- Publius Cornelius Scipio behaalt zijn eerste consulaat en krijgt de provincie Sicilië toegewezen;
- De Senaat weigert Scipio de provincie Afrika te geven, waarmee Scipio een politieke nederlaag lijdt;
- Vrijwilligers uit heel Italië melden zich aan voor Scipio’s leger en vloot;
- Mago Barcas landt in Ligurië en plundert Genua;
- Gaius Laelius plundert de Afrikaanse kust en veroorzaakt daarmee paniek in Carthago;
- De nieuwe proconsuls van Spanje, Lucius Cornelius Lentulus en Lucius Manlius Acidinus, verslaan het lastige stamhoofd Indibilis;
- Rome en Macedonië tekenen de Vrede van Phoinike, waarmee de Eerste Macedonische Oorlog ten einde komt;
- De Romeinen heroveren Locri in Bruttium;
- De legaat Quintus Pleminius terroriseert de Locriërs, maar verliest zijn neus en oren tijdens een gevecht met Romeinse landgenoten;
- Hoewel Pleminius evident schuldig is, wordt hij vrijgesproken door Scipio, die daarmee wederom blijk geeft van een zwak politiek inschattingsvermogen;
- De Romeinen sturen een comité naar Pessinus in Frygië om de heilige steen op te halen die de Grote Moeder (Magna Mater) voorstelt;
Publius Cornelius Scipio was naar Rome teruggekeerd, waar hij een ontmoeting had met de Senaat in de Tempel van Bellona. Hoewel zijn prestaties uitzonderlijk waren geweest, besloot hij niet aan te dringen op toekenning van een triomftocht. Scipio wist dat hij strikt genomen slechts een gewoon Romeins burger was die door een volksstemming het imperium van een proconsul had gekregen. Scipio ging na de ontmoeting met de Senaat de stad binnen en deponeerde een enorme hoeveelheid gemunt en ongemunt zilver in de Romeinse schatkist, die werd bewaard in de Tempel van Saturnus op het Forum Romanum. Vervolgens won hij op zijn sloffen de verkiezingen voor de consuls.
Publius Licinius Crassus werd eveneens tot consul gekozen. Omdat hij tevens de pontifex maximus was, diende hij in Italië te blijven om toe te zien op de religieuze staatszaken. Crassus kreeg daarom Bruttium als provincie toegewezen terwijl Scipio het met Sicilië moest doen. Vervolgens leidde Scipio een delegatie van zeer dankbare Saguntijnen de Senaat binnen en introduceerde hen bij de senatoren. De Saguntijnen wilden heel graag hun dank betuigen aan de Romeinen voor hun steun gedurende de oorlog. Het lijkt erop dat ze vervolgens een soort grand tour door Italië hebben gemaakt. Dat was tamelijk verbazingwekkend, want de oorlog was daar nog steeds niet tot een einde gebracht.
Het Grote Debat
Scipio had Sicilië als provincie toegewezen gekregen, maar hij aasde ook op Afrika zodat hij de zee kon oversteken en het Carthaagse kerngebied kon aanvallen. Daarom legde hij de kwestie aan de Senaat voor, waarbij hij op knullige wijze zijn hand overspeelde. Ook al was Scipio misschien de grootste Romeinse generaal aller tijden en tevens een talentvolle diplomaat, we moeten niet vergeten dat hij ook nog erg jong was (slechts 30 of 31 jaar) en maar zeer beperkte ervaring in de politiek had. Volgens Livius was Scipio zo dom geweest om ermee te dreigen dat hij de zaak aan de volksvergadering voor zou leggen als Senaat zou weigeren hem tevens Afrika toe te wijzen. Ervaren senatoren als Quintus Fabius Maximus en Quintus Fulvius Flaccus wisten heel goed hoe ze dit soort dreigementen moesten neutraliseren. Fabius, die nog altijd de princeps senatus was, voerde aan dat het een dwaasheid zou zijn nu naar Afrika over te steken terwijl Hannibal nog vrij rondliep in Bruttium. Ook vergeleek hij – althans in de versie van Livius – Scipio’s plannen met de rampzalige Atheense expeditie tegen Syracuse in 415-413 BCE. De woorden van Fabius maakten grote indruk op de meerderheid van de senatoren.
