De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 190 BCE

(foto: Uploadalt/British Museum).

Samenvatting

  • De Senaat laat Demetrios vrij, de zoon van Koning Philippos van Macedonië. Ook annuleert hij de verplichting van de koning om een jaarlijkse schatting te betalen;
  • Onderhandelingen tussen Rome en de Aetolische Bond lopen op niets uit omdat de Romeinen een deditio blijven eisen; de oorlog wordt voortgezet;
  • Manius Acilius Glabrio neemt Lamia in en belegert Amphissa in Phokis;
  • De nieuwe consul Lucius Cornelius Scipio krijgt de oorlog tegen Koning Antiochos van het Seleucidenrijk als zijn provincie toegewezen; dit gebeurt nadat zijn beroemde broer Scipio Africanus heeft verklaard zijn jongere broer als legaat te willen vergezellen;
  • De Scipio’s varen naar Griekenland en nemen het commando over van Glabrio; aan de Aetoliërs wordt een nieuwe wapenstilstand gegund;
  • Glabrio houdt een spectaculaire triomftocht vanwege zijn overwinning op Antiochos bij Thermopylae;
  • Quintus Minucius Thermus mag geen triomftocht houden voor zijn overwinningen op de Liguriërs;
  • Lucius Aemilius Paullus lijdt een zware nederlaag in het Verre Spanje;
  • Koning Philippos begeleidt de Romeinen terwijl die door Thracië naar de Hellespont oprukken;
  • De Seleucidische admiraal Polyxenidas vernietigt de Rhodische vloot bij Samos;
  • Een nieuwe Rhodische vloot verslaat die van de Seleuciden in de Zeeslag bij Side; Hannibal voerde de linkerflank van de Seleuciden aan;
  • Een gecombineerde Romeins-Rhodische vloot onder leiding van de praetor Lucius Aemilius Regillus verslaat een Seleucidische vloot in de Zeeslag bij Myonnesos;
  • Het Romeinse leger steekt de Hellespont over en rukt op door Klein-Azië;
  • Lucius Scipio behaalt een beslissende overwinning op Antiochos in de Slag bij Magnesia;
  • Na de Romeinse zege bij Magnesia dicteert Scipio Africanus hardvochtige vredesvoorwaarden aan de gezanten van de Seleuciden.

Aan het begin van het jaar bruiste Rome van alle diplomatieke activiteiten die er plaatsvonden. Eerst werd een Macedonische delegatie door de Senaat ontvangen. Hoewel de betrekkingen met Koning Philippos wat verzuurd waren vanwege het incident bij Lamia het voorafgaande jaar, was de ontvangst van diens gezanten allerhartelijkst. De Senaat besloot Demetrios vrij te laten, de zoon van de koning, die al meer dan zes jaar als gijzelaar in Rome werd vastgehouden. Daarnaast annuleerde de Senaat de verplichting van de koning om een jaarlijkse schatting aan de Romeinen te betalen (deze was onderdeel van de schadevergoeding die was afgesproken aan het slot van de Tweede Macedonische Oorlog). Verder besloot de Senaat de Spartaanse gijzelaars vrij te laten die door de tiran Nabis waren gestuurd (die allang dood was). Om de een of andere reden weigerden de senatoren echter Nabis’ zoon Armenas vrij te laten. Overigens werd die al snel ziek en kwam te overlijden.

Vervolgens werd een Aetolische delegatie tot de Senaat toegelaten. De senatoren waren niet geneigd zich van hun genadige kant te laten zien en lieten de gezanten kiezen tussen een onvoorwaardelijke overgave (deditio) of een boete van 1.000 talenten. De eerste optie was evident onacceptabel, want de senatoren weigerden de Aetoliërs te vertellen hoe ze na de overgave behandeld zouden worden. De tweede optie was een vorm van afpersing en was daarom eveneens onacceptabel. Er werd derhalve geen vrede gesloten en de oorlog tussen Rome en de Aetolische Bond zou worden voortgezet.

Gezanten van de Koning en Koningin van Egypte werden eveneens ontvangen door de senatoren. Zij feliciteerden de Romeinen met hun overwinningen op Koning Antiochos en moedigden hen aan om over te steken naar Klein-Azië om de oorlog daar tot een goed einde te brengen. De woorden van de gezanten waren enigszins ironisch, want Koningin Cleopatra was de dochter van Antiochos en haar echtgenoot Koning Ptolemaios V was dus diens schoonzoon. Egypte was echter een trouwe Romeinse bondgenoot.

Italië en Spanje

Het Forum Romanum nu.

Scipio Africanus had dit jaar alle reden om trots te zijn. Zijn jongere broer Lucius Cornelius Scipio en zijn goede vriend Gaius Laelius werden beiden tot consul gekozen. Er werd besloten dat de verdeling van de provincies niet door het lot beslist zou worden, maar door een debat in de Senaat. Beide consuls wilde graag naar Azië gestuurd worden om tegen Antiochos te vechten, maar toen Scipio Africanus beloofde dat hij zijn broer als legaat zou vergezellen als de oorlog tegen de Seleucidenkoning aan Lucius toegewezen werd, was het pleit snel beslecht. Laelius zou in Italië achterblijven en maar weinig in actie komen. Hij besteedde het grootste gedeelte van zijn tijd aan het herbevolken van de Latijnse kolonies Placentia en Cremona, die het nog steeds erg moeilijk hadden zo diep in vijandig gebied. Er werden 6.000 gezinnen gerekruteerd en naar het noorden verplaatst. Laelius stelde ook voor twee nieuwe Latijnse kolonies te stichten in het gebied dat het vorige jaar van de verslagen Boii was afgenomen. Een van deze kolonies zou het volgende jaar gesticht worden en uitgroeien tot een beroemde stad: Bononia, het huidige Bologna.

