Samnitische stad Telesia.[5] De Romeinen achtervolgden hem wel, maar ze deden niets. Altijd hielden ze een afstand van één of twee dagmarsen aan. Toen de zomer aanbrak, had Hannibal de vruchtbare streek Campanië bereikt, waar roemrijke steden lagen zoals Cumae, Neapolis, Nola en vooral Capua, de rijkste stad van allemaal.[6] De beroemde Ager Falernus werd grondig verwoest, maar tot dusverre was nog geen enkele stad in Italië naar Hannibal overgelopen.
Hannibal en zijn leger verzamelden een enorme hoeveelheid buit. Omdat het oorlogsseizoen nu bijna voorbij was, besloot de generaal terug te keren naar Apulië om daar zijn winterkamp op te slaan. Ditmaal was Fabius hem echter een slag voor geweest. Met zo’n 4.000 manschappen had hij de pas door de Apennijnen geblokkeerd die van de Falernische vlakte naar Apulië leidde. De rest van het Romeinse leger had in de buurt zijn kamp opgeslagen. Fabius was slim, maar Hannibal was nog veel slimmer. Hij liet zijn manschappen 2.000 ossen bijeendrijven en droog hout verzamelen. Bossen van dit hout werden vervolgens aan de horens van de dieren vastgemaakt en toen het donker was geworden werd het hout aangestoken. De ossen werden daarop de heuvel op gedreven, met in hun kielzog een troep schermutselaars. De Romeinen verkeerden in de veronderstelling dat de Carthagers de aanval hadden ingezet en verlieten hun strategische stellingen in de pas. De razende dieren en de schermutselaars zorgden voor grote verwarring bij de Romeinen, met als gevolg dat Hannibal met het grootste gedeelte van zijn leger veilig door de pas kon trekken. Vervolgens stuurde hij een aantal van zijn Spaanse caetrati – lichtbewapende infanteristen uitgerust met het beruchte falcata-zwaard en een klein schild, de caetra – terug om de schermutselaars te ontzetten. De caetrati wierpen zich op de verdwaasde Romeinen en doodden nog eens 1.000 man.
Fabius werd totaal vernederd. Hij had ervoor gekozen in het legerkamp te blijven en niet midden in de nacht de confrontatie met de vijand aan te gaan. Dat was waarschijnlijk een verstandige beslissing, want hij had geen idee waar het Carthaagse leger zich bevond. Tegelijkertijd was het een zeer impopulaire beslissing. Niet lang daarna werd de dictator teruggeroepen naar Rome in verband met religieuze offers. Het bevel over de legioenen werd nu overgenomen door de veel agressievere Minucius Rufus. Hannibal had ondertussen zijn kamp opgeslagen bij de stad Gerunium (of Gereonium), die hij had ingenomen en geplunderd. Hier raakten de Romeinen en de Carthagers slaags. Het gevecht – feitelijk een grote schermutseling – eindigde in een zege voor Minucius Rufus, maar deze overdreef zijn overwinning vervolgens enorm. Een volkstribuun genaamd Marcus Metilius stelde daarop voor dat de volksvergadering aan de ritmeester hetzelfde imperium zou toekennen als de dictator reeds bezat. Dit was een voorstel zonder precedent, maar het werd gesteund door mannen als Gaius Terentius Varro – een voormalige praetor en de consul van het volgende jaar – en ook aangenomen door het concilium plebis. Fabius en Rufus besloten het leger, dat aanvankelijk alleen onder bevel van de dictator stond, op te splitsen. Ieder voerde nu het commando over twee legioenen en twee alae van de bondgenoten.
