- Hannibal neemt Casilinum in;
- Een tweede dictator, Marcus Fabius Buteo, wordt benoemd om de rol van de senatoren te herzien;
- In het woud van Litana wordt een Romeins leger door de Boii in een hinderlaag gelokt en vernietigd. De reeds gekozen, maar nog niet aangetreden consul Lucius Postumius Albinus wordt gedood en onthoofd, en zijn schedel wordt verguld en gebruikt als drinkbeker;
- Marcus Claudius Marcellus wordt gekozen als consul suffectus, maar de verkiezingen worden ongeldig verklaard en in zijn plaats wordt Quintus Fabius Maximus gekozen;
- In Rome wordt de Lex Oppia aangenomen;
- Hasdrubal Barcas probeert uit Spanje weg te komen om zich aan te sluiten bij zijn broer in Italië, maar hij wordt door Publius en Gnaeus Scipio verslagen in de Slag bij Hibera;
- Hannibal verovert nog meer steden in Zuid-Italië, waaronder Locri en Croton, twee steden met havens;
- Hannibal slaagt er niet in Cumae en Nola te veroveren;
- De voormalige consul Tiberius Sempronius Longus behaalt een kleine zege op Hannibals luitenant Hanno bij Grumentum in Lucanië;
- Op Sardinië verslaat Titus Manlius Torquatus een rebellenleger onder leiding van Hampsicora en een Carthaags leger onder leiding van Hasdrubal de Kale;
- Koning Hiero van Syracuse sterft en wordt opgevolgd door zijn kleinzoon Hieronymus, die de kant van de Carthagers kiest;
- Hannibal en Koning Philippos V van Macedonië sluiten een bondgenootschap.
Zodra het winterweer weer zachter werd, waarschijnlijk in januari of februari van dit jaar, verliet Hannibal zijn winterkamp bij Capua en rukte hij nogmaals op naar Casilinum. Deze stad lag slechts vijf kilometer ten noorden van Capua. Ze werd verdedigd door een garnizoen dat voornamelijk bestond uit soldaten uit Praeneste, een belangrijke stad in Latium (het huidige Palestrina).[1] Het garnizoen weerde zich kranig en sloeg diverse aanvallen op de muren af, maar op den duur begonnen de voorraden in de stad op te raken. Gelukkig was er hulp in aantocht. De ritmeester Tiberius Sempronius Gracchus (zoon van de consul van 238 BCE) was in de buurt met zijn leger en bedacht een slimme truc. Casilinum werd in tweeën gesplitst door de rivier de Volturnus. Gracchus liet zijn mannen spelt (far) van de omliggende velden verzamelen en stopte dit in een aantal tonnen. Deze werden ‘s nachts in de rivier gegooid en dreven dan langzaam de stad binnen.
Helaas voor de Romeinen kregen de Carthagers de truc door toen een aantal tonnen vast kwam te zitten in het riet dat langs de oever groeide. Gracchus probeerde nu het garnizoen van voedsel te voorzien door noten in de rivier te gooien, maar dit was bij lange na niet voldoende. Uiteindelijk werden onderhandelingen geopend en werd een prijs afgesproken voor een vrije aftocht van de verdedigers. De helft van de 570 verdedigers waren gestorven aan hun verwondingen of van de honger, maar de overlevenden mochten terugkeren naar Praeneste zonder dat hen een haar gekrenkt werd. Hun aanvoerder was een zekere Marcus Anicius, voor wie op het forum van zijn thuisstad een standbeeld werd opgericht. De dankbare Romeinse Senaat kende de Praenestini dubbele soldij toe en vijf jaar vrijstelling van militaire dienst. Ook kregen ze het Romeinse burgerrecht aangeboden. Dit aanbod sloegen ze echter af, trots als ze waren op hun eigen burgerrecht en Latijnse status. Hun heldhaftige optreden bij Casilinum kon echter niet verhullen dat de Romeinen wederom de controle over een stad waren kwijtgeraakt, en nog een belangrijke ook als ze Capua wilden heroveren.