Flaccus, die al viermaal consul was geweest, besloot Scipio nog verder onder druk te zetten. Hij eiste dat de consul zou laten weten of hij de beslissing van de Senaat over de provincies zou accepteren of de zaak toch aan het volk zou voorleggen. Flaccus gaf aan dat hij, als Scipio voor het laatste zou kiezen, simpelweg zou weigeren aan de stemming in de Senaat deel te nemen. Hij vroeg de volkstribunen hem daarbij te steunen. Scipio meende dat dit misbruik van het recht van intercessio zou inhouden, maar daar waren de volkstribunen het niet mee eens. Uiteindelijk besloten zij dat de consul mocht kiezen: als hij ervoor koos zich bij de beslissing van de Senaat neer te leggen, dan zou die beslissing bindend zijn en zouden ze iedere bijeenkomst van de volksvergadering met hun veto verhinderen. Maar als Scipio weigerde de Senaat de eindbeslissing over de kwestie te laten nemen, dan zouden ze iedere senator bijstaan die zou weigeren aan de stemming deel te nemen. Na overleg met zijn collega besloot Scipio de kwestie aan de Senaat over te laten. Als compromis kreeg hij de beschikking over 30 oorlogsschepen – bepaald niet genoeg voor een grootschalige invasie -, alsmede toestemming om naar Afrika te varen als dat in het publieke belang was.
Scipio had een politieke nederlaag geleden en bovendien een waardevolle les geleerd. Hij had ook geen toestemming gekregen om nieuwe troepen te lichten, maar het werd hem wel toegestaan om vrijwilligers te rekruteren en meer dan genoeg mannen waren bereid voor hem te vechten. Ook de Italiaanse bondgenoten waren graag bereid manschappen te leveren en materialen om de Romeinse vloot te versterken. In slechts 45 dagen werden nog eens dertig nieuwe schepen gebouwd. In Etrurië was inmiddels de orde hersteld en veel Etruskische steden doneerden graan en bouwmaterialen. De Umbriërs, Sabijnen, Marsi, Paeligni en Marrucini leverden allen soldaten en zeelieden voor de vloot. Toen de consul naar Sicilië vertrok, stonden er voor hem al enkele duizenden enthousiaste vrijwilligers klaar.
Mago in Italië, Laelius in Afrika
In de lente vertrok Mago Barcas van Minorca met 30 oorlogsschepen en vele transportschepen. Met 12.000 infanteristen en 2.000 ruiters voerde hij een verrassingslanding uit bij Genua in Ligurië. Die stad werd ingenomen en geplunderd. Vervolgens begon Mago Kelten en Liguriërs voor zijn leger te rekruteren, want zijn strijdmacht was nog steeds veel te klein om de confrontatie aan te gaan met de Romeinen. De militaire situatie verschilde nu niet veel van die in 217 BCE, toen de Romeinen maar moesten raden aan welke kant van de Apennijnen Hannibal toe zou slaan. Omdat ze niet wisten welke route Mago zou nemen, stationeerden ze zowel in Etrurië als in Gallia Cisalpina een leger.
Ongeveer tegelijkertijd werd Laelius met de oude schepen naar Afrika gestuurd. De nieuwe schepen bleken waardeloos te zijn, want ze waren gebouwd van veel te groen hout. Laelius schuimde met zijn vloot de Afrikaanse kust af en verzamelde veel buit. Hij had tevens een ontmoeting met Masinissa, die boos was dat Scipio zelf nog niet in Afrika was geland. Helaas is het verslag van Livius van deze gebeurtenissen hopeloos verwarrend. De geschiedschrijver beweert dat Laelius de gebieden van Hippo Regius plunderde (nu de stad Annaba of Bona in Algerije), maar hij bedoelde waarschijnlijk Hippo Diarrhytos (het huidige Bizerte in Tunisië), dat veel dichter bij Carthago ligt.[1] Livius beweert tevens dat de raids grote paniek veroorzaakten in Carthago aangezien de bevolking geloofde dat Scipio zelf was geland met zijn leger. Het lijkt niet erg waarschijnlijk dat er zoveel paniek zou zijn geweest als de raid inderdaad bij Hippo Regius plaatsvond, want daarvoor lag die stad gewoon veel te ver weg. Toen de Carthagers hun vergissing inzagen, werd snel de orde hersteld en werden versterkingen naar Mago Barcas in Ligurië gestuurd. Hij kreeg 25 extra oorlogsschepen, 6.000 infanteristen, 800 ruiters en 7 olifanten.
