Het Heilige Gebied van het plein met de naam Largo Argentina is een van de schilderachtigste plekjes van Rome. Hier vinden we, naast een van de bekendste kattenasielen van de stad, de restanten van vier Romeinse tempels die ooit het Marsveld (de Campus Martius) sierden. Voor het gemak worden ze vaak Tempels A, B, C en D genoemd. Dat suggereert dat we niet zouden weten aan welke goden de tempels gewijd waren, en luie schrijvers van oppervlakkige reisgidsen zullen beweren dat dat ook onduidelijk is. In werkelijkheid hebben we echter een heel aardig idee aan wie de gebouwen gewijd waren. Deze bijdrage probeert de situatie in de Oudheid in kaart te brengen. Daarbij gaan we van noord naar zuid.
Tempel A is de meest noordelijke tempel. Het staat vast dat deze uit het midden van de derde eeuw BCE dateert. Volgens het informatiebord ter plaatse kan de tempel aan Juno Curitis gewijd zijn geweest en is er een link met de stad Falerii. Het Etrurische Falerii was in 241 BCE tegen de Romeinse overheersing in opstand gekomen, vermoedelijk uit woede over de hoge belastingen die haar waren opgelegd tijdens de Eerste Punische Oorlog. De opstand werd echter de kop ingedrukt door de consul Aulus Manlius Torquatus, die de afvallige stad met de grond gelijk maakte. Het was niet ongebruikelijk om de goden van verslagen vijanden mee terug te nemen naar Rome; toen de Romeinen in 380 BCE de Latijnse stad Praeneste hadden veroverd, namen ze bijvoorbeeld een beeld van Jupiter Imperator mee.
Toch is het waarschijnlijker dat Tempel A de tempel van de waternimf Juturna was.[1] In de Aeneis van de Romeinse dichter Vergilius is zij de zuster van koning Turnus van de Rutuliërs, een belangrijke tegenstander van de Trojaanse held Aeneas. Volgens de Atlas of Ancient Rome stond het heiligdom van Juno Curitis ten zuiden van de huidige Area Sacra, tussen een heiligdom voor Jupiter Fulgur (‘Jupiter Bliksem’) en een tempel van Vulcanus.[2] De tempel van Juturna werd mogelijk gebouwd door de consul Gaius Lutatius Catulus ter gelegenheid van zijn overwinning op de Carthaagse vloot bij de Egadische Eilanden ten westen van Sicilië. Met die overwinning in 241 BCE kwam de Eerste Punische Oorlog ten einde. Waarom Catulus vervolgens een tempel aan Juturna wijdde, is niet geheel duidelijk. Mogelijk had het te maken met het feit dat zij een waternimf was en hij zojuist een zeeslag had gewonnen.
De tempel van Juturna werd in de achtste of negende eeuw omgevormd tot een christelijke kerk. In 1132 werd deze kerk herbouwd en gewijd aan Sint Nicolaas van Bari. In de zeventiende eeuw kwam ze bekend te staan als de San Nicola dei Cesarini. In 1929 werd de kerk weer afgebroken, maar delen van de centrale en de linker apsis mochten blijven staan. In de centrale apsis ziet men nog wat restanten van een fresco.
Tempel B was zonder enige twijfel de tempel van Fortuna Huiusce Diei, “de Fortuin van deze Dag”. Deze ronde tempel is de jongste van de vier tempels. Toen de Romeinen in 101 BCE op het punt stonden een beslissende veldslag te leveren tegen Germaanse indringers (de Cimbri), beloofde de proconsul Quintus Lutatius Catulus een tempel aan deze Fortuna te wijden. De Romeinen wonnen de veldslag glansrijk en Catulus kwam zijn belofte na. De consul was ongetwijfeld familie van de Gaius Lutatius Catulus die de naastgelegen tempel van Juturna had gebouwd. Op de plek waar de tempel van Fortuna Huiusce Diei verrees, stond mogelijk al heel lang een klein omheind heiligdom (sacellum). Het is niet zeker aan welke godheid dit heiligdom was gewijd, maar een hypothese is dat het Juno Caprotina was, ‘Geiten-Juno’, die op 7 juli een eigen feestdag had (de Caprotinia). Als het heiligdom inderdaad aan Juno Caprotina was gewijd, maakt dit het wat minder waarschijnlijk dat Tempel A de tempel van Juno Curitis was.
