- Voor het eerst in de Romeinse geschiedenis worden er twee plebejische consuls gekozen;
- Een nieuwe wet machtigt de censors om staatsland in Campanië aan Romeinse burgers te verpachten;
- De ruzie tussen de Senaat en Marcus Popilius Laenas ettert voort; Laenas valt wederom zonder enige rechtvaardiging de Ligurische Statellati aan;
- Laenas wordt gedwongen naar Rome terug te keren en beschuldigd van illegale oorlogsvoering; hij wordt vervolgd, maar niet veroordeeld;
- De voormalige consul en censor Quintus Fulvius Flaccus pleegt zelfmoord;
- Gezanten uit Carthago komen bij de Senaat klagen over Numidische invallen in hun gebieden;
- Koning Eumenes van Pergamum houdt een ronkende toespraak voor de Senaat en spoort de Romeinen aan Koning Perseus van Macedonië de oorlog te verklaren;
- Op weg naar de Tempel van Apollo in Delphi raakt Eumenes zwaargewond door twee stenen; de Romeinen en Pergameniërs beschuldigen Perseus van een poging tot moord op de koning;
- Een zekere Lucius Rammius uit Brundisium beweert dat Perseus hem heeft gevraagd om Romeinse leiders en diplomaten die als gasten bij hem verblijven te vergiftigen;
- De Senaat meent dat een oorlog tegen Macedonië nu gerechtvaardigd is en geeft twee praetors bevel een leger en een vloot te verzamelen;
- De Romeinen sturen nog meer gezanten naar de Griekse wereld om steun te verwerven tegen Koning Perseus;
- Quintus Marcius Philippus overtuigt Perseus ervan nog één laatste gezantschap naar Rome te sturen; hierdoor hebben de Romeinen meer tijd om zich voor te bereiden op de oorlog.
Dit jaar vond een gebeurtenis van constitutioneel belang plaats: voor het eerst in de Romeinse geschiedenis werden er twee plebejische consuls gekozen, namelijk Gaius Popilius Laenas en Publius Aelius Ligus. Hun verkiezing was een belangrijk precedent. Sinds 367 BCE moest één van beide consuls een plebejer zijn en mochten beiden het zijn, maar de traditioneel ingestelde Romeinen hielden nog eens 195 jaar vast aan het principe van één patricische consul en één plebejische per jaar. Gaius Popilius Laenas was niet zomaar een plebejer, hij was ook nog eens de broer van Marcus Popilius Laenas, de consul van 173 BCE die in de problemen was gekomen vanwege zijn hardvochtige behandeling van de verslagen Statellati in Ligurië. Deze problemen zouden dit jaar dooretteren en ook het consulaat van zijn broer Gaius belasten.
In het jaar 172 BCE besloot de Senaat verder om Koning Perseus van Macedonië de oorlog te verklaren. Ook intensiveerden de Romeinen hun diplomatieke activiteiten in zowel Rome als de Griekse wereld. Nu een nieuwe oorlog met Macedonië onvermijdelijk was geworden, wilden de Romeinen er zeker van zijn dat hun Griekse bondgenoten trouw zouden blijven. Een van deze bondgenoten was Koning Ariarathes IV van Cappadocië. Deze stuurde zijn jongste zoon naar Rome toe om daar onderwezen te worden.
Italië
Een van de consuls van het vorige jaar, Lucius Postumius Albinus, had zo rond deze tijd zijn opdracht in Campanië afgerond. Hij had het staatsland (ager publicus) in de buurt van Capua gerevindiceerd dat illegaal werd bezet door de particuliere eigenaren van de aangrenzende landgoederen. De missie van de voormalige consul had de Romeinse autoriteiten eraan herinnerd dat er wel iets moest gebeuren met dit land, dat al sinds 211 BCE aan de staat toebehoorde. De volkstribuun Marcus Lucretius diende een wetsvoorstel in bij de volksvergadering dat de censors machtigde om dit land aan burgers die het wilden bebouwen te verpachten (in het Latijn: agrum fruendum locare).