Masinissa drong er bij Laelius op aan dat deze Scipio zou aanmoedigen om zo snel mogelijk Afrika binnen te vallen. Zelf zou hij extra troepen naar Scipio sturen zodra die geland was. Masinissa’s eigen positie was op dat moment echter zeer precair. Het vorige jaar was hij vanuit Spanje naar Afrika teruggekeerd met als doel zijn eigen stam, de Massylii, aan de kant van de Romeinen te krijgen. Helaas was op dat moment bij zijn volk net een opvolgingscrisis uitgebroken. Zijn vader, Koning Gala, was gestorven en zijn dood had geleid tot een burgeroorlog die hier niet uitgebreid besproken hoeft te worden. Masinissa slaagde erin zijn voornaamste rivaal te verslaan en verwierf daarmee zijn kroon, maar vervolgens werd hij verpletterend verslagen door Koning Syphax van de Masaesyli, die door de Carthagers was opgehitst. Masinissa werd door de nederlaag een vluchteling in zijn eigen koninkrijk. Op een gegeven moment zou hij zelfs niet meer dan twee ruiters aan zijn zijde hebben gehad. De koning slaagde erin een nieuw leger te verzamelen, maar werd nogmaals door Syphax verslagen. Livius beweert dat hij daarop naar de streek Emporia vluchtte aan de Golf van Gabès (ook wel Kleine Syrtis of Kleine Sidra genoemd). Als hij inderdaad een ontmoeting met Laelius had bij Hippo Diarrhytos, dan betekent dat dat hij na aankomst in Emporia weer zo’n 130 kilometer naar het noorden is gereisd. Vermoedelijk had de koning bij die gelegenheid niet meer dan een paar honderd ruiters bij zich.
De Romeinen in Spanje
De proconsuls Lucius Cornelius Lentulus en Lucius Manlius Acidinus hadden na het vertrek van Scipio het bevel in Spanje overgenomen. Wederom was het het stamhoofd Indibilis dat de Romeinen problemen bezorgde. Indibilis koesterde grote bewondering voor Scipio, maar had niets dan minachting voor diens opvolgers. Hij meende dat het tijd was dat de Spaanse stammen zich verenigden en Spanje zouden bevrijden van de Romeinse bezetting. Met deze boodschap hitste hij zijn eigen Ilergetes op, alsook de naburige Ausetani en diverse kleinere stammen in Noord-Spanje. Al snel had hij een aanzienlijke strijdmacht op de been gebracht. De Romeinse proconsuls achtten het verstandiger om hun legers samen te voegen en gezamenlijk rukten ze op naar de vijand. Na een fel gevecht werden de Spanjaarden verslagen en werd hun leger vernietigd.
Indibilis en zijn lijfwachten vochten dapper in de voorste linie, maar ze werden bestookt met projectielen en de meeste van hen sneuvelden. Indibilis zelf werd getroffen door een werpspies. Hoewel Livius niet expliciet vermeldt hoe het afliep, maakt Appianus duidelijk dat het stamhoofd aan de opgelopen verwonding stierf. De Romeinen waren bereid weer vrede te sluiten met de stammen, maar dan moesten die wel Mandonius uitleveren, de al even lastige broer van Indibilis, en enkele andere rebellenleiders. Nadat deze eis was ingewilligd, moesten de Spaanse stammen de Romeinen ook voorzien van gijzelaars. Voor straf werd de schatting die zij betaalden voor één jaar verdubbeld. Ook moesten ze graan en kleding voor het Romeinse leger leveren.