Er is zijn hard bewijs dat Tempel B de tempel van Fortuna Huiusce Diei was. Bij opgravingen op de Largo Argentina in de periode 1925-1928 werd namelijk het enorme hoofd van het beeld van Fortuna teruggevonden. Ook een arm en twee voeten werden opgegraven. De vondsten zijn thans in de Centrale Montemartini te bewonderen. Afbeeldingen van deze vondsten vindt u hier.
Tempel C is de oudste van de vier tempels. Algemeen wordt aangenomen dat het om de tempel van Feronia gaat. Feronia was een vruchtbaarheidsgodin die onder meer door de Sabijnen werd vereerd. In 290 BCE boekte de consul Manius Curius Dentatus een overwinning op dit volk en mogelijk bouwde hij vervolgens deze tempel op het Marsveld.[3] Voor deze tempel werd op enig moment in de tweede eeuw BCE een altaar neergezet door Aulus Postumius Albinus. Het is niet geheel duidelijk of dit de Aulus Postumius Albinus was die in 180 BCE consul was en in 174 BCE censor, of diens gelijknamige zoon, de consul van 151 BCE.[4] De vader is wellicht iets waarschijnlijker, aangezien die als censor verantwoordelijk was voor diverse publieke werken. Feronia had overigens ook een beroemd heilig woud bij Capena, ten noorden van Rome. Dit heiligdom zou in 211 BCE zijn geplunderd door Hannibal tijdens zijn mars op Rome.
Tempel D was gewijd aan de Lares Permarini, de Laren van de Zee. Deze Laren golden als de beschermgoden van de zeelieden. De tempel werd in 179 BCE gebouwd door de censor Marcus Aemilius Lepidus. Waar bij de tempel van Juturna sprake is van een mogelijke connectie met een zeeslag, staat bij de tempel van de Lares Permarini de connectie met de strijd op zee vast. De praetor Lucius Aemilius Regillus, mogelijk een bloedverwant van de censor uit een andere tak van de familie, had deze tempel namelijk beloofd tijdens de zeeslag bij Myonnesos in 190 BCE. Tijdens die slag verpletterde een gecombineerde Romeins-Rhodische vloot onder leiding van Regillus een vloot van de Seleuciden. De resten van de tempel van de Lares Permarini bevinden zich deels onder de Via Florida.
Achter de vier tempels – dus ten westen van de Area Sacra – werd in de jaren 50 BCE het Theater van Pompeius gebouwd.[5] Gnaeus Pompeius Magnus (106-48 BCE) was een Romeinse generaal en staatsman. Hij vocht aan de kant van Sulla in de burgeroorlog tegen Marius en vervolgens in Spanje tegen een van Marius’ generaals, Quintus Sertorius. Al op 35-jarige leeftijd bekleedde hij het consulaat. Vervolgens rekende hij af met de Cilicische piraten en trok hij in de oorlog tegen Mithridates van Pontus als een ware Alexander de Grote door het Oosten. Zijn familie was al vermogend, en zijn veldtochten maakten hem nog rijker, zodat hij eind jaren 60 in staat was tuinen (horti) op de Campus Martius aan te leggen en een particuliere woning te bouwen. Vervolgens begon hij aan de bouw van een theater, het eerste stenen (en dus permanente) theater in Rome.