Senatoren en verkiezingen
De Romeinen moesten zich nu allereerst toeleggen op het herzien van de rol van de senatoren. Tientallen senatoren waren gesneuveld in de gevechten tegen Hannibal en anderen waren sinds de laatste census in 220 BCE van ouderdom gestorven. Een passage in het werk van Livius suggereert dat er maar liefst 170 plaatsen opgevuld moesten worden, maar dat is waarschijnlijk overdreven. Normaal gesproken was het de taak van de censors, twee gekozen magistraten, om nieuwe senatoren in de Senaat op te nemen. De zittende senatoren gingen echter over tot een actie die zonder precedent was. Ze riepen de overlevende consul, Gaius Terentius Varro, terug uit Apulië en droegen hem op een dictator te benoemen. Dat moest dan de oudste nog levende voormalige censor zijn. In dit geval was dat Marcus Fabius Buteo, de man die drie jaar eerder oorlog uit zijn toga had laten vallen en in 241 BCE censor was geweest. Varro deed getrouw wat van hem gevraagd werd, maar de benoeming van Fabius Buteo was zeer controversieel, niet in de laatste plaats bij de benoemde zelf. Een van de redenen hiervoor was dat er nu twee dictators waren. Marcus Junius Pera bekleedde immers ook nog steeds dit ambt. Bovendien was er geen ritmeester voor Buteo benoemd. Niettemin kweet deze zich uitstekend van zijn taak. Bij de benoeming van nieuwe senatoren ging hij meer af op verdienste dan op naam.
Na zijn taken volbracht te hebben, legde Buteo onmiddellijk zijn ambt neer, ook al had hij formeel zes maanden in functie kunnen blijven. Varro kneep er weer tussenuit en voegde zich bij zijn leger in het veld. Aangezien er toch weer een hogere magistraat nodig was om de verkiezingen te leiden, werd de nog actieve dictator Pera uit Campanië teruggeroepen en moest diens ritmeester Tiberius Sempronius Gracchus het bevel over het leger overnemen. Onder leiding van Pera werden Lucius Postumius Albinus en de genoemde ritmeester Gracchus als nieuwe consuls gekozen. Ook Postumius werd in absentia verkozen: hij diende op dat moment als praetor bij het leger in Gallia Cisalpina. Het zou zijn derde consulaat worden.
Helaas voor de pasgekozen consul zou hij nooit meer naar Rome terugkeren. Postumius en zijn leger liepen in het woud van Litana, waarvan de locatie niet bekend is, in een hinderlaag van de Boii. Deze hadden verschillende bomen in het bos al half omgehakt, en toen het Romeinse leger voorbijtrok, duwden ze de bomen simpelweg om. Veel Romeinen werden verpletterd door de zware boomstammen, anderen werden neergesabeld door de furieuze Kelten. Livius beweert dat het leger van Postumius uit 25.000 manschappen bestond en dat van hen maar een handjevol mannen krijgsgevangen werd gemaakt. De Romeinse colonne werd vernietigd. Postumius streed dapper, maar werd uiteindelijk gedood. De Boii hakten zijn hoofd af en verguldden zijn schedel. Deze werd vervolgens gebruikt voor plengoffers en als drinkbeker. In Rome reageerden Senaat en volk natuurlijk verdrietig en boos op deze nieuwe ramp, maar voorlopig werd besloten geen nieuw leger naar Gallia Cisalpina te sturen. De verkiezing van een nieuwe consul werd uitgesteld totdat de auspiciën gunstig waren.