Al snel steeg zijn nieuwe status Rufus naar het hoofd. Hij lokte een tweede gevecht bij Gerunium uit, waarop Hannibal maar wat graag inging. De ritmeester zou een zware nederlaag hebben geleden als hij niet net op tijd was gered door Fabius. De strijd eindigde daardoor onbeslist. Rufus had een belangrijke les geleerd en nam voortaan weer genoegen met de positie van onderbevelhebber. In een prachtig moralistisch verhaal dat we bij Livius aantreffen, spreekt Rufus Fabius zelfs met ‘vader’ aan.[7] Velen hadden Fabius belachelijk gemaakt vanwege zijn strategie van het op veilige afstand schaduwen van Hannibal zonder daadwerkelijk de strijd aan te gaan. Volgens Plutarchus werd hij zelfs schertsend Hannibals paedagogus genoemd, een verwijzing naar de slaaf die de boeken van Romeinse kinderen droeg en hen naar school vergezelde. Pas jaren later realiseerden de Romeinen zich dat de strategie van Fabius volstrekt logisch was geweest. Fabius had eerder al de bijnaam Verrucosus – ‘wrattig’ – gekregen en later kwam daar nog de toenaam Cunctator bij, ‘de talmer’. Hoewel deze laatste bijnaam oorspronkelijk waarschijnlijk helemaal niet als een compliment was bedoeld, werd ze later wel zo geïnterpreteerd. Fabius zou als een van de oudste, maar tegelijkertijd succesvolste Romeinse generaals van de hele Tweede Punische Oorlog de geschiedenis ingaan.
Ondertussen in Spanje en Afrika
Terwijl de Romeinen in Italië nederlaag op nederlaag stapelden, deden ze het buitengewoon goed op het Iberisch schiereiland. Dit jaar vocht Gnaeus Scipio bij de monding van de Ebro een zeeslag uit met een Carthaagse vloot. Hasdrubal had zijn admiraal Hamilcar (of Himilco) een vloot van 40 quinqueremen gegeven, maar het lijkt erop dat deze schepen van slechte kwaliteit waren en dat de bemanningen ongeoefend en ongemotiveerd waren. De strijd tussen deze schepen en de 35 Romeinse en Massiliotische schepen was daardoor kort en eenzijdig. De Romeinen brachten twee vijandelijke schepen tot zinken en beschadigden er nog eens vier voordat de Carthaagse kapiteins besloten om te keren en te vluchten. In de buurt van het landleger van Hasdrubal trokken ze de schepen op het strand. De Romeinse kapiteins gaven echter heel brutaal hun bemanningsleden de opdracht naar de kust te roeien en ze slaagden erin nog eens 25 vijandelijke schepen buit te maken door ze weg te slepen. De Zeeslag bij de rivier de Ebro eindigde mede daardoor in een klinkende Romeinse overwinning.
Ongeveer tegelijkertijd was een vloot van 70 schepen van Carthago naar Sardinië gestuurd. Deze vloot had niet als doel het eiland aan te vallen; dat was stevig in Romeinse handen. De schepen moesten doorvaren naar Pisa in Etrurië en daar de bemanningen van boord laten gaan. Die moesten zich vervolgens bij Hannibals strijdmacht voegen, al is het zeer onduidelijk of de Carthagers ook maar enig idee hadden van waar hun beroemde generaal zich op dat moment bevond. Het deed er ook niet veel toe, want de vloot werd onderschept door de consul Servilius Geminus. Na de benoeming van Fabius tot dictator was deze Geminus naar Ostia gestuurd om het bevel op zich te nemen over een vloot van zo’n 120 quinqueremen. Daarmee beschikte hij over veel meer schepen dan de Carthagers, die dan ook geen andere keus hadden dan om te keren en terug naar Afrika te varen. Geminus begon daarop met het plunderen van de Afrikaanse kustgebieden. Hij verwoestte het eiland Meninx (nu Djerba), perste geld af van de bewoners van Cercina (onderdeel van de Kerkenna-eilanden) en veroverde het eiland Cossyra (tegenwoordig Pantelleria). Dit zette echter niet veel zoden aan de dijk. Op het Afrikaanse vasteland werden zijn plunderaars met grote verliezen teruggedreven naar hun schepen, waarbij ook een quaestor sneuvelde. Niettemin hadden de Romeinen weer eens een demonstratie gegeven van hun overmacht op zee, een overmacht die cruciaal zou blijken te zijn tijdens deze Tweede Punische Oorlog.
