De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 203 BCE

Scipio Africanus.

Samenvatting

  • Publius Cornelius Scipio vernietigt in een nachtaanval bij Utica de legers van Hasdrubal en Syphax;
  • Scipio verslaat Hasdrubal en Syphax opnieuw in de Slag op de Grote Vlakten;
  • De Carthagers besluiten eindelijk om Hannibal uit Zuid-Italië terug te roepen;
  • Gaius Laelius en Masinissa verslaan Koning Syphax en nemen hem gevangen;
  • Masinissa verovert Cirta en wil trouwen met Sophonisba, de Carthaagse vrouw van Koning Syphax; Scipio voorkomt dit;
  • De Romeinen en Carthagers komen een wapenstilstand overeen; er wordt een delegatie naar Rome gestuurd om over vrede te praten en tegelijkertijd landt Hannibal in Afrika bij Hadrumetum;
  • De praetor Publius Quinctilius Varus en de proconsul Marcus Cornelius Cethegus verslaan Mago Barcas in het gebied van de Insubres. Mago raakt zwaargewond en sterft terwijl hij terug naar Afrika vaart;
  • De oorlog in Afrika wordt hervat nadat de Carthagers een groot aantal Romeinse vrachtschepen hebben buitgemaakt.

De nieuwe consuls Gnaeus Servilius Caepio en Gaius Servilius Geminus kregen respectievelijk Bruttium en Etrurië als hun provincies toegewezen. Hoewel hun familienaam wellicht anders doet vermoeden, waren de beide heren hooguit verre verwanten van elkaar. Caepio was een telg van de patricische tak van de gens Servilia, terwijl Geminus een plebejer was. De grootvader van Geminus was echter zeer waarschijnlijk Publius Servilius Geminus, de patricische consul van 252 BCE en 248 BCE. De consul van 217 BCE, Gnaeus Servilius Geminus, mogelijk een oom of neef van Gaius, was eveneens een patriciër. Oorspronkelijk waren de Servilii Gemini dus allemaal patriciërs geweest.

Zicht op het Forum Romanum.

Het voorgaande betekent dat ofwel Gaius Servilius Geminus zelf, ofwel zijn vader (eveneens genaamd Gaius) naar het plebs was overgegaan via de procedure die bekendstond als de transitio ad plebem. Een patriciër raakte zijn oorspronkelijke status kwijt wanneer hij door een plebejer werd geadopteerd. Hoewel we uit de Late Republiek een zeer beroemd geval kennen van een patriciër die overging naar het gewone volk, weten we niet wat de motieven van Gaius of zijn vader waren.[1] Gaius senior was lid van een Romeinse senaatscommissie die naar het noorden was gestuurd om toezicht te houden op de verdeling van land in de nieuwe Latijnse kolonies Placentia en Cremona. In 218 BCE was hij door de Boii gevangen genomen en er werd al lange tijd aangenomen dat hij niet meer in leven was. Toen later bleek dat hij toch nog leefde, had dit juridische consequenties voor zijn zoon, zoals we hieronder nog zullen zien.

Eerst moeten we echter onze aandacht op Afrika richten. Hoewel de Romeinen nog altijd 20 legioenen in het veld en 160 oorlogsschepen in de vaart hadden, deden eigenlijk alleen die delen van leger en vloot die in Afrika dienden er werkelijk toe. In Afrika zou de oorlog immers beslist worden. Het commando van Scipio als proconsul was opnieuw verlengd, ditmaal totdat de oorlog beëindigd zou zijn. De proconsul bedreigde nog altijd de stad Utica en hoopte dat hij Koning Syphax, die wellicht alweer uitgekeken zou zijn op zijn Carthaagse vrouw, weer aan de Romeinse kant zou kunnen krijgen. Scipio bedacht een plan dat vanuit juridisch oogpunt dubieus en vanuit moreel oogpunt onhoudbaar was. Het plan werkte echter uitstekend en kennelijk heiligde het doel de middelen.