Later dit jaar werd Marcus Claudius Marcellus als consul suffectus gekozen. Hij had grote steun onder de bevolking en was zeer populair. Toen hij echter met zijn nieuw functie wilde beginnen, werd er plotseling donder gehoord. De augures verklaarden dat de verkiezing op religieuze gronden ongeldig was. De senatoren trokken op hun beurt de conclusie dat de goden vertoornd waren over de verkiezing van twee consuls uit plebejische families, de gens Sempronia en de plebejische tak van de gens Claudia (er was ook een patricische tak). Op basis van wetgeving die in 367 en 342 BCE was vastgesteld was dit volstrekt rechtmatig. In de praktijk was echter altijd een van de consuls een patriciër geweest en de Romeinen vonden het duidelijk riskant om op het hoogtepunt van een oorlog met deze traditie te breken. In plaats van Marcellus werd daarom de voormalige dictator Quintus Fabius Maximus, uit de patricische gens Fabia, gekozen.
Het moet ook rond deze tijd geweest zijn dat de Romeinse volksvergadering een wetsvoorstel van de volkstribuun Gaius Oppius aannam. Deze Lex Oppia was de eerste van vele zogenaamde ‘weeldewetten’ in Rome. De wet verbood vrouwen meer dan een half ons goud te bezitten (hoogstwaarschijnlijk in de vorm van juwelen), fleurige kleding te dragen en in een door paarden getrokken wagen te reizen, tenzij dit nodig was in verband met een religieuze ceremonie. Kortom, van Romeinse vrouwen werd tijdens de Tweede Punische Oorlog soberheid en zedigheid verlangd.
Laten we ons nu richten op de vijf oorlogstonelen van dit jaar. Dit aantal geeft wel aan op hoeveel fronten deze oorlog werd uitgevochten.
Spanje
In het voorgaande jaar was er in Spanje weinig gevochten tussen de Romeinen en de Carthagers. Een tegenslag voor Hasdrubal was het overlopen van een aantal van zijn scheepscommandanten naar de Romeinen. Bovendien waren de Turdetani en Tartessii, die in Spanje bij de rivier de Baetis (nu de Guadalquivir) woonden, tegen de Carthagers in opstand gekomen. Hasdrubal slaagde erin de rebellie neer te slaan, maar dat zal hem wel het grootste deel van het jaar hebben gekost. Vervolgens kreeg hij vanuit Carthago opdracht om een uitbraak uit Spanje te forceren, door Gallië te trekken en zich aan te sluiten bij zijn broer Hannibal in Italië. Himilco werd met een leger en een vloot naar Spanje gestuurd om het gebied te beschermen tegen Romeinse aanvallen tijdens Hasdrubals afwezigheid.
Toen Publius en Gnaeus Scipio lucht kregen van deze plannen, voegden ze snel hun respectieve troepenmachten samen tot één leger. Ze staken de rivier de Ebro over en bedreigden de stad Hibera (nabij het huidige Tortosa), een Carthaagse bondgenoot. Hasdrubal snelde zijn bondgenoten te hulp en beide legers werden in slagorde opgesteld, de Romeinen in hun gebruikelijke acies triplex formatie en de Carthagers in een enkele slaglinie met de Spanjaarden in het centrum en de troepen uit Afrika en de Carthaagse kolonies in Spanje op de vleugels. De strijd werd beslecht toen de Romeinen door het zwakke centrum van de vijand heen braken en de Spanjaarden op de vlucht joegen. Hoewel de vleugels de strijd veel langer volhielden, was er nooit sprake van dat de veldslag zich tot een tweede Cannae had kunnen ontwikkelen. De Romeinse zege was met andere woorden nimmer in gevaar. De dappere Hasdrubal bleef nog lang bij zijn troepen, maar had uiteindelijke geen andere keuze dan te vluchten. De Romeinen namen zijn kamp in en plunderden het. De poging van Hasdrubal om een uitbraak uit Spanje te forceren was faliekant mislukt.