Toneel was zeer populair in het Rome van de Late Republiek, maar het deed bij de aristocratie nog wel eens de wenkbrauwen fronzen. Een eerder theater was in 153 BCE weer afgebroken na protesten van een invloedrijke senator, kennelijk omdat het als een gevaar voor de openbare zeden werd gezien. Inmiddels waren we echter bijna honderd jaar verder, en bovendien ging het om een particulier theater buiten het pomerium, de heilige grens van de stad. In het jaar 55 BCE werd het op spectaculaire wijze ingewijd. Volgens Plutarchus had Pompeius in Mytilene op Lesbos inspiratie voor zijn theater opgedaan. Tussen de zitplaatsen van de cavea had hij een tempel voor Venus Victrix (de zegevierende Venus) laten bouwen, zodat het complex ook nog als heiligdom kon gelden en daarmee wellicht zelfs theaterhaters kon bekoren. Achter de scaenae frons (de permanente achtergrond) liet Pompeius een quadriporticus bouwen, vier zuilengalerijen in de vorm van een vierkant. Tussen de galerijen bevond zich een prachtige tuin met fonteinen. Via een pad dat van het westen naar het oosten liep, kwam men bij de Curia Pompeia, die direct achter – dus ten westen van – de tempel van Fortuna Huiusce Diei stond.
In het jaar 44 BCE vergaderde de Romeinse Senaat op de ides van de maand Mars (15 maart) in dit gebouw. Hier, in de Curia Pompeia, werd die dag Gaius Julius Caesar vermoord. Het theater, de quadriporticus en de Curia zijn allemaal allang verdwenen. De plek waar Caesar werd doodgestoken bevindt zich nu ergens onder de Via di Torre Argentina. Dat er hier echt ooit een immens theater heeft gestaan wordt duidelijk als u door de westelijker gelegen Via di Grotta Pinta loopt. Deze volgt nog steeds de curve van de cavea van het Theater van Pompeius. Op de Piazza del Biscione, net ten westen van de Via di Grotta Pinta, is bovendien een standbeeld van Hercules opgegraven dat ergens in het theatercomplex moet hebben gestaan. Deze ‘Mastai Hercules’ werd eind tweede, begin derde eeuw door de bliksem getroffen en vervolgens, conform de Romeinse gewoonte, ritueel begraven.[6] Thans staat het beeld in de Vaticaanse Musea. Het is voorzien van een vijgenblad, dat beslist niet origineel kan zijn.
Ten slotte vraagt u zich wellicht af waar de naam Largo Argentina – of voluit: Largo di Torre Argentina – vandaan komt. Met Argentinië heeft het plein niets te maken. Argentina verwijst naar Argentoratum, de Latijnse naam van de stad Straatsburg. Uit die stad was Johannes Burckardt (ca. 1445-1506) afkomstig, de pauselijke Ceremoniemeester die in het Italiaans bekendstond als Giovanni Burcardo. Overigens had hij het burgerschap van Straatsburg gekocht, maar dat was niet ongebruikelijk. De Largo di Torre Argentina is vernoemd naar de toren (‘Torre’) van zijn residentie in de Via del Sudario (straat van de zweetdoek van Christus). Als die toren er nog staat, is hij onzichtbaar vanaf het plein. We zien er wel een andere toren, in de zuidoosthoek. Deze wordt de Torre del Papito genoemd, de ‘toren van het pausje’. Wie dat pausje dan was, is niet geheel duidelijk. Meestal wordt aangenomen dat het tegenpaus Anacletus II (1130-1138) was, de grote tegenstander van Paus Innocentius II (zie Rome: Santa Maria in Trastevere).
Noten
[1] Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 1, p. 500.
[2] Zie Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 2, Tab. 208 (voor de periode 240-150 BCE) en Tab. 214 (voor de periode 150-110 BCE).
[3] Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 1, p. 499.
[4] Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 1, p. 543.
[5] Zie Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 1, p. 505.
[6] Andrea Carandini (ed.), The Atlas of Ancient Rome, part 1, p. 523.
Pingback:De Grote Dreiging uit het Noorden: Het Jaar 101 BCE – – Corvinus –
Pingback:Area Sacra di Largo Argentina – – Corvinus –
Pingback:De Romeinse Koningstijd: de eerste koningen (ca. 753-616 BCE) – – Corvinus –
Pingback:De Vroege Republiek: consolidatie in Latium en de Derde Samnitische oorlog (303-290 BCE) – – Corvinus –