Laelius leidde dit jaar eveneens de verkiezingen voor de consuls. In de eerste ronde behaalde alleen Marcus Fulvius Nobilior de absolute meerderheid van de 197 centuriae. In de tweede ronde koos de comitia centuriata Gnaeus Manlius Vulso als Nobiliors collega voor het volgende jaar.

Manius Acilius Glabrio, de overwinnaar van Thermopylae, keerde aan het einde van dit jaar terug naar Rome en vroeg de Senaat om een triomftocht. Hij had 43 belangrijke Aetolische gevangen vooruitgestuurd, onder wie Damokritos, de Aetoliër die het had gewaagd Titus Quinctius Flamininus te beledigen. De gevangenen werden in de Lautumiae gegooid, een kerker in een voormalige steengroeve op de Capitolijn. De Senaat besloot Glabrio’s verzoek om een triomftocht te honoreren, maar Damokritos wist te ontsnappen voordat hij kon worden meegevoerd tijdens deze ceremonie. De bewakers van de gevangenis haalden hem bij de oever van de Tiber in, dezelfde oever waar Damokritos Flamininus een kopie had willen overhandigen van de Aetolische uitnodiging aan Koning Antiochos om Griekenland te bevrijden.[1] Hier pleegde de Aetoliër zelfmoord. Glabrio heeft vermoedelijk geen traan gelaten over de afwezigheid van Damokritos bij zijn triomftocht. Die was ook zonder hem zeer spectaculair, al zou hij er het volgende jaar last mee krijgen.

Het Senaatsgebouw – de Curia – op het Forum Romanum.

Quintus Minucius Thermus was dit jaar eveneens in Rome teruggekeerd na zijn veldtochten tegen de Liguriërs. Ook hij drong aan op een triomftocht, met als argument dat hij de stammen volledig had gepacificeerd. Zijn verzoek werd echter fel bestreden door Marcus Porcius Cato. Cato, die nu midden-veertig was, was een uitstekende redenaar. In zijn speech De falsis pugnis betoogde hij dat de proconsul bepaalde veldslagen en overwinningen uit zijn duim gezogen had. In een tweede speech werd Thermus er ook van beschuldigd dat hij Romeinse bondgenoten standrechtelijk had laten executeren. Cato’s kritiek bleek zeer effectief te zijn: de proconsul kreeg géén triomftocht toegewezen.

Uit Spanje kwam slecht nieuws dit jaar. De propraetor van Hispania Ulterior, Lucius Aemilius Paullus, leed een zware nederlaag tegen de Lusitani in de buurt van een plaats die Lycon heette. 6.000 Romeinen sneuvelden. De overlevenden slaagden er maar net in hun kamp te behouden en konden alleen met grote moeite weer veilig gebied bereiken. Paullus overleefde het debacle en zou het volgende jaar wraak nemen.

Griekenland

Nadat de missie van de Aetolische delegatie was mislukt, werd de oorlog in Griekenland voortgezet. De Romeinse bevelhebber Manius Acilius Glabrio – die zich nog altijd in de regio bevond; de triomftocht die hierboven werd genoemd vond later dit jaar plaats – zocht naar een nieuw doelwit om aan te vallen. Naupaktos was geen optie meer, want de Aetoliërs hadden een pas die naar de stad leidde geblokkeerd. In plaats van te proberen door de blokkade heen te breken besloot Glabrio om Lamia aan te vallen. Dat was een typisch geval van Romeins opportunisme, aangezien diezelfde Glabrio vorig jaar nog de Macedonische koning Philippos had verboden de stad in te nemen. De proconsul dacht dat de stad een gemakkelijke prooi zou zijn omdat ze verzwakt was door de Macedonische aanval. De burgers van Lamia verzetten zich echter fel en sloegen de eerste aanval op hun muren af. De volgende dag zetten de Romeinen opnieuw de aanval in en enkele uren later werd Lamia ingenomen en geplunderd.

Korinthische helm (Allard Pierson Museum, Amsterdam).

Glabrio’s volgende doelwit was Amphissa in Phokis, een stad die al zestig jaar lid was van de Aetolische Bond. Ook hier werd fel verzet geboden. De verdedigers deden regelmatig uitvallen om de Romeinse belegeringsmachines uit te schakelen. Niettemin slaagden de Romeinen erin delen van de muur neer te halen en Amphissa zou waarschijnlijk ook gevallen zijn als niet de twee Scipio’s op het toneel waren verschenen. De consul en zijn beroemde broer hadden in maart Brundisium verlaten en waren in Apollonia geland met meer dan 13.000 verse troepen, onder wie 5.000 vrijwilligers die eerder onder Africanus hadden gevochten. Ze waren al door Epirus en Thessalië getrokken en bevonden zich nu, dat wil zeggen in mei, in de buurt van de Malische Golf.