Alhoewel zij – en zij alleen – verantwoordelijk waren voor de Romeinse overwinningen van de afgelopen jaren, voelden de twee Scipio’s zich verwaarloosd door de Senaat en de magistraten in Rome. De broers stuurden daarom een boze brief naar de Senaat met klachten over een gebrek aan geld om de soldaten te betalen. Ook was er een tekort aan kleding en graan voor het leger en aan materialen voor de vloot. Het logistieke systeem van de Romeinen was niet in handen van de staat, maar werd verzorgd door individuele burgers en ondernemingen die bekendstonden als societates publicanorum. Zodra hij de brief had ontvangen, gaf de Senaat de praetor Quintus Fulvius Flaccus de opdracht de volksvergadering toe te spreken (een zogenaamde contio). Flaccus kondigde daar aan dat er nieuwe contracten zouden worden aanbesteed onder partijen die interesse hadden in het bevoorraden van het leger in Spanje.
Drie ondernemingen meldden zich aan. Zij vertegenwoordigden in totaal negentien mannen (publicani genoemd) die samenwerkten door hun respectieve vermogens bijeen te leggen. Deze mannen namen de verantwoordelijkheid voor de logistieke operaties in Spanje op zich, maar wel op voorwaarde dat ze vrijstelling van militaire dienst kregen en dat de Staat het financiële risico zou dragen van een eventueel verlies van goederen op zee vanwege vijandelijke acties of slecht weer. Dit waren acceptabele voorwaarden en al snel begonnen de voorraden voor het leger in Spanje binnen te stromen. Publius en Gnaeus Scipio zetten de rest van het jaar met succes hun operaties voort. Als we af mogen gaan op het relaas van Livius verdreven ze Carthaagse legers nabij Illiturgis en Intibili.
Italië
Terwijl Hannibal zich richtte op de inname van Casilinum (zie hierboven), gaf hij enkele van zijn onderbevelhebbers opdracht naar de steden van Bruttium in de teen van Italië op te rukken. De meeste troepen die onder bevel van deze luitenants stonden waren waarschijnlijk troepen die lokaal waren gerekruteerd onder de Bruttii en Lucani. Deze waren bij lange na niet zo effectief als Hannibals eigen geharde veteranen en sommige van deze soldaten lijken meer geïnteresseerd te zijn geweest in plunderen dan in vechten voor de Carthaagse zaak. Niettemin vielen Consentia, Croton en Locri in Carthaagse handen. Het Romeinse garnizoen in Locri slaagde er ternauwernood in de stad over zee te verlaten. De stad Petelia werd door Himilco uitgehongerd. Na een beleg van elf maanden gaf ze zich eindelijk over. De wanhopige burgers van Petelia hadden het voorgaande jaar nog een delegatie naar Rome gestuurd om de Senaat om hulp te smeken. Maar hoewel de senatoren en het Romeinse volk met hen te doen hadden, moesten ze al snel concluderen dat Rome de troepen ontbeerde om Petelia te hulp te schieten en dat de stad ook simpelweg te ver weg lag. De arme inwoners van Petelia moesten zichzelf maar zien te redden. Ze weerden zich ook manmoedig, maar werden uiteindelijk overweldigd.
De inname van Locri en Croton was belangrijk, want hierdoor kreeg Hannibal de beschikking over havens. Later dit jaar arriveerde Bomilcar in de eerstgenoemde stad met versterkingen uit Afrika (misschien de 4.000 Numidiërs en 40 olifanten die voor 216 BCE genoemd werden). Aan de andere kant bleef een stad als Rhegium trouw aan Rome en hetzelfde gold voor Cumae in Campanië. Bij Cumae, of nauwkeuriger: bij het nabijgelegen Hamae, behaalde de consul Gracchus een kleine maar belangrijke overwinning op een leger van Campaniërs. De consul voerde een riskante nachtelijke aanval uit, maar deze slaagde prachtig en leidde ook tot de dood van de hoogste magistraat van de vijand, door Livius de medix tuticus genoemd. Hannibal haastte zich nog wel naar zijn bondgenoten toe, maar Gracchus had zich toen al lang en breed teruggetrokken richting Cumae. Die stad werd het volgende doelwit van de Carthagers. Nadat hij zijn belegeringswerktuigen uit Capua had gehaald, rukte hij op naar Cumae en begon de stad te belegeren. Na een felle strijd, waarin de Romeinse verdedigers een belegeringstoren uitschakelden en een gewaagde uitval deden, werd hij echter teruggedreven.