Een nachtaanval bij Utica

Stater uit Carthago, derde eeuw BCE (bron: Classical Numismatic Group Inc.).

Tijdens de winter hadden er voorzichtige onderhandelingen plaatsgevonden tussen de Romeinen en hun vijanden. Scipio’s afgezanten hadden ontdekt dat de Carthagers houten barakken in hun kamp hadden gebouwd, terwijl de Numidiërs sliepen in hutten die waren gemaakt van gevlochten riet en matten van stro. Anders gezegd, in beide kampen was veel brandbaar materiaal aanwezig. Tijdens de onderhandelingen had Syphax steeds het voorstel gedaan dat de Carthagers Italië zouden verlaten en de Romeinen Afrika. Voor de gebieden ertussenin zou de status quo leidend zijn (i.e. die zouden toebehoren aan de partij die ze beheerste). Scipio deed net alsof hij geïnteresseerd was, maar in plaats van dat hij trosknechten (calones) met zijn afgezanten meestuurde, koos hij een aantal hoge centurions[2] uit en gaf ze de opdracht zich als slaven te verkleden. Op die manier hadden ze de perfecte gelegenheid om overal in het vijandelijke kamp rond te kijken en de sterkte van de vijandelijke troepen in te schatten.

Aan het begin van de lente deed Scipio net alsof hij voorbereidingen trof om Utica aan te vallen. Hij liet belegeringsmachines aan boord van zijn oorlogsschepen brengen en veinsde aldus dat hij een aanval op de stad over zee wilde uitvoeren. Ook liet hij 2.000 manschappen een heuvel bezetten met uitzicht op Utica. Tegelijkertijd had hij nogmaals gezanten naar het Numidische kamp gestuurd die bij Syphax moesten polsen of de Carthagers de door de koning voorgestelde vredesvoorwaarden zouden accepteren. Het bleek al snel dat Hasdrubal zoon van Gisgo inderdaad bereid was een vredesverdrag te sluiten. Toen Scipio hiervan hoorde, gaf hij zijn gezanten direct de opdracht terug te gaan en de vijand te vertellen dat er geen overeenkomst gesloten zou worden. De Romeinse bevelhebber pretendeerde persoonlijk in te kunnen stemmen met de vredesvoorwaarden. Ze zouden echter verworpen zijn door zijn consilium, de krijgsraad bestaande uit de krijgstribunen, legaten en hoogste centurions van de legioenen (primipili). Natuurlijk was dit gelogen, maar Scipio had een smoes nodig om de vijandelijke kampen aan te vallen. Livius beweert dat de Carthagers en Numidiërs nog een aantal ongunstige voorwaarden aan het conceptverdrag hadden toegevoegd, maar dat klinkt als een verzinsel dat Scipio’s kwade trouw moest rechtvaardigen. In het werk van Polybius worden zulke voorwaarden helemaal niet genoemd. Integendeel, hij beschouwde de nu volgende actie van Scipio als “de schitterendste en meest gedurfde van alle”.[3]

Kaart van Noord-Afrika (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De proconsul besloot een gewaagde nachtaanval op beide vijandelijke kampen uit te voeren. Hij vertrok aan het einde van de prima vigilia (eerste wacht), mogelijk rond 21:00, uit zijn eigen kamp. De afstand tot de vijandelijke kampen was ongeveer 11 kilometer en Scipio kwam daar rond middernacht aan. Laelius en Masinissa kregen de helft van het leger en alle Numidiërs mee. Zij moesten het Numidische kamp aanvallen. Scipio nam zelf met de rest van het leger het kamp van Hasdrubal voor zijn rekening. De Romeinen wisten hun tegenstanders compleet te verrassen. Laelius en Masinissa bestormden razendsnel het kamp van Koning Syphax. De soldaten gooiden hun brandende toortsen richting de hutten en spoedig stond het hele kamp in lichterlaaie. Vele Numidiërs kwamen om in de vlammen of werden doodgetrapt door hun kameraden. De meeste van hen lagen nog te slapen toen de aanval werd ingezet. De overlevenden werden door de mannen van Laelius en Masinissa neergesabeld.