En er waren nog meer successen in Spanje dit jaar. Gnaeus Scipio voerde met zijn vloot een geslaagde raid uit op het eiland Ebusus in de Balearen (het huidige Ibiza) en kreeg vervolgens gezelschap van zijn broer Publius, die op het schiereiland was gearriveerd. Als gevolg van de verlenging van zijn imperium was hij nu een proconsul. Scipio had duizenden versterkingen en drie dozijn extra schepen met zich meegenomen. De twee broers, Publius en Gnaeus, besloten nu de oversteek van de Ebro te wagen. Ze rukten met hun leger op naar het zuiden terwijl hun vloot dicht langs de kust voer. Aangezien Hasdrubal geen enkele tegenstand bood, kwam de broers bijna tot aan Saguntum. Volgens Polybius sloegen ze op slechts 40 stadiën (7 kilometer) van de stad hun kamp op.
Saguntum was niet alleen de stad waar de lont in het kruitvat was gestoken en de Tweede Punische Oorlog was begonnen, het was tevens de locatie waar de Carthagers veel gijzelaars van de verschillende Iberische, Lusitanische en Keltiberische stammen naartoe hadden gebracht. Deze mensen vormden het onderpand voor de trouw van hun landgenoten aan de Carthagers. Het geluk lachte de Romeinen toe, want ze kregen de mannen – voornamelijk zonen van stamhoofden – op een presenteerblaadje aangeboden. Een Spanjaard genaamd Abelux legde de Carthaagse commandant Bostar in de luren en overtuigde hem ervan de gijzelaars als teken van goede wil vrij te laten. Abelux droeg de gijzelaars vervolgens aan de Romeinen over, die de mannen toestonden terug te keren naar hun eigen stammen. De Spaanse gemeenschappen waren de Romeinen daar natuurlijk erg dankbaar voor en velen liepen naar hen over. Abelux werd door de Romeinen rijkelijk beloond. Zijn daad lijkt overigens uitsluitend ingegeven te zijn geweest door opportunisme: hij meende simpelweg dat de dat de Romeinen op dat moment de sterkere partij waren.
Bronnen
Primaire bronnen
- Livius, Ab urbe condita, Book 21.57-21.59 en Book 22.1-22.31;
- Plutarchus, Life of Fabius Maximus;
- Polybius, The Histories, Book 3.75-3.105.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 181-196 en p. 248-249;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 270-274.
Noten
[1] Marcus Atilius Regulus werd in zijn plaats als consul suffectus gekozen. Hij was in 227 BCE ook al consul geweest.
[2] Livius beweert dat hij van zijn paard gegooid werd toen hij zijn kamp bij Arretium opbrak. Bovendien slaagde een signifer er niet in een van de legioenstandaarden uit de grond te trekken. In plaats van zich iets aan te trekken van deze voortekenen gaf de consul de opdracht de standaard uit te graven, waarna hij alsnog achter Hannibal aanging (Livius 22.3).
[3] De laatste persoon die het ambt van dictator had bekleed, was Aulus Atilius Calatinus geweest, in 249 BCE. Hij was benoemd na de desastreuze Romeinse nederlaag in de Zeeslag bij Drepana.
[4] Er gold een oeroud verbod voor de dictator om tijdens de strijd een paard te berijden, want hij werd geacht te allen tijde bij de infanterie te blijven. Vandaar dat het ambt van ritmeester (en onderbevelhebber) werd gecreëerd. In de tijd van Quintus Fabius Maximus kreeg de dictator overigens speciale dispensatie om alsnog een paard te mogen bestijgen.
[5] Venusia volgens Polybius, maar dat lijkt een vergissing te zijn.
[6] Livius beweert dat Hannibal onderweg verdwaalde omdat zijn gids hem vanwege zijn Punische accent verkeerd verstaan had. De gids bracht hem naar Casilinum in plaats van naar Casinum. Toen Hannibal ontdekte dat hij naar de verkeerde plaats was geleid, liet hij de gids geselen en aan het kruis nagelen (Livius 22.13).
[7] De manschappen van Rufus kregen de opdracht de soldaten in het leger van Fabius als patroni aan te spreken, een verwijzing naar de patroon-cliënt relaties in de Romeinse samenleving (Livius 22.29).
Pingback:De Annalist: Het Jaar 205 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: Het Jaar 206 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: Het Jaar 208 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: Het Jaar 209 BCE – – Corvinus –
Pingback:Aquileia: Overblijfselen van een Romeinse stad – – Corvinus –
Pingback:The Second Punic War: The Year 217 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 214 BCE – – Corvinus –
Pingback:Voorspel van de Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 193 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 216 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 203 BCE – – Corvinus –