In de tussentijd had de consul Fabius louter stilgezeten bij Cales. Hij had geweigerd zijn collega te hulp te schieten vanwege slechte voortekenen. Maar die hulp was niet meer nodig. Nadat zijn aanval op de muren van Cumae was afgeslagen, bood Hannibal nog aan slag te leveren voor de muren van de stad, maar Gracchus sloeg dit aanbod af. Omdat Hannibal inzag dat hij Cumae niet in kon nemen, trok hij weer weg. Deze uitkomst was exemplarisch voor de rest van de oorlog. Hannibal werd steeds gedwongen goed versterkte steden te belegeren en hij slaagde er meestal niet in die te veroveren, tenzij ze aan hem werden verraden. Ondertussen probeerden de Romeinen geregelde veldslagen met de Carthaagse aanvoerder zoveel mogelijk te vermijden. Als ze toch het gevecht aangingen, was het resultaat meestal een regelrechte ramp. Het feit dat vele volkeren en steden in Zuid-Italië waren overgelopen had Hannibal weliswaar nieuwe bondgenoten opgeleverd, maar hij moest deze bondgenoten natuurlijk wel beschermen tegen de op wraak beluste Romeinen. Daarbij gold dat Hannibal niet overal tegelijkertijd kon zijn. Hij moest dus wel taken delegeren aan zijn onderbevelhebbers en hen op pad sturen met afzonderlijke legers die vaak lokaal waren gerekruteerd. Geen van deze bevelhebbers was gezegend met het talent van Hannibal.
Dit werd al snel duidelijk toen een Romeins leger onder aanvoering van de voormalige consul Tiberius Sempronius Longus Hannibals luitenant Hanno versloeg bij Grumentum in Lucanië. Het was waarschijnlijk geen beslissende overwinning, maar niettemin een belangrijke zege in een tijd dat de Romeinen al gewend begonnen te raken aan louter nederlagen. En spoedig was er meer goed nieuws. De proconsul (of propraetor) Marcus Claudius Marcellus voorkwam opnieuw dat Nola in vijandelijke handen viel. Marcellus had hier in de buurt eerst aanvallen uitgevoerd op de Hirpini en Samnites, twee volkeren die naar Hannibal waren overgelopen. Hannibal moest zijn nieuwe bondgenoten wel beschermen en rukte dus met zijn troepen op naar Nola. Daar voegde Hanno zich bij hem met de versterkingen die Bomilcar uit Afrika had meegebracht. Terwijl de Carthagers nog bezig waren met de omsingeling van de stad, gaf Marcellus het bevel een uitval te doen. Deze werd pas afgebroken toen een geweldig noodweer losbarstte. Enkele dagen later viel Marcellus kleine groepjes vijandelijke troepen aan die zich hadden verspreid om te plunderen. De gevechten ontwikkelden zich uiteindelijk tot een heuse veldslag, die waarschijnlijk onbeslist eindigde, maar door Livius als een Romeinse overwinning wordt gepresenteerd. Hoe dit ook zij, het feit dat Nola wederom behouden was gebleven, was zeker een morele overwinning voor Rome.