De Carthagers hadden vanuit hun eigen kamp de grote brand opgemerkt. Aanvankelijk dachten ze niet aan opzet. Omdat ze veronderstelden dat de brand per ongeluk was ontstaan, rende een aantal van hen de poort uit om hulp te bieden. Dat was precies het moment waarop Scipio had gewacht. Hij gaf zijn soldaten het bevel de aanval in te zetten en veel van de mannen die naar buiten waren gekomen om te helpen werden in een mum van tijd omsingeld en gedood. Scipio’s soldaten achtervolgden de overlevenden tot in het vijandelijke kamp en staken ook dat kamp in brand. Al snel hadden de vlammen de houten barakken in de as gelegd. Beide aanvallen kostten aan tienduizenden manschappen het leven, maar Syphax en Hasdrubal slaagden erin te ontsnappen. Scipio’s nachtaanval was extreem dubieus, maar wel briljant uitgevoerd en een eclatant succes.

De Slag op de Grote Vlakten

Nadat Hasdrubals leger nagenoeg vernietigd was, riepen de shophtim (suffeten) de Raad van Dertig Ouderen bijeen om de huidige situatie te bespreken. Sommige Ouderen wilden gezanten naar Scipio sturen om over vrede te praten, anderen wilden Hannibal terugroepen uit Afrika. Hasdrubal en leden van de partij van de ‘Barciden’ waren voorstander van een derde optie: een nieuw leger lichten en Koning Syphax ervan overtuigen zich niet terug te trekken uit de oorlog. Uiteindelijk steunde een meerderheid van de Ouderen deze optie en net op dat moment kwamen er 4.000 Keltiberische huurlingen uit Spanje aan.[4] Syphax begon met het bewapenen van Numidische boeren en spoedig hadden de Carthagers en hun Numidische bondgenoten weer een leger van zo’n 30.000 man op de been. 30.000 man klinkt misschien indrukwekkend, maar alleen de Keltiberiërs lijken enige gevechtservaring te hebben gehad.

Hastatus (bron: Europa Barbarorum).

Triarius (bron: Europa Barbarorum).

De volgende confrontatie vond plaats op de Grote Vlakten (Magni Campi), vijf dagmarsen ten zuidwesten van Utica. Op de vierde dag na aankomst bij de vlakten stelden beide aanvoerders hun leger in slagorde op en vielen ze aan. De Italiaanse en Masinissa’s Numidische ruiterij verdreven in korte tijd de Carthaagse en Numidische ruiters op beide flanken, waardoor de infanterie in het midden onbeschermd achterbleef. De Carthaagse infanterie en de Numidische voetsoldaten van Syphax lijken er weinig van gebakken te hebben. De 4.000 Keltiberiërs bleven geïsoleerd in het centrum achter om zich dood te vechten. Deze manschappen vochten echter zeer dapper en door hun felle verzet kon een groot gedeelte van het Carthaagse leger ontsnappen. Uiteindelijk wisten de Romeinse hastati hen vast te pinnen. Vervolgens gaf Scipio de linies van principes en triarii het bevel hun formatie te veranderen van slaglinie naar marscolonne en naar de flanken te marcheren. Daar draaiden ze zich opnieuw om, marcheerden naar voren en begonnen de Keltiberiërs te overvleugelen en te omsingelen. De meeste Keltiberiërs werden gedood en de Romeinen behaalden dus weer een zege, maar Hasdrubal en Syphax hadden zich uit de voeten weten te maken.