De Scipio’s wilden hun handen vrij hebben voor de oorlog met Antiochos, dus ze besloten de Aetoliërs een wapenstilstand van zes maanden te gunnen, van begin mei tot eind oktober. Het beleg van Amphissa werd opgeheven en gezanten van de Aetoliërs reisden wederom naar Rome. Enkele maanden later eindigde hun missie in een complete mislukking. De Senaat had duidelijk genoeg van de Aetoliërs. De gezanten werden vernederd en uit de tempel gejaagd waar de vergadering werd gehouden. Ze kregen te verstaan dat ze binnen 15 dagen Italië moesten verlaten.

Deze gebeurtenissen moesten echter nog plaatsvinden toen Glabrio van zijn commando ontheven werd. Hij droeg zijn strijdkrachten aan de consul over en voer terug naar Italië, waar hij de Senaat om een triomftocht zou vragen (zie hierboven). De Scipio’s trokken nu weer naar het noorden, naar Macedonië en Thracië. Het plan was om Klein-Azië binnen te vallen door de Hellespont over te steken. De weg door Thracië was erg gevaarlijk. De verschillende stammen in de streek loerden constant op reizigers om ze te kunnen beroven. Ze zouden zeker ook bereid zijn om een kwetsbare Romeinse marscolonne aan te vallen als ze daar de kans toe kregen. De Romeinen hadden derhalve hulp nodig van Koning Philippos en die kregen ze ook. De koning escorteerde hen helemaal tot aan de Thracische Chersonesos (nu het schiereiland Gallipoli), voorzag hun van eten en drinken en bewaakte hun flanken.

Klein-Azië

Hannibal Barcas

Toen Lucius Scipio eindelijk in Klein-Azië aankwam met zijn leger was daar al veel gebeurd. Koning Antiochos had zich grote inspanningen getroost om zijn leger en vloot weer op te bouwen na de nederlagen van het jaar ervoor. Hannibal was naar Syrië gestuurd om schepen van de Feniciërs te vorderen en Polyxenidas had het bevel gekregen om de schepen die de rampzalige Zeeslag bij Kaap Korykos van het vorige jaar hadden overleefd te herstellen en opnieuw op te tuigen. De koning liet zijn zoon Seleukos in Aeolis achter om de kust in de gaten te houden en begon zelf met het rekruteren van verse troepen in het binnenland, in Frygië en Galatië. De Romeinse admiraal Gaius Livius Salinator had in de tussentijd Sestos, een belangrijke stad op de Thracische Chersonesos tot overgave gedwongen. Zijn volgende doelwit was Abydos, een stad die recht tegenover Sestos lag.[2]

Antiochos had reden tot juichen toen zijn admiraal Polyxenidas – zelf een balling uit Rhodos – de Rhodische vloot vernietigde in de haven van Panormos op Samos. De zeeslag vond plaats rond de lente-equinox (dus rond 21 maart), maar er was nauwelijks sprake van een gevecht. Toen de Rhodiërs uit de haven probeerden te ontsnappen, werden ze van alle kanten aangevallen. Hun admiraal Pausistratos werd gedood en slechts vijf Rhodische schepen en twee schepen van Kos slaagden erin te ontsnappen. De Rhodiërs hadden een nieuw wapen op een aantal van hun schepen geïnstalleerd. Dit was een aan lange staken hangende “vuurkorf” waarmee brandbaar materiaal op vijandelijke schepen kon worden gedeponeerd om ze in de hens te steken. Tijdens latere zeeslagen zou het apparaat goed werken, maar hier bij Samos bleek het waardeloos te zijn. Niet lang na de strijd wist Seleukos Phokaia in te nemen, de moederstad van Massilia, een Romeinse bondgenoot in Zuid-Gallië.

Koning Eumenes II van Pergamum (foto: Sailko; CC BY 3.0 license).

De nederlaag van de Rhodiërs had ernstige gevolgen. Gaius Livius Salinator vreesde nu een aanval van Polyxenidas op zijn eigen vloot, die niet erg groot was. Hij gaf daarom het beleg van Abydos op, ook al stond het garnizoen op het punt zich over te geven. In mei of juni ontmoette Livius op Samos zijn opvolger en droeg het commando over de vloot aan hem over. Deze opvolger was Lucius Aemilius Regillus. Regillus had vervolgens ontmoetingen met Koning Eumenes van Pergamum en met Eudamos, de nieuwe admiraal van de Rhodiërs. Daarna ontving hij een brief van Lucius Scipio met informatie over de wapenstilstand met de Aetoliërs en de opmars van de consul naar de Hellespont. Regillus besloot nog eens gebruik te maken van zijn ervaren voorganger Livius en stuurde die naar Lycië toe voor nieuwe operaties, die echter weinig opleverden. Ook de acties van Regillus zelf waren niet erg succesvol.