Macedonië
Dit jaar gaven de Romeinen de oorlog met Macedonië op. Hun Aetolische bondgenoten waren het vorige jaar al gedwongen geweest een afzonderlijke vrede met Koning Philippos V te sluiten, uitgeput als ze waren door de oorlog en hun steeds maar stijgende verliezen. De Romeinen waren boos dat de Aetoliërs dit zonder hun toestemming hadden gedaan, maar veel konden ze hier verder niet aan doen. Op een onbekend moment was Publius Sulpicius Galba teruggeroepen naar Italië. Zijn opvolger was de voormalige censor Publius Sempronius Tuditanus. Deze had de rang van proconsul gekregen ook al had hij het consulaat nog niet bekleed. Tuditanus had een aanzienlijke strijdmacht van 10.000 infanteristen en 1.000 ruiters onder zijn bevel en beschikte tevens over een vloot van 35 oorlogsschepen.
Deze strijdmacht was veel groter dan die waarover Galba ooit het bevel had mogen voeren. Omdat de Romeinen echter geen bondgenoten in Griekenland meer hadden, kon Tuditanus alleen maar de Romeinse bondgenoten in Illyrië en Epirus beschermen. De proconsul landde bij Epidamnos. Na tevergeefs Dimale te hebben belegerd trok hij naar het zuidelijker gelegen Apollonia. Philippos verwoestte de velden in het omliggende gebied en bood zelfs aan om slag te leveren, maar zijn tegenstander sloeg het aanbod af en bleef achter de stadsmuren van Apollonia. Ondertussen hadden de Epiroten genoeg van de oorlog en ze vroegen de koning en de proconsul om naar Phoinike te komen. Daar werd een vredesverdrag getekend waarmee grosso modo de status quo ante bellum werd hersteld. De partijen spraken een wapenstilstand van twee maanden af en het verdrag werd naar Rome gestuurd om te worden goedgekeurd door de volksvergadering. Het volk stemde unaniem in met de Vrede van Phoinike, waarmee een einde kwam aan de Eerste Macedonische Oorlog.
Italië
De belangrijkste gebeurtenis in Italië dit jaar was de herovering van Locri in Bruttium. Dat ging als volgt in z’n werk. De Romeinen hadden een aantal lokale ambachtslieden gevangen genomen en naar Rhegium gestuurd, waar ze werden herkend door Locriërs die in ballingschap leefden. De gevangenen legden het voorstel op tafel om de citadel aan de Romeinen te verraden en werden daarop vrijgelaten. Omdat er dit jaar een besmettelijke ziekte lijkt te zijn uitgebroken in het kamp van de consul Crassus, reisden de Locriërs naar Scipio toe. Deze bevond zich op dat moment in Syracuse. Toen Scipio hoorde van de kans om Locri te heroveren gaf hij zijn legaat Quintus Pleminius en twee krijgstribunen het bevel om met 3.000 soldaten naar de stad op te rukken. Daar werden de mannen in de citadel toegelaten, maar de operatie liep niet helemaal van een leien dakje en de Carthagers wisten de tweede citadel voorlopig te behouden. Bovendien schoot Hannibal zijn manschappen te hulp. Locri was een havenstad en de plek waar in 215 BCE versterkingen vanuit Carthago geland waren. Het verlies van de stad zou een flinke klap voor Hannibal zijn, want hij had havens nodig om zijn hoop op verdere versterkingen vanuit Afrika levend te houden.
Uiteindelijk besloten de Locriërs, die verbitterd waren over de hardvochtige Carthaagse heerschappij over hun stad, de kant van de Romeinen te kiezen. Hannibal werd daarop gedwongen zich terug te trekken. Al snel hadden de Locriërs spijt van hun beslissing. Scipio, die op enig moment tijdens het beleg bij Locri was aangekomen, stelde Pleminius aan als gezaghebber over de stad en al snel bleek dat de legaat en zijn manschappen nog veel erger waren dan de Carthagers. De soldaten van Pleminius, feitelijk niet meer dan een bende bandieten, begonnen spoedig de stad te plunderen en ze stalen zelfs de schatten van de beroemde tempel van Persephone.[2] Vrouwen, meisjes en jonge jongens werden verkracht. Op een zeker moment raakten de mannen van Pleminius slaags met die van de twee krijgstribunen, die een zilveren drinkbeker van een van de plunderaars in beslag hadden genomen. Pleminius was woedend en wilde de krijgstribunen zweepslagen laten geven, maar zij werden gered door een aantal van hun eigen soldaten. Deze mannen stormden daarop op Pleminius af, molesteerden zijn lictors en verminkten de legaat zelf door zijn neus en oren af te snijden. Pleminius werd voor dood achtergelaten, maar overleefde toch de aanval.