Carthaagse aanval bij Utica

Scipio besloot nu zijn leger in tweeën te splitsen. Laelius en Masinissa kregen tien manipels infanterie en het grootste gedeelte van de ruiterij mee. Zij moesten naar het westen oprukken en Koning Syphax verslaan, die na zoveel nederlagen duidelijk aan het wankelen was gebracht. Tegelijkertijd ging Scipio met de rest van het leger op verschillende Afrikaanse steden af, waarvan vele zich overgaven en andere door middel van een bestorming werden ingenomen. Wederom leidde dit tot enorme paniek in Carthago en weer gingen de Ouderen in conclaaf om te bespreken wat er gedaan moest worden. Er werden diverse voorstellen aangenomen en militaire en diplomatieke acties werden gecombineerd. Zo werd besloten de vloot naar Utica te sturen om de Romeinen aan te vallen die daar nog steeds de stad losjes belegerden. Tegelijkertijd werd Hannibal teruggeroepen uit Zuid-Italië en werden de verdedigingswerken van Carthago zelf versterkt. Ook de diplomatie kreeg een kans: er werd een nieuwe delegatie samengesteld om met Scipio te onderhandelen.

Mozaïek uit Ostia.

Ondertussen had Scipio Tunis bezet, een stad op slechts 20 kilometer van Carthago, maar ook de plek waar de Romeinen tijdens de Eerste Punische Oorlog een ernstige nederlaag hadden geleden. Vanuit Tunis had men zeer goed zicht op Carthago en vice versa. Plotseling zagen de Romeinen een groot aantal oorlogsschepen de haven van Carthago verlaten. Scipio realiseerde zich direct dat hun doel Utica was en dat zijn vloot in groot gevaar verkeerde. Zijn schepen waren omgebouwd tot belegeringswerktuigen en waren daardoor niet inzetbaar voor een gevecht op zee. De Romeinse bevelhebber haastte zich terug naar Utica en spoedde zich misschien met alleen zijn ruiterij vooruit. Hij kwam net op tijd aan om zich voor te bereiden op de Carthaagse aanval, maar Scipio wist dat hij alleen een defensieve strijd kon leveren. Hij liet daarom verschillende transportschepen aan elkaar vastbinden zodat deze gezamenlijk enorme platforms vormden van waaraf zijn soldaten de Carthaagse aanvallen konden afslaan. Livius vergeleek de strijd die volgde met een aanval van schepen op massieve muren. Hoewel de Romeinen erin slaagden hun waardevolle oorlogsschepen te redden, wisten de Carthagers zo’n 60 transportschepen, samen goed voor zo’n 15% van de Romeinse transportvloot, los te snijden en weg te slepen. Dit was beslist een tegenslag voor Scipio, maar de uitkomst had veel erger kunnen zijn.

Syphax verslagen en gevangen genomen

Laelius en Masinissa reisden zo’n twee weken lang richting het westen. Daar versloegen ze met gemak de troepen die de gebieden van de Massylii, de stam van Masinissa, bezet hielden. Nadat Masinissa’s troon was veiliggesteld, trokken ze verder en vielen het gebied van de Masaesyli binnen om de confrontatie met Koning Syphax aan te gaan. Syphax had een nieuw leger gelicht, maar dit bestond vooral uit rauwe rekruten. De Romeinse infanterie en de Numidische ruiters werkten nauw samen en joegen eenvoudig het onervaren leger van Syphax op de vlucht. Het paard van de koning raakte gewond en wierp zijn berijder af. Syphax werd daarop gevangen genomen en naar Laelius gebracht. Masinissa kreeg toestemming om naar Cirta op te rukken, de hoofdstad van de Masaesyli in het huidige Algerije.

Munt met portret van Masinissa of diens zoon Micipsa (bron: Classical Numismatic Group, Inc., CC BY-SA 2.5 license).

Masinissa nam met gemak Cirta in en begaf zich naar het koninklijk paleis. Daar kwam hij Sophonisba tegen, de vrouw van Koning Syphax en de dochter van Hasdrubal zoon van Gisgo. Zij smeekte hem om haar tegen de Romeinen te beschermen. Masinissa, die wellicht echt verliefd was op de vrouw, besloot met haar te trouwen en gaf opdracht nog diezelfde dag een huwelijksceremonie te laten plaatsvinden. Toen Laelius in Cirta aankwam, hoorde hij al snel wat er gebeurd was en hij was daar niet blij mee. Hij trachtte Sophonisba van Masinissa af te nemen en haar met de andere gevangenen naar Scipio te sturen, maar Masinissa smeekte hem om haar te laten blijven en Scipio te laten beslissen over haar lot.