In de tussentijd was Seleukos het gebied van Pergamum binnengevallen. De zoon van de koning rukte direct op naar de hoofdstad zelf. Deze werd verdedigd door Attalos, de jongere broer van Koning Eumenes. Attalos realiseerde zich dat zijn strijdkrachten te zwak waren om in het open veld de strijd aan te gaan met die van Seleukos. Hij trok zich daarom terug achter de muren van Pergamum. Seleukos kreeg al snel gezelschap van zijn vader en diens verse rekruten, maar Koning Eumenes keerde eveneens terug en ook de Romeinen en de Rhodiërs – die laatsten met een nieuwe vloot – waren onderweg. Zij gingen allemaal aan land bij Elaia, de havenstad van Pergamum. Antiochos rukte daarop met zijn hele leger op naar deze stad. De koning stelde zijn infanterie op een heuvel op, zodat de Romeinen en hun bondgenoten zijn soldaten goed konden zien. Daarna trok hij met al zijn ruiterij – meer dan 6.000 manschappen volgens Polybius – naar de muren van de stad en stuurde hij een heraut naar Regillus toe die moest verklaren dat de koning bereid was over vrede te praten.

De praetor raadpleegde zijn bondgenoten en de Rhodiërs verklaarden dat zij bereid waren een overeenkomst met Antiochos te sluiten. Koning Eumenes overtuigde Regillus er echter van om te wachten met onderhandelen totdat Lucius Scipio was gearriveerd. Als consul was deze immers hoger in rang dan de praetor. Toen deze beslissing aan Antiochos werd medegedeeld, was de koning woedend en begon hij meteen het gebied rond Elaia te verwoesten. In de tussentijd was een eenheid van 1.000 Achaeïsche hoplieten en 100 ruiters onder leiding van een zekere Diophanes in Elaia gearriveerd. Deze eenheid slaagde erin tijdens de nacht ongezien Pergamum binnen te komen. Eerder dit jaar hadden Pergamum en de Achaeïsche Bond een verbond gesloten, op basis waarvan de Bond de Pergameniërs nu deze veteranen stuurde. De manschappen bleken hun gewicht in goud waard. Tijdens gewaagde uitvallen slaagden ze er meer dan eens in troepen te verslaan die veel groter in aantal waren dan zijzelf. Uiteindelijk werd Seleukos hierdoor gedwongen zijn kamp te ontruimen en het beleg af te breken.

De Zeeslag bij Side

Kaart van Klein-Azië (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0)

De Zeeslag bij Side was de tweede van drie grote zeeslagen dit jaar. De Rhodiërs hadden zich goed hersteld van hun zware nederlaag bij Samos. Ze waren net met hun nieuwe vloot van 36 schepen bij de rivier de Eurymedon voor anker gegaan toen burgers uit Aspendos kwamen vertellen dat de Seleucidische vloot zich in de buurt bevond, namelijk bij Side in Pamphylië. Dit was de vloot die Hannibal uit Syrië moest halen en de beroemde Carthager voerde zelf het bevel over de linkervleugel. De Seleucidische vloot was groter: deze bestond uit 47 schepen. De Rhodische schepen waren echter van betere kwaliteit en hun bemanningen hadden meer ervaring dan de Syriërs en Feniciërs. De Rhodiërs wisten binnen korte tijd de rechtervleugel van de vijand te verslaan, die werd aangevoerd door een zekere Apollonios. Hannibal dreef de Rhodische admiraal Eudamos in het nauw met zijn grotere aantal schepen, maar de admiraal werd gered door de schepen van zijn zegevierende linkervleugel. Toen hij van alle kanten aangevallen werd, moest ook Hannibal de strijd opgeven en vluchten.

De Rhodiërs wilden de achtervolging inzetten, maar veel van de roeiers waren niet in goeden doen en vermoeid omdat ze eerder op moerassige grond hadden gekampeerd en daar ziek waren geworden. Een deel van de Seleucidische vloot wist daardoor te ontkomen en de Rhodiërs maakten elkaar daar bittere verwijten over. Hannibal verdwijnt nu uit ons verhaal. De Romeinse biograaf Cornelius Nepos – niet de meest betrouwbare bron – beweert dat hij eerst naar Kreta ging, waar hij enige tijd in Gortys doorbracht. Later (omstreeks 188 BCE) reisde hij naar het hof van Koning Prusias van Bithynië[3], die hem asiel verleende. Hij zou aan dit hof verblijven totdat de Romeinen hem uiteindelijk in 183 BCE wisten op te sporen.

De Zeeslag bij Myonnesos

De derde zeeslag van dit jaar vond niet lang na de Zeeslag bij Side plaats. Deze werd in september uitgevochten bij Kaap Myonnesos, ten westen van Ephesos en niet ver van Kaap Korykos, waar de Romeinen het voorafgaande jaar een prachtige overwinning hadden behaald. Voorafgaand aan de Zeeslag bij Myonnesos had de Romeinse praetor Regillus vijftien schepen gespot die van het eiland Chios wegvoeren. Hij dacht dat het schepen van de Seleuciden waren en besloot ze met zijn vloot en die van zijn Rhodische bondgenoten te achtervolgen. De praetor realiseerde zich echter al snel dat het om piratenschepen ging die zojuist de kust van Chios hadden geplunderd. De piraten maakten gebruik van lichte schepen zoals jachten[4] en lemboi, die veel sneller waren dan de Romeinse schepen. Ze konden daardoor gemakkelijk ontsnappen en verscholen zich in de buurt van Kaap Myonnesos.