De winter naderde nu met rasse schreden. Hannibal stuurde Hanno terug naar Bruttium en vertrok zelf naar Arpi in Apulië. Fabius stak daarop eindelijk de Volturnus over en rukte op naar Capua. Het lijkt erop dat de inwoners van die stad in paniek raakten nu hun beschermer zich ver weg bevond. Fabius plunderde hun gebieden en vocht enige schermutselingen uit met de beroemde Campaanse cavalerie voordat hij zich terugtrok in zijn winterkamp bij Suessula.
Sardinië
De vele nederlagen in Spanje en het overlopen van een groot aantal bondgenoten hadden ertoe geleid dat Carthago haar Spaanse bezittingen dreigde kwijt te raken. De Raad van Ouderen had daarom besloten Hannibals broer Mago met een leger naar Spanje te sturen in plaats van naar Italië. Nu deed zich echter een kans voor om Sardinië terug te krijgen. Het eiland was in feite door Rome van de Carthagers afgepakt in de nasleep van de Huurlingenoorlog, op een moment dat Carthago zeer zwak stond. De Sardijnen hadden echter schoon genoeg van de Romeinse bezetting en stonden op het punt in opstand te komen. Hun leider was een edelman genaamd Hampsicora. Volgens Livius was hij de rijkste en meest gezaghebbende man op heel Sardinië. De Ouderen realiseerden zich dat ze snel moesten schakelen en stuurden een generaal genaamd Hasdrubal de Kale[2] met een leger naar Sardinië toe. Het geluk leek de Carthagers toe te lachen, want de Romeinse praetor die het eiland moest besturen, Quintus Mucius Scaevola, was ernstig ziek en moest dus vervangen worden.
De Romeinen stuurden een ervaren vervanger naar Sardinië: Titus Manlius Torquatus. Deze was tweemaal consul geweest, en tijdens zijn eerste consulaat in 235 BCE had hij op Sardinië gevochten. Het is daarom aannemelijk dat hij het eiland uitstekend kende. Torquatus landde bij Caralis (het huidige Cagliari) in het zuiden en trok van daaruit met zijn leger van zo’n 22.000 infanteristen en 1.200 ruiters noordwaarts. Hij bereikte al snel het kamp van Hampsicora, maar de edelman zelf was niet aanwezig. Livius beweert dat hij bezig was met het rekruteren van troepen bij de Pelliti Sardi, de ‘geitenvel Sardijnen’. Deze term verwijst naar de Nuragische Sardijnen die de heuvels in gevlucht waren toen de kustgebieden van het eiland door de Feniciërs werden gekoloniseerd. Het commando berustte nu tijdelijk bij Hampsicora’s zoon Hostus, en deze besloot in zijn dwaasheid het Romeinse leger aan te vallen. Zijn leger werd verslagen, duizenden Sardijnen sneuvelden en de overlevenden vluchtten naar Cornus (in de buurt van het tegenwoordige Cuglieri) in het westen van het eiland.
Hasdrubal de Kale was ondertussen vertraagd door een storm die zijn vloot richting de Balearen had gedreven. Uiteindelijk bereikte hij Sardinië en voegde daar zijn troepen samen met die van Hampsicora. Samen trokken ze richting het zuiden, waar ze waarschijnlijk in de buurt van Caralis slaags raakten met het Romeinse leger. Torquatus behaalde hier een grote overwinning. Het verenigde Punisch-Sardijnse leger werd in een gevecht van vier uur vrijwel vernietigd. Hasdrubal werd gevangen genomen, evenals andere hooggeplaatste Carthaagse edellieden, onder wie ook een lid van de familie Barcas. Hostus was tijdens de strijd gesneuveld, en toen Hampsicora van de dood van zijn zoon hoorde, besloot hij zelfmoord te plegen. Sardinië was weer stevig in Romeinse handen. De Carthagers hadden daarentegen nog meer pech toen hun vloot op de terugweg naar Carthago werd onderschept door een eskader Romeinse schepen onder aanvoering van de propraetor Titus Otacilius, die de Afrikaanse kustgebieden had geplunderd. Zeven Carthaagse schepen werden inclusief bemanning buitgemaakt.