Laelius stemde hier uiteindelijk mee in omdat hij niet het risico wilde lopen een waardevolle bondgenoot te verliezen omwille van een vrouw. Hij stuurde daarom alleen Syphax en een aantal van de andere gevangenen naar de proconsul toe. Toen Scipio vervolgens hoorde over Masinissa en Sophonisba was hij daar evenmin erg gelukkig mee. Hij gaf zijn bondgenoot een reprimande en herinnerde hem eraan dat Koning Syphax onder Romeinse auspiciën gevangen was genomen. Zijn vrouw behoorde daarom aan de Romeinen toe en Masinissa kon niet met haar trouwen. De Numidiër had geen andere keuze dan het oordeel van Scipio te accepteren. Omdat hij de vrouw beloofd had dat ze niet in Romeinse handen zou vallen, liet hij haar een beker vergif brengen. Sophonisba nam de beker zonder aarzelingen aan en pleegde zelfmoord.

Onderhandelingen en de terugkeer van Hannibal

Hannibal Barcas

Scipio stuurde Laelius naar Rome toe met Syphax en een deel van de andere belangrijke gevangenen. Na zijn aankomst vierden de Romeinen een openbaar dankfeest dat vier dagen duurde. De voormalige koning werd eerst vastgezet in Alba Fucens en later in Tibur (nu het stadje Tivoli). Livius beweert dat de Carthagers een delegatie van 30 vooraanstaande senatoren (triginta seniorum principes) naar Scipio toe stuurden om te onderhandelen. De Carthagers hadden een Raad van Dertig Ouderen en een grotere Raad van 104; Livius suggereert daarmee dat de Carthagers ál hun Ouderen naar de Romeinse bevelhebber stuurden om over vrede te praten. Scipio wist dat zijn onderhandelingspositie sterk was en de vredesvoorwaarden die hij op tafel legde waren navenant hardvochtig en vernederend. De Carthagers besloten deze voorwaarden voorlopig te aanvaarden, wetend dat de situatie nog zou kunnen veranderen zodra Hannibal teruggekeerd was in Afrika. Er werd een bestand (indutiae) overeengekomen en de Carthagers stuurden een delegatie naar Rome voor vredesoverleg.

Rond deze tijd was een andere delegatie al aangekomen bij Hannibal in Zuid-Italië. De Carthaagse bevelhebber had dit jaar nog een laatste gevecht op Italiaanse bodem geleverd: een veldslag met de consul Gnaeus Servilius Caepio in buurt van Croton eindigde onbeslist, maar zelfs Livius moest toegeven dat onduidelijk was wat er nu precies was gebeurd tijdens dit gevecht. Onze geschiedschrijver beweert ook dat Hannibal “tandenknarsend, zuchtend en zijn tranen nauwelijks bedwingend (…) de woorden van de afgezanten aan[hoorde]”[5], inhoudende dat hij het bevel kreeg terug te keren naar Afrika. Al zijn overwinningen waren voor niets geweest; Hannibal kon niets anders doen dan zijn kerntroepen inschepen en terugvaren naar Carthago, de stad die de 45-jarige generaal voor het laatst had gezien toen hij een jongetje van negen was. Livius beweert dat Hannibal voor zijn vertrek uit Italië nog vele Italianen liet vermoorden die weigerden hem naar Afrika te volgen. Het is echter aannemelijk dat onze geschiedschrijver in dit geval alleen maar anti-Carthaagse propaganda napraatte.