Romeins schip op een graftombe uit Classe, bij Ravenna (Archeologisch Museum van Ravenna).

Regillus was hier boos over en besloot het gebied van de nabijgelegen stad Teos te plunderen. De praetor legde met zijn schepen aan in één van de twee havens van de stad en beschuldigde de bewoners van hulp aan de vijand: zij zouden voedsel en wijn naar de Seleuciden hebben gestuurd. Als ze de Romeinen dezelfde hoeveelheden van die goederen zouden geven, zou de praetor de stad sparen. Ongeveer tegelijkertijd was de Seleucidische admiraal Polyxenidas bij Teos aangekomen. Hij wilde de tactiek herhalen waarmee hij eerder dit jaar een grote overwinning had behaald bij Samos. Zijn poging om de Romeinen in de haven te blokkeren mislukte echter om een heel eenvoudige reden: de Romeinse vloot bevond zich daar niet meer. Toen de burgers van Teos namelijk besloten hadden de praetor te geven wat hij had opgeëist, had Regillus zijn vloot naar de tweede haven verplaatst.

Toen aan hem werd gerapporteerd dat er een vijandelijke vloot was gesignaleerd, kwam de praetor direct in actie. In nauwe samenwerking met de Rhodische admiraal Eudamos slaagde Regillus erin zijn schepen en die van de Rhodiërs uit de haven te krijgen en in slagorde op te stellen. De twee vloten waren aan elkaar gewaagd: 58 Romeinse schepen en 22 van Rhodos namen het op tegen 89 schepen onder leiding van Polyxenidas.[5] Ditmaal werkte de Rhodische “vuurkorf” goed en de Seleucidische zeelieden waren er doodsbang voor. De Romeinse schepen braken door de vijandelijke linie heen en keerden vervolgens om teneinde de Seleucidische linkervleugel en het centrum op de vlucht te jagen. Toen Polyxenidas ervandoor ging, klapte ook de rechtervleugel in elkaar. De Seleucidische verliezen waren zwaar: 29 schepen waren vernietigd en nog eens 13 waren buitgemaakt.[6] De Romeinen verloren slechts twee schepen en de Rhodiërs één.

Het Romeinse leger in Klein-Azië

Koning Antiochos lijkt na de nederlaag bij Myonnesos in paniek te zijn geraakt. Hij beging een enorme tactische flater door het Seleucidische garnizoen terug te trekken uit Lysimacheia op de Thracische Chersonesos. Als hij dat niet had gedaan, hadden de Romeinen de stad moeten veroveren voordat ze verder zuidwaarts richting de Hellespont hadden kunnen trekken. Het garnizoen had het maanden uit kunnen houden en daarmee het Romeinse offensief ernstig kunnen vertragen. Nu kreeg de consul Scipio de stad echter op een presenteerblaadje aangeboden. Het kon de koning kennelijk niets schelen. Hij schortte ook zijn operaties in het kustgebied van Klein-Azië op en trok zich terug naar Sardis.

De praetor Regillus besloot in de tussentijd om zijn overwinning op zee extra glans te geven door de stad Phokaia te heroveren. Deze was eerder dit jaar door de zoon van de koning ingenomen. De praetor viel de stad van twee kanten aan, maar de inwoners boden fel verzet en dreven zijn troepen terug. Toen ze echter bericht kregen dat Antiochos hun geen hulp zou sturen, besloten de inwoners zich over te geven. Toen ze hun poorten openden, liep de zaak al snel uit de hand. Regillus had zijn manschappen expliciet verboden te plunderen, maar die trokken zich daar niets van aan. De praetor liet daarom de vrije burgers[7] van Phokaia door een heraut naar het forum roepen en bood hun daar persoonlijk bescherming aan. Omdat de winter in aantocht was, besloot Regillus in Phokaia te blijven.

Drachme van Koning Philippos V (bron: Classical Numismatic Group Inc.)

Ondertussen was Lucius Scipio zonder problemen de steden Maroneia en Ainos in Thracië voorbijgetrokken. Dat alles zo soepel verliep, was vooral aan de goede diensten van Koning Philippos te danken (zie hierboven). De consul kwam nu bij Lysimacheia aan en was verbaasd de stad geheel verlaten aan te treffen. Om de een of andere reden had het garnizoen niet eens de voorraden vernietigd, dus daar konden de Romeinen mooi beslag op leggen. De consul trok snel verder richting de Hellespont, waar Koning Eumenes al voorbereidingen had getroffen om de oversteek mogelijk te maken. Zonder tegenstand te ondervinden staken de Romeinen vervolgens over naar Klein-Azië. Ze hadden meteen verder kunnen trekken, maar liepen vanwege religieuze verplichtingen vertraging op. Het was nu maart – of Mars – volgens de Romeinse kalender (november volgens die van ons) en daarom de tijd van het festival van de oorlogsgod Mars Gradivus. Tijdens dit festival werden een processie en een oorlogsdans gehouden waarbij de twaalf schilden van Mars (ancilia) werden ‘geschud’. Ook al werd het festival in Rome gehouden, ook voor legers in het buitenland gold dan een verbod om te reizen. De Romeinen besloten daarom hun kamp op te slaan en te wachten.