De andere consul van 173 BCE, Marcus Popilius Laenas, was boos naar Ligurië teruggekeerd. In plaats van dat hij zijn uiterste best deed om de Liguriërs die hij tot slaaf had gemaakt en verkocht te bevrijden, begon hij een nieuwe oorlog tegen de Statellati waarin hij grote aantallen slachtoffers maakte. Dit optreden was niet alleen wreed, het leidde ook tot een grote opstand onder de Liguriërs. De Senaat was furieus toen hij een brief van Laenas ontving waarin deze opschepte over de door hem behaalde successen. Ook waren de senatoren boos op Gaius Popilius Laenas, de zittende consul en de broer van Marcus Laenas. Het was namelijk duidelijk dat hij zijn ambt gebruikte om de belangen van zijn broer te beschermen. De consul had zelfs gedreigd alle beslissingen van zijn collega Aelius met een veto te treffen (of wellicht correcter geformuleerd: ongedaan te maken) als die de Ligurische kwestie in de Senaat zou opbrengen. De consuls wilden beiden graag Macedonië als provincie toegewezen krijgen, maar de Senaat weigerde hierover te praten zolang de kwestie rondom Marcus Laenas niet eerst besproken was. In plaats van Macedonië kregen de consuls Ligurië toegewezen. De Senaat wees verder een verzoek om nieuwe legioenen te mogen lichten af, met als gevolg dat de beide consuls opzettelijk treuzelden met hun vertrek naar hun provincie.
Twee volkstribunen, beiden Marcius genaamd, dreigden de consuls nu met een boete als ze niet onmiddellijk vertrokken. Tevens raadpleegden ze de Senaat over een wetsvoorstel dat ze hadden voorbereid. In het voorstel stond dat als de Statellati die zich hadden overgegeven niet vóór 1 augustus zouden worden vrijgelaten, de Senaat een magistraat moest benoemen om de zaak verder te onderzoeken. De volksvergadering nam het voorstel met eenparigheid van stemmen aan en de Senaat benoemde de praetor Gaius Licinius Crassus tot hoofdonderzoeker. Nu vertrokken de consuls eindelijk naar hun provincie, maar Marcus Laenas weigerde terug naar Rome te komen. De Marcii dienden daarop een tweede wetsvoorstel in, dat bepaalde dat als de voormalige consul niet vóór 13 augustus in Rome kwam opdagen, de praetor bij verstek (in absentia) een beslissing over zijn optreden zou nemen. Daar kon Laenas niet tegenop en met hangende pootjes keerde hij terug naar de hoofdstad. Daar werd hij flink de les gelezen door de senatoren, die hem beschuldigden van illegale oorlogsvoering.
De Senaat besloot vervolgens dat de praetors Gaius Licinius Crassus en Gnaeus Sicinius ervoor moesten zorgen dat alle Liguriërs die niet als vijanden van de Romeinen konden worden beschouwd hun vrijheid terug zouden krijgen. De consul Gaius Laenas moest hun land ten noorden van de Po toewijzen. Aangezien het Senaatsbesluit verwees naar alle gebeurtenissen na het consulaat van Fulvius en Manlius, i.e. na 179 BCE, had het ook betrekking op Liguriërs die niet tot de slachtoffers van de onwettige acties van Marcus Laenas behoorden. Laenas zelf verscheen tweemaal voor de praetor Crassus om verantwoording af te leggen voor zijn daden. Dankzij zijn machtige broer en smeekbeden van zijn familie[1] wist hij de dans te ontspringen. De praetor bezweek onder alle druk en besloot om de beschuldigde voor de derde maal op te roepen op 15 maart. Na drie zittingen moest een magistraat uitspraak doen. Echter, op 15 maart eindigde de ambtstermijn van een praetor, waarmee zijn imperium van rechtswege kwam te vervallen. Vanwege deze formaliteit ontliep Marcus Laenas een veroordeling.
De voormalige consul en censor Quintus Fulvius Flaccus pleegde zelfmoord dit jaar. Volgens Livius was zijn dood tragisch (foeda mors). Flaccus had vreselijk nieuws gekregen over zijn twee zoons die in het leger in Illyrië dienden. Een van hen was gestorven, de ander leed aan een levensbedreigende ziekte. De volgende dag vonden slaven het levenloze lichaam van Flaccus: hij had zichzelf verhangen. Overal werd gefluisterd dat Juno Lacinia hem tot waanzin had gedreven, uit woede over wat Flaccus vorig jaar met haar tempel in Croton had gedaan.