In de herfst ging Hannibal aan land in de buurt van Hadrumetum (tegenwoordig de stad Sousse), ten zuiden van Carthago. Livius stelt dat de troepen die hij bij zich had vooral uit Bruttiërs bestonden, soldaten waarvan onze geschiedschrijver geen hoge pet op had. We kunnen echter veel beter aannemen dat de meerderheid van deze manschappen zeer ervaren Spaanse en Afrikaanse soldaten waren die jarenlang met Hannibal in Italië hadden gevochten. Bij Polybius vinden we in elk geval duidelijk de suggestie dat deze soldaten elitetroepen waren. Misschien zou Carthago dankzij de komst van deze veteranen het tij van de oorlog nog in haar eigen voordeel kunnen keren.

Nederlaag en dood van Mago

Keltische wapenrusting.

Het was echter duidelijk dat Hannibal zonder de steun van zijn broer Mago tegen de Romeinen zou moeten vechten. Mago had nu al zo’n twee jaar lang ongehinderd Ligurië afgeschuimd, maar dit jaar werd hij aangevallen en verslagen door twee Romeinse legers onder aanvoering van de praetor Publius Quinctilius Varus[6] en de proconsul Marcus Cornelius Cethegus. De veldslag vond plaats op een onbekende locatie in het gebied van de Insubres, een Keltische stam. Het verslag dat Livius van de strijd geeft, is ronduit warrig, maar het is duidelijk dat het een bloederig gevecht was en de Romeinen zeker geen gemakkelijke overwinning behaalden. Er sneuvelden 2.300 Romeinen en 5.000 Carthagers. Mago raakte ernstig gewond, maar slaagde erin naar de Golf van Genua te ontsnappen. Daar had hij een ontmoeting met vertegenwoordigers van Carthago, die hem opdracht gaven terug te keren naar Afrika. Terwijl hij terugvoer met de restanten van zijn leger stierf Hannibals jongere broer echter in de buurt van Sardinië aan zijn verwondingen.

De consul Gaius Servilius Geminus had niets gepresteerd op het slagveld, maar hij slaagde er wel in zijn vader te bevrijden die vijftien jaar lang door de Boii gevangen was gehouden (zie hierboven). Geminus was in 209 BCE plebejische aediel geweest.[7] Zijn politieke tegenstanders hadden toen zonder succes protest aangetekend tegen zijn verkiezing, waarbij ze aanvoerden dat deze in strijd was met een zeer obscure wet van onbekende datum.[8] Deze wet schreef voor dat burgers geen ambten mochten bekleden die alleen voor plebejers waren opengesteld (te weten de ambten van volkstribuun en plebejische aediel) als hun vader een curulisch ambt had bekleed (i.e. een ambt opengesteld voor leden van beide klassen) en nog in leven was. Het doel van deze wet is niet geheel duidelijk, maar we hoeven er hier verder niet op in te gaan.[9] Nu zijn vader, die een curulisch ambt had bekleed, nog in leven bleek te zijn, werd vastgesteld dat Geminus inderdaad de genoemde wet had geschonden. Er moest daarom een speciale wet worden aangenomen door de volksvergadering om hem amnestie te verlenen voor deze ‘misdaad’.

De oorlog wordt voortgezet

De Carthaagse delegatie die naar Italië was gestuurd om over vrede te praten bereikte laat in de herfst Rome. Het werd de gezanten echter niet toegestaan de heilige grens van de stad, het pomerium, te overschrijden. Zij kregen daarom onderdak in de Villa Publica, normaal gesproken de basis op het Marsveld van waaruit de censors opereerden, maar kennelijk tevens een soort hotel voor buitenlandse gasten. Vervolgens hadden de gezanten een ontmoeting met de senatoren in de Tempel van Bellona, maar volgens Livius hadden de onderhandelingen geen enkel resultaat en beschuldigde de voormalige consul Marcus Valerius Laevinus de gezanten er zelfs van dat ze spionnen waren. Polybius beweert echter herhaaldelijk dat de Senaat en de volksvergadering een vredesverdrag goedkeurden, dus het is niet geheel duidelijk wat er nu echt gebeurde in Rome.