Sicilië
Het Romeinse gezag op Sicilië was tot nu toe nog niet bedreigd geweest. Dit was grotendeels te danken aan Koning Hiero van Syracuse. Als sinds hij in de vroege fase van de Eerste Punische Oorlog was overgelopen naar de Romeinen had hij de Romeinse zaak steeds onvoorwaardelijk gesteund. Ook in het tweede conflict met Carthago had hij de Romeinen geholpen met wijze adviezen, graan en troepen, vooral boogschutters en peltasten. Hiero was echter meer dan negentig jaar oud en niemand wist hoelang de bejaarde koning nog te leven had. Er werd gefluisterd dat zijn zoon Gelo zijn vader had verraden en na de Slag bij Cannae naar de Carthagers was overgelopen, maar of dit nu waar was of niet, Gelo was zelf gestorven voordat hij de Syracusanen daadwerkelijk tot rebellie had kunnen aanzetten. De Romeinse greep op Sicilië leek daardoor voorlopig nog veilig.
Toen stierf echter de koning zelf op de gezegende leeftijd van 92 of 93 jaar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Hieronymus, een zoon van Gelo en een jongen van ongeveer 15 jaar oud. De nieuwe koning stond sterk onder invloed van zijn voogden. Twee van hen waren de echtgenoten van zijn tantes en zij stonden bekend om hun pro-Carthaagse sympathieën. Een pro-Romeinse voogd werd valselijk beschuldigd van deelname aan een complot om de jonge koning te vermoorden en hij werd standrechtelijk geëxecuteerd. De pro-Carthaagse voogden overtuigden Hieronymus er vervolgens van om gezanten naar Hannibal te sturen. In diens leger dienden twee broers, Hippocrates en Epicydes. Zij waren Carthaagse burgers, maar hun grootvader kwam uit Syracuse (hij was naar Carthago gevlucht toen hij van moord werd beschuldigd). Hannibal stuurde de broers nu naar Sicilië om met Hieronymus te onderhandelen.
Na deze gesprekken werden er gezanten naar Carthago gestuurd om een formeel verdrag te sluiten. De Carthagers beloofden Syracuse te hulp te schieten met hun leger en hun vloot. Als de Romeinen eenmaal van het eiland verdreven zouden zijn, zou het verdeeld worden tussen de twee bondgenoten. De Carthagers zouden dan het gedeelte ten westen van de rivier de Himera krijgen en de Syracusanen de rest. Voor de Romeinen was dit een levensgevaarlijke overeenkomst, die hen beroofde van een van hun belangrijkste bondgenoten. De Carthagers begonnen spoedig met het mobiliseren van een leger om Sicilië te heroveren. We mogen redelijkerwijs aannemen dat ze de jonge en opschepperige Hieronymus totaal niet serieus namen en van meet af aan van plan waren het hele eiland voor zichzelf te bezetten.
Macedonië
In de nasleep van de Tweede Illyrische Oorlog was Demetrios van Faros, voorheen een Romeinse bondgenoot maar nu in ongenade gevallen, naar het hof van de jonge Koning van Macedonië, Philippos V, gevlucht. De Romeinen hadden geprobeerd druk op de koning te zetten om de man uitgeleverd te krijgen, maar Philippos had geen krimp gegeven. Hij maakte zich al enige tijd zorgen over de Romeinse expansie in Illyrië en Epirus. Na de Romeinse nederlaag bij Cannae realiseerde de koning zich dat een bondgenootschap met Hannibal hem het nodige zou kunnen opleveren. Hij stuurde daarom een diplomatieke delegatie onder leiding van de Athener Xenophanes naar Italië om daar met de Carthagers te onderhandelen. Xenophanes moest tijdens zijn reis de havens van Brundisium en Tarentum zien te vermijden, want deze waren nog steeds in Romeinse handen. Hij landde daarom bij Croton verder naar het zuiden. De Macedoniërs reisden van daaruit naar Hannibal, maar werden onderweg onderschept door de praetor Marcus Valerius Laevinus. Xenophanes wist de Romeinen evenwel om de tuin te leiden met de bewering dat hij naar Italië gekomen was om een bondgenootschap te smeden tussen Macedonië en – jawel – de Romeinse Republiek. Dit was natuurlijk gelogen, maar de leugen werkte: de diplomaat werd weer vrijgelaten en mocht verder reizen. Uiteraard ging hij vervolgens niet naar Rome, maar rechtstreeks naar het kamp van Hannibal.