Afrika
In 182/181 BCE had Rome al eens bemiddeld in een conflict tussen Koning Masinissa van Numidië enerzijds en Carthago anderzijds. In feite had de Senaat toen geweigerd een beslissing te nemen over de status van land dat door de eerstgenoemde illegaal was geannexeerd. Nu waren er soortgelijke incidenten geweest. Carthaagse gezanten spraken de Senaat toe en beschuldigden de koning ervan dat deze in de laatste twee jaar meer dan 70 nederzettingen had veroverd. De Carthagers hadden hun gebieden niet verdedigd ook al stonden ze in hun recht. Ze voelden zich nog altijd gebonden aan het verdrag van 201 BCE, dat bepaalde dat het hun verboden was om oorlog te voeren zonder Romeinse toestemming.
Koning Masinissa werd vertegenwoordigd door zijn zoon Gulussa, die beweerde dat hij niet kon reageren op de beschuldigingen: hij wist naar eigen zeggen niet waarom de Carthaagse gezanten naar Rome waren afgereisd. Oorspronkelijk was hun missie geheim geweest, maar de Numidiërs hadden er lucht van gekregen. Gulussa was toen door zijn vader naar Rome gestuurd om ervoor te zorgen dat de Romeinen de beschuldigingen van de Carthagers niet voor zoete koek zouden slikken. Omdat het standpunt van zijn vader ten aanzien van het conflict niet duidelijk was, werd Gulussa naar huis gestuurd met een bericht voor Masinissa dat die nieuwe gezanten naar de Senaat moest sturen met een ruim mandaat. Tegelijkertijd maakten de Romeinen duidelijk dat ze niet zomaar alles van de Numidische koning zouden pikken: grenzen die eerder getrokken waren, moesten worden gerespecteerd.
Een nieuwe oorlog met Macedonië
Koning Eumenes van Pergamum kwam dit jaar naar Rome om de Romeinen aan te sporen tot militair optreden tegen Koning Perseus van Macedonië, zijn persoonlijke vijand. In een lange en indrukwekkende toespraak tot de Senaat beweerde Eumenes dat Perseus een groot leger had verzameld en een bedreiging vormde voor heel Griekenland en zelfs voor Rome. Gezanten van Perseus trachtten de beschuldigingen te weerleggen, maar de senatoren negeerden hen. Vervolgens reisde Eumenes door naar Delphi om een offer te brengen aan Apollo. De koning nam een smal bergpad naar de tempel en werd daar plotseling door twee grote stenen geraakt op hoofd en schouder. Hij viel in het ravijn en zijn geschokte entourage vreesde dat hij dood was. Eumenes bleek echter weliswaar zwaargewond te zijn, maar zijn val te hebben overleefd. Na een behandeling op het eiland Aigina was hij later dit jaar weer in staat om naar Pergamum terug te keren. Niettemin deden er al snel geruchten de ronde dat hij was gestorven. Deze geruchten bereikten ook Rome en het hof in Pergamum. Eumenes’ broer Attalos beschouwde zichzelf reeds als de nieuwe koning en vroeg zelfs om de hand van zijn schoonzus Stratonike.
Waren de gebeurtenissen in Delphi een ongeluk of was er sprake van een moordpoging die was beraamd door Koning Perseus? De Romeinen en Pergameniërs geloofden in elk geval dat de koning erachter zat en zouden de ‘moordpoging’ tegen hem gebruiken. Daar kwam bij dat dit jaar Gaius Valerius – misschien de consul suffectus van 176 BCE – uit Griekenland terugkeerde, waar hij de bezigheden van de Macedoniërs in de gaten had gehouden. Hij leidde een zekere Lucius Rammius uit Brundisium de Senaat binnen. Deze stond erom bekend dat hij vaak onderdak verleende aan Romeinse bevelhebbers voordat deze de Adriatische Zee overstaken naar Griekenland. Ook ontving hij vaak buitenlandse gezanten die naar Italië reisden. Hierdoor onderhield hij ook contacten met het hof van Macedonië. Deze Rammius beweerde nu dat Perseus hem had gevraagd Romeinse leiders en diplomaten die als gasten bij hem verbleven te vergiftigen.