Resten van de Tempel van Bellona.

De concurrentiestrijd in de Romeinse politiek was altijd heftig. Veel mannen waren er dan ook op gebrand het commando van Scipio in Afrika over te nemen en daarmee zijn overwinning en roem als het ware te stelen. De consul Caepio was bijvoorbeeld al vanuit Italië naar Sicilië vertrokken en maakte plannen om de zee over te steken naar Afrika om zich daar bij de strijd te voegen. Hij moest worden teruggeroepen door Publius Sulpicius Galba, die hiervoor speciaal tot dictator was benoemd. Galba maakte vervolgens een rondreis door Italië, dat nu geheel vrij was van vijandelijke troepen. Het doel van zijn reis was te onderzoeken welke houding de verschillende steden hadden aangenomen tijdens de oorlog.

Zelfs als de Romeinen hadden ingestemd met een vredesverdrag, dan lag dit spoedig in duigen: laat in de herfst of vroeg in het volgende jaar maakten de Carthagers een groot aantal Romeinse vrachtschepen volgeladen met voorraden buit. Deze schepen waren van Sicilië naar Afrika gevaren, maar onderweg uit de koers geraakt en in de buurt van Carthago aan de grond gelopen. De bemanningsleden waren gevlucht en de Carthagers hadden de schepen en de voorraden juichend in beslag genomen. Scipio beschouwde deze actie als een schending van de wapenstilstand en stuurde direct een commissie van drie mannen naar Carthago om te protesteren. Deze mannen werden eerst gemolesteerd door de woedende Carthagers en daarna nog eens in een hinderlaag gelokt toen ze terugvoeren naar Utica op hun quinquereme. Het schip ging verloren, maar de delegatieleden wisten het vege lijf te redden. Het was nu duidelijk dat de oorlog zou worden voortgezet. Tevens was duidelijk dat de grote staatsman en generaal Quintus Fabius Maximus het einde van de oorlog niet meer mee zou maken. Hij kwam dit jaar te overlijden, inmiddels dik in de zeventig. Zijn zoon, de consul van 213 BCE, was het jaar ervoor al gestorven.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Rachel Feig Vishnia, The transitio ad plebem of C. Servilius Geminus;
  • Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 293-300;
  • Andrew Lintott, The Constitution of the Roman Republic, p. 117;
  • Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 310-312.

Noten

[1] Zie voor een bespreking van mogelijke motieven dit uitstekende artikel van Rachel Feig Vishnia.

[2] Livius gebruikt de term primi ordines (Liv. 30.4), maar doet dat anachronistisch. De primi ordines waren de (vijf) centurions van het eerste cohort van een legioen. In de manipulaire legioenen zoals die in Scipio’s tijd bestonden, waren zij niet bekend.

[3] Polybius 14.5 (vertaling: Wolther Kassies). De geschiedschrijver was bijzonder bevooroordeeld jegens leden van de gens Cornelia, waartoe Scipio behoorde. Daardoor was hij nogal eens blind voor diens soms dubieuze gedrag.

[4] “An interesting indication of the minimal control the Romans exercised over the greater part of the Spanish Peninsula” (Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 295).

[5] Livius 30.20 (vertaling: Hedwig van Rooijen-Dijkman).

[6] Een verre voorvader van de Publius Quinctilius Varus die in het jaar 9 door Arminius werd verslagen in het Teutoburgerwoud.

[7] Een jaar later was hij tevens curulisch aediel geweest.

[8] Livius 27.21.

[9] Ik verwijs wederom naar dit uitstekende artikel van Rachel Feig Vishnia.

5 Comments:

  1. Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 199 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 209 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: De Jaren 202-201 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:De Vroege Republiek: de staatsinrichting van de vijfde eeuw BCE (deel 1) – – Corvinus –

  5. Pingback:De Oorlog tegen Jugurtha en de Grote Dreiging uit het Noorden: Het Jaar 105 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.