Een aantal Locriërs stuurde een bericht naar Scipio in Messana over wat er gebeurd was. De consul voer terug naar Locri op een hexareme (‘zes’) uit Syracuse om de zaak te onderzoeken. Bij dit onderzoek maakte Scipio een kapitale fout, wellicht omdat hij te veel met zijn gedachten bij de voorbereiding van de invasie van Afrika zat. De consul sprak Pleminius vrij en gaf de schuld voor het geweld aan de krijgstribunen. Deze werden in de boeien geslagen opdat ze naar Rome gestuurd konden worden om berecht te worden. Toen Scipio echter naar Sicilië was teruggekeerd, liet Pleminius de krijgstribunen voor zich slepen, martelen, verminken en vermoorden. Hun lichamen werden buiten neergelegd om weg te rotten. De Locriërs die de misdaden van Pleminius aan Scipio hadden gemeld betaalden daar eveneens voor met hun leven.
Magna Mater
In een vlaag van religieuze ijver hadden de decemviri sacris faciundis de Sibillijnse Boeken geraadpleegd en daarin een orakel gevonden. Dat voorspeelde dat wanneer een buitenlandse vijand oorlog naar Italië bracht, deze verslagen kon worden als de Moeder van de Ida (Mater Idaea) van Pessinus naar Rome werd gebracht. De Mater Idaea was de godin Cybele of Magna Mater (Grote Moeder), een moedergodin wier cultus in Frygië was ontstaan. De Frygische stad Pessinus was het centrum van deze cultus en deze stad bevond zich ver buiten de Romeinse invloedssfeer. Gelukkig hadden zij echter nog steeds goede banden met Koning Attalos van Pergamum.
De Romeinen vormden een comité waarvan de voormalige consul Marcus Valerius Laevinus, de voormalige praetor Marcus Caecilius Metellus (in ongenade gevallen na Cannae, maar gerehabiliteerd) en nog enkele anderen lid waren. Het comité reisde af naar het Oosten en stopte allereerst in Delphi om het beroemde Orakel te raadplegen. Daar kregen de leden te horen dat als de Grote Moeder naar Rome was gebracht, zij verwelkomd moest worden door hun allerbeste man (vir optimus Romae). De leden van het comité vervolgden hun reis en gingen naar Pergamum, waar ze warm onthaald werden door Koning Attalos. De koning vergezelde hen naar Pessinus en door zijn goede diensten kregen ze toestemming om de heilige steen – mogelijk een meteoriet – mee te nemen waarvan de Frygiërs beweerden dat die de moedergodin was.
Bronnen
Primaire bronnen
- Appianus, The Spanish Wars, paragraph 38;
- Livius, Ab urbe condita, Book 28.37-28.46, Book 29.1-29.11 en Book 29.29-29.33;
- Herodianus, The Roman Histories I.11.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 286-289;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 306-307.
Noten
[1] Het eerstgenoemde Hippo ligt zo’n 230 kilometer ten westen van Carthago, het andere Hippo slechts 60 kilometer ten noordwesten ervan.
[2] Ook Koning Pyrrhos van Epirus had de tempel geplunderd. Hij kreeg daar al snel spijt van, en ook Pleminius zou het spoedig bezuren.
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 204 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 200 BCE – – Corvinus –
Pingback:Tiberius Gracchus: Het Jaar 133 BCE – – Corvinus –
Pingback:Kreta: De Minoïsche beschaving en haar opvolgers – – Corvinus –