Of er iets waar was van dit verhaal is moeilijk te zeggen. Perseus zou later alles ontkennen, maar de senatoren geloofden de beschuldigingen maar wat graag. Zij meenden dat er nu zoveel gevallen van Macedonische agressie waren geweest dat een oorlog tegen de Macedonische koning volledig gerechtvaardigd was. De consuls van het volgende jaar werden belast met deze oorlog, maar aangezien zij nog niet gekozen waren, kreeg de praetor Gnaeus Sicinius de opdracht om met de voorbereidingen te beginnen. Sicinius moest soldaten werven, deze meenemen naar Brundisium en vervolgens overzetten naar Apollonia in Epirus. Daar moest hij wachten op de komst van een consul. Zijn collega Gaius Licinius Crassus kreeg de opdracht een vloot van 50 schepen te verzamelen.
De verkiezingen voor de nieuwe consuls werden gehouden op 18 februari van het volgende jaar volgens de Romeinse kalender, wat overeenkomt met november van dit jaar volgens die van ons (de Romeinse kalender van die tijd liep enkele maanden voor). Gekozen werden Publius Licinius Crassus, mogelijk de oudere broer van de praetor, en Gaius Cassius Longinus. Beiden waren plebejers. Het was nu nog winter en het oorlogsseizoen zou pas over enkele maanden aanbreken. Om geen tijd te verliezen gingen de Romeinen door met de voorbereidingen voor het aanstaande gewapende conflict. Ze wierven troepen en stuurden meer gezanten naar Griekenland toe. Die moesten steun zoeken tegen Koning Perseus en de Grieken waarschuwen niet zijn kant te kiezen. Sommige gezanten reisden naar de Peloponnesos om de gemeenschappen die tot de Achaeïsche Bond behoorden toe te spreken, anderen gingen naar de Illyriërs, de Epiroten, de Aetoliërs of de Thessaliërs.
Een van de belangrijkste gezanten in de regio was Quintus Marcius Philippus, de consul van 186 BCE. Deze Philippus had, vermoedelijk in december, een ontmoeting met Perseus in Macedonië. De voormalige consul maakte daarbij slim gebruik van de persoonlijke vriendschap die er kennelijk had bestaan tussen zijn eigen vader en de vader van Perseus, Philippos V van Macedonië. Over die vriendschap is verder niets bekend, maar zij zou goed kunnen verklaren hoe Quintus Marcius aan het cognomen Philippus kwam, het Romeinse equivalent van Philippos. Philippus overtuigde de koning ervan niet direct de aanval te openen, maar nog één laatste diplomatieke missie naar Rome te sturen. Dit was een schoolvoorbeeld van Romeins bedrog, want de Romeinen waren geenszins van plan het conflict vreedzaam op te lossen. Integendeel, ze stonden al volledig in de oorlogsstand en probeerden alleen maar tijd te rekken om hun leger op te kunnen bouwen en hun bevelhebber de gelegenheid te geven naar Griekenland te varen. Het volgende jaar zou de Derde Macedonische Oorlog losbranden.
Bronnen
Primaire bronnen
- Livius, Ab urbe condita, Book 42.10-42.28 en 42.37-42.43;
- Polybius, The Histories, Book 27.1-27.2.
Noot
[1] Marcus Laenas’ voorvader Marcus Popilius Laenas was in de eerste helft van de vierde eeuw BCE viermaal consul. Een andere Marcus Popilius Laenas was in het jaar 316 BCE consul. Daarna lijkt de familie wat in de vergetelheid te zijn geraakt.
Pingback:Lusitanische en Keltiberische Oorlogen: Het Jaar 153 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Derde Macedonische Oorlog: Het Jaar 171 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Vroege Republiek: de staatsinrichting van de vijfde eeuw BCE (deel 1) – – Corvinus –
Pingback:De Vroege Republiek: de staatsinrichting van de vierde en de derde eeuw BCE (deel 1) – – Corvinus –