Hannibal was bijzonder opgetogen over het vooruitzicht van een bondgenootschap met de jonge maar energieke koning. Waarschijnlijk in de zomer stemde hij in met het sluiten van een verdrag waarin de Carthagers en Macedoniërs elkaar wederzijdse militaire bijstand toezegden. De Macedoniërs moesten hun vloot en hun landstrijdkrachten gebruiken om de kustgebieden van Italië te terroriseren. Als tegenprestatie beloofden de Carthagers dat ze geen vrede met Rome zouden sluiten voordat de Romeinen hun aanspraak hadden opgegeven op de gebieden die ze sinds de Illyrische Oorlogen beheersten, zoals Kerkyra, Apollonia, Epidamnos en Faros. Een groot gedeelte van de tekst van het verdrag is bewaard gebleven. Men kan dit terugvinden in het zevende boek van de Wereldgeschiedenis van Polybius. Dat Polybius over de tekst beschikte, is gemakkelijk te verklaren. Het schip dat Xenophanes terug naar Macedonië bracht, werd namelijk onderschept door een Romeinse vloot. Toen de Romeinen aan boord zowel een brief van Hannibal aan Philippos als een aantal Punische afgezanten aantroffen, arresteerden ze alle opvarenden en stuurden ze deze naar de consul Gracchus bij Cumae. Gracchus stuurde op zijn beurt de Macedoniërs door naar de Senaat in Rome. Geschrokken van de gebeurtenissen besloten de senatoren nieuwe schepen te laten bouwen om de Romeinse vloot op de Adriatische en de Ionische Zee te versterken.
Klaarblijkelijk slaagden sommige van de Griekse gezanten erin te ontsnappen en terug te keren naar Macedonië. Koning Philippos kon daarop een tweede delegatie naar Hannibal sturen. Voordat die echter weer was teruggekeerd aan zijn hof was het oorlogsseizoen alweer bijna voorbij.
Bronnen
Primaire bronnen
- Livius, Ab urbe condita, Book 22.33, Book 23.19-23.49, Book 24.1-24.6 en Book 34.1;
- Plutarchus, Life of Fabius Maximus;
- Polybius, The Histories, Book 3.118 and Book 7.1-7.9.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 222-229, p. 249-251 en p. 253-261;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 289-292.
Noten
[1] Andere soldaten waren afkomstig uit Perusia (het huidige Perugia in Umbrië), aangevuld met een aantal Romeinse en Latijnse achterblijvers.
[2] Calvus in het Latijn. Veel Romeinen hadden eveneens de bijnaam Calvus.
Pingback:De Annalist: Het Jaar 207 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: Het Jaar 210 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: Het Jaar 205 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 208 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 214 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Eerste Punische Oorlog: Het Jaar 263 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 213 BCE – – Corvinus –
Pingback:Cato in Spanje: Het Jaar 195 BCE – – Corvinus –
Pingback:Palestrina: Het Praeneste van de Oudheid (deel 1) – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 212 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 206 BCE – – Corvinus –
Pingback:Grieks-Romeinse betrekkingen: Het Jaar 201 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 211 BCE – – Corvinus –
Pingback:The Second Punic War: The Year 215 BCE – – Corvinus –