Romeins standbeeld uit de Keizertijd, vermoedelijk de oorlogsgod Mars (Capitolijnse Musea, Rome).

Scipio Africanus was nog helemaal niet overgestoken. Hij was een Salische priester – dat wil zeggen een ‘springende’ priester van de eerdergenoemde Mars Gradivus – en daarom onderworpen aan nog strengere religieuze voorschriften: hij mocht zich gedurende dertig dagen niet verplaatsen. In die tijd stuurde Antiochos zijn gezant Herakleides naar het Romeinse kamp om te onderhandelen. Herakleides had de strikte opdracht gekregen alleen met de consul te praten als ook diens beroemde broer aanwezig was. Hoewel Lucius Scipio formeel het bevel voerde over het Romeinse leger was het voor iedereen duidelijk wie echt de touwtjes in handen had. De gezant wachtte daarom tot Africanus was gearriveerd en legde vervolgens het voorstel van de koning aan de Romeinen voor. Antiochos was bereid enkele concessies te doen, zijn claim op gebieden in Europa in te trekken, wat steden in Klein-Azië op te geven en de helft van Romeinse oorlogskosten te betalen. De Romeinen eisten echter dat de koning heel Klein-Azië ten westen van het Taurusgebergte zou ontruimen en alle oorlogskosten voor zijn rekening zou nemen. Het was duidelijk dat de onderhandelingen niet konden slagen.

Tijdens een persoonlijk onderhoud probeerde Herakleides Scipio Africanus een aanbod te doen dat deze niet zou kunnen afslaan. De Seleuciden waren er op de een of andere manier in geslaagd Scipio’s jongste zoon Lucius gevangen te nemen. Het is niet duidelijk onder welke omstandigheden dat gebeurde. In één versie van het verhaal werd het schip van Lucius overvallen toen het in de buurt van Euboea voer. Volgens een andere versie – die iets heldhaftiger is en daarom misschien wel iets minder geloofwaardig – had de zoon van Africanus in Klein-Azië een Romeinse verkenningseenheid geleid. Toen vijandelijke ruiters verschenen, had hij zich teruggetrokken, maar was daarbij van zijn paard gevallen. De Seleuciden hadden hem gegrepen, maar behandelden hem goed omdat ze direct beseften hoe waardevol hun gevangene was. Herakleides bood Scipio nu aan zijn zoon vrij te laten en beloofde hem grote sommen geld, zowel nu als in de toekomst. Scipio aanvaardde dankbaar de vrijlating van zijn zoon, maar weigerde het geld. Wel gaf hij de koning nog een stevig advies mee: accepteer alle voorwaarden van de Romeinen en ga niet het gevecht met ze aan.

Voorbereidingen voor de Slag bij Magnesia

Niet lang nadat Herakleides was vertrokken, trokken de Romeinen op naar Ilium, de plaats van het oude Troje. Aangezien ze beweerden af te stammen van de Trojanen hielden ze hier halt en de consul bracht een offer aan Minerva. Plotseling werd Scipio Africanus ziek en werd hij naar Elaia gebracht om te herstellen. Op dat moment gaf Antiochos hem zijn zoon terug. Hoewel we natuurlijk kunnen speculeren over de vraag of Scipio zijn ziekte veinsde en het Romeinse leger verliet om zijn zoon terug te krijgen, is er geen direct bewijs voor deze theorie. De voormalige consul Gnaeus Domitius Ahenobarbus trad nu op als Lucius Scipio’s voornaamste adviseur, althans dat beweert Appianus. Antiochos had zich in de tussentijd teruggetrokken naar Magnesia aan de Sipylos.[8] De consul zette de achtervolging in en vocht schermutselingen uit met troepen die de koning op hem afstuurde. Het was inmiddels december geworden en de winter naderde met rasse schreden. Beide partijen realiseerden zich dat er nú gevochten moest worden. De Slag bij Magnesia kon losbreken.

Beschilderd beeld van Minerva (eerste eeuw BCE; Museo Nazionale Romano).

Voor een beschrijving van de veldslag moeten we ons baseren op het verslag van Livius – die het zelf weer baseerde op verloren hoofdstukken uit het werk van Polybius – en op de Syrische Oorlogen van Appianus. Laatstgenoemde beweert dat het Romeinse leger zo’n 30.000 man sterk was en dit klinkt alleszins plausibel. Livius spreekt van twee Romeinse legioenen en twee alae met Latijnen en bondgenoten. Dit was een standaard consulair leger, maar de legioenen en alae waren groter dan gebruikelijk en telden ieder 5.400 man. Los van deze 21.600 infanteristen waren er ongeveer 3.000 infanteristen van de Pergameniërs en Achaeërs. 2.200 Romeinse[9] en 800 Pergameense ruiters waren op de rechtervleugel opgesteld. Omdat de Romeinse linkervleugel tegen de steile oever van de Sipylos stond opgesteld, waren hier slechts vier eskadrons ruiterij geplaatst, misschien niet meer dan 120 man. 1.000 Tralliërs en Kretenzers waren op de uiterste rechtervleugel opgesteld en 2.000 Macedoniërs en Thraciërs werden achtergelaten om het kamp te bewaken. De Romeinen besloten ook hun 16 olifanten in reserve te houden. Dit waren Afrikaanse olifanten, veel kleiner dan de Indische olifanten die de Seleuciden gebruikten. De Seleuciden beschikten bovendien over maar liefst 54 van deze beesten.

Het Seleucidenrijk was een enorm multicultureel rijk en Antiochos had troepen uit alle delen van zijn uitgestrekte gebieden gehaald. Livius beweert dat de koning 60.000 infanteristen had en 2.000 ruiters[10], maar de genoemde aantallen ruiters kunnen niet kloppen en elders – zie hierboven – worden veel méér ruiters genoemd. Appianus beweert dat het leger van Antiochos 70.000 man telde. Beide auteurs zijn het erover eens dat de kern van de koninklijke strijdmacht werd gevormd door de falangisten met hun lange pieken, van wie er 16.000 waren. Zij waren verdeeld in tien enorme blokken en stonden opgesteld in carrés met een front van 50 man en een diepte van 32, wat dieper was dan gebruikelijk. Aan weerszijden van de falanx stonden Galaten, Cappadociërs, mannen uit Syrië en de verschillende streken van Klein-Azië, Tarentijnen, Tralliërs, Kretenzers, bereden boogschutters van de Dahae, maar ook slingeraars uit Medië en boogschutters uit Elam. Daarnaast beschikte de koning over katafrakten, een eskadron eliteruiters dat bekendstond als de agema, de koninklijke garde van de Zilverschilden (argyraspides), olifanten, dromedarissen met Arabische boogschutters en ten slotte strijdwagens met zeisbladen.

Het is heel goed mogelijk dat onze bronnen dat omvang van het Seleucidenleger overdreven. Niettemin moet het beslist een indrukwekkende strijdmacht zijn geweest. Daarnaast is het plausibel dat het leger van de koning groter was dan dat van de consul, wellicht veel groter. De consul voerde echter het bevel over een leger van veteranen terwijl veel eenheden in het leger van de koning nog maar net gerekruteerd waren. Bovendien was het Seleucidenleger in wezen een strijdmacht die uit meerdere kleinere legers bestond. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de individuele eenheden ook maar enige ervaring hadden in het gezamenlijk optrekken en vechten. Hoe indrukwekkend het leger van de koning er ook uitzag, het zou abominabel slecht presteren.

De Slag bij Magnesia

Romeinse ruiter (eques) van een legioen uit de tijd van de Republiek (bron: Europa Barbarorum).

De veldslag begon in de ochtend. Het was vochtig en er hing een dichte mist. Antiochos stuurde zijn zeiswagens op de Romeinen en hun bondgenoten af, maar hun stormaanval liep op een grote mislukking uit. Koning Eumenes wist de strijdwagens snel te neutraliseren door zijn lichte troepen de paarden te laten bestoken met pijlen, slingerstenen en werpspiesen. De paarden raakten in paniek en keerden om. Daardoor joegen de strijdwagens de Seleucidische dromedarissen op de vlucht, waarna ze door hun eigen linies heen ploegden en overal dood en verderf zaaiden. Terwijl de strijdwagens zo voor grote commotie onder de Seleucidische infanterie zorgden, stormden de Romeinse ruiters op de rechtervleugel op de stationaire katafrakten op de vijandelijke linkervleugel af. Katafrakten waren nauwelijks te stoppen als ze zelf aanvielen, maar als ze stilstonden, waren ze een gemakkelijke prooi. De Romeinse en Pergameense ruiters verjoegen veel van hun tegenstanders van het slagveld en doodden vele anderen. De hele linkervleugel van de Seleuciden stond nu op instorten. De Indische olifanten konden helemaal niets doen om het tij te keren. De Romeinen wisten nu wel hoe ze deze monsters moesten bestrijden. Ze konden doorgaans worden uitgeschakeld door ze van een afstandje met projectielen te bestoken of door dichtbij te komen en dan hun kniepezen door te snijden.

Op dat moment had de veldslag beslist kunnen worden, maar Antiochos had op de andere vleugel succes geboekt. De koning voerde persoonlijk de Seleucidische ruiterij op zijn eigen rechtervleugel aan. Met de speer in de hand was hij op de Romeinse linies afgestormd, precies zoals het een Hellenistische koning betaamde. Hoewel de Romeinen dicht bij de rivier stonden, slaagden de ruiters van de koning erin om ze te overvleugelen en in de flank aan te vallen. De Romeinen hadden op deze vleugel maar heel weinig ruiters geplaatst, dus ze konden de vijandelijke aanval niet beantwoorden met een eigen cavaleriecharge. De linies infanteristen werden teruggedreven naar hun kamp. Gelukkig waren er in dat kamp nog 2.000 verse Macedonische en Thracische reserves. Een krijgstribuun leidde hen naar buiten toe, verzamelde de vluchtende soldaten, draaide ze om en ging de confrontatie met de koning aan. Diens ruiterij reed nu totaal niet meer in formatie. Vervolgens arriveerden er meer hulptroepen: Eumenes’ jongere broer Attalos mengde zich met 200 ruiters van de rechtervleugel in de strijd. Zoveel tegenstand kon Antiochos niet aan. De koning slaagde er niet in een effectieve verdediging te organiseren, dus liet hij zijn paard omkeren, vocht zich een weg door de ruiters van Attalos heen en vluchtte met slechts een handjevol manschappen.

Replica van een Romeinse gladius (links).

De Romeinen hadden dus op beide vleugels de zege behaald en konden zich nu richten op het uitschakelen van de falanx in het centrum. De flanken en de achterkant van de piekeniers waren nu niet meer beschermd, dus het was gemakkelijk hen van alle kanten aan te vallen en van een afstand te bestoken met projectielen. Toch boden de falangisten fel verzet en dankzij de diepte van hun formatie was het niet gemakkelijk ze te verslaan. Velen van hen werden echter geraakt door Romeinse pila of neergemaaid met het Romeinse zwaard. Al snel lagen er stapels lichamen in het Seleucidische centrum en uiteindelijk werden ook de piekeniers verpletterd. De Romeinse ruiters zetten genadeloos de achtervolging in op de vluchtende vijanden en doodden grote aantallen van hen. Toen de Romeinen het kamp van de koning bestormden, werd er nog meer bloed vergoten. Livius en Appianus beweren dat op die dag tussen de 50.000 en 53.000 soldaten van de Seleuciden gedood werden. Zelfs als deze aantallen opgeblazen zijn – en dat  zijn ze hoogstwaarschijnlijk ook – , moge duidelijk zijn dat de verliezen aan de kant van de koning verschrikkelijk waren. De Romeinse verliezen waren relatief licht, maar de aantallen die de twee geschiedschrijvers noemen (tussen de 339 en 349 manschappen), zijn natuurlijk belachelijk.

Toen de nacht was gevallen vluchtte Antiochos eerst naar Sardis en daarna naar Apameia. Lucius Scipio nam daarop snel Sardis en haar citadel in. Zijn broer Africanus was tegen deze tijd van zijn ziekte hersteld en ook hij reisde naar Sardis toe. Antiochos besloot om gezanten naar de consul te sturen om over vrede te praten. Een van hen was een zekere Zeuxis, die satraap van Lydië was geweest. De andere was de neef van de koning, Antipatros. In de onderhandelingen die volgden, speelde Scipio Africanus weer een belangrijke rol. Feitelijk dicteerde hij gewoon de vredesvoorwaarden aan de gezanten. De koning moest wegblijven uit Europa, heel Klein-Azië ten westen van het Taurusgebergte ontruimen en een schadevergoeding van 15.000 talenten betalen. Aan Koning Eumenes moesten 400 talenten betaald worden en de Romeinen eisten 20 gijzelaars, onder wie Antiochos, de zoon van de koning.[11] Ook eisten de Romeinen dat Hannibal aan hen uitgeleverd zou worden, samen met een aantal Griekse onruststokers die ze verantwoordelijk hielden voor de oorlog. Het waren hardvochtige voorwaarden, maar de gezanten hadden instructies om alles zonder discussie te aanvaarden. Zeuxis en Antipatros werden naar Rome gestuurd om de vredesvoorwaarden te laten goedkeuren door de Senaat en het volk van Rome. De strijd was voorbij; het trotse Seleucidenrijk was tot op het bot vernederd.

Bronnen

Primaire bronnen

Noten

[1] Zie 191 BCE. De Aetoliërs hadden Antiochos tijdens de herfstvergadering van hun Bond in 192 BCE uitgenodigd om Griekenland te bevrijden.

[2] De stad was in 200 BCE door Philippos van Macedonië belegerd en ingenomen. Daarna had Antiochos haar in 196 BCE in handen gekregen.

[3] Tijdens de oorlog tussen Rome en Antiochos weigerde Prusias de kant van de laatste te kiezen. Dit ondanks het feit dat hij de Romeinse expansie vreesde en de Romeinse bondgenoot Pergamum zijn gezworen vijand was (Polybius 21.11).

[4] De Griekse term is κέλης, Livius 37.27 gebruikt de Latijnse term celox.

[5] Livius 37.30. Appianus noemt iets andere aantallen: 58 Romeinse schepen, 25 Rhodische schepen en 90 Seleucidische schepen.

[6] Livius 37.30. Appianus heeft het over het verlies van 29 schepen, inclusief de 13 buitgemaakte schepen.

[7] Maar kennelijk niet de slaven.

[8] Net ten zuiden van Elaia. Er was nog een ander Magnesia, aan de Maiander, verder naar het zuiden.

[9] Dat wil zeggen Romeinse, Latijnse en Italiaanse ruiters.

[10] Livius 37.37.

[11] De toekomstige Koning Antiochos IV Epiphanes (175-164 BCE). Oorspronkelijk heette hij overigens Mithridates. Zijn oudere broer Antiochos was in 193 BCE gestorven.

7 Comments:

  1. Pingback:De Galatische Oorlog: Het Jaar 189 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:Interregnum: De Jaren 176-175 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:Gracchus in Spanje: Het Jaar 179 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:De Vrede van Apameia: Het Jaar 188 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:Area Sacra di Largo Argentina – – Corvinus –

  6. Pingback:Kreta: Gortys – – Corvinus –

  7. Pingback:De Dood van Flamininus: Het Jaar 174 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.