Vrijheid voor de Grieken: Het Jaar 196 BCE

(foto: PHGCOM/British Museum).

Samenvatting

  • De volksvergadering stemt vóór vrede met Macedonië; decemviri worden naar Griekenland gestuurd;
  • De situatie in Spanje is ernstig na een zware Romeinse nederlaag;
  • In Rome wordt het college van de tresviri epulones ingesteld;
  • De praetor Manius Acilius Glabrio slaat een slavenopstand in Etrurië neer;
  • Na aanvankelijke tegenslag brengt de consul Marcus Claudius Marcellus de Insubres en Comenses een zware nederlaag toe;
  • Marcellus en de andere consul, Lucius Furius Purpureo, dwingen de Boii zich te onderwerpen aan Rome;
  • De proconsul Titus Quinctius Flamininus houdt een strafexpeditie in Boeotië nadat Romeinse soldaten zijn vermoord terwijl ze door deze streek reisden;
  • De decemviri dicteren harde vredesvoorwaarden aan Koning Philippos van Macedonië; einde van de Tweede Macedonische Oorlog;
  • Tijdens de Isthmische Spelen bij Korinthe verklaart Flamininus dat de Grieken vrij zijn;
  • De Romeinen zijn bezorgd over de veldtochten van Koning Antiochos III in Klein-Azië en Thracië.

De nieuwe consuls voor dit jaar waren Lucius Furius Purpureo en Marcus Claudius Marcellus. Eerstgenoemde had naam gemaakt door in 200 BCE de Kelten bij Cremona een grote nederlaag toe te brengen; laatstgenoemde was de zoon van de beroemde gelijknamige Romeinse generaal, het “zwaard van Rome”, die op het hoogtepunt van de Tweede Punische Oorlog was gesneuveld. Beide mannen wilden graag Macedonië als provincie toegewezen krijgen. Als dat zou gebeuren, zouden de vijandelijkheden waarschijnlijk hervat zijn. Twee volkstribunen besloten echter in te grijpen. De Senaat had al een ontmoeting gehad met afgezanten van Koning Philippos van Macedonië en had besloten een commissie van tien mannen (de decemviri) naar Griekenland te sturen om de koning gedetailleerdere vredesvoorwaarden te dicteren. Al dit goede diplomatieke werk zou in gevaar komen als er een nieuwe, op roem beluste consul naar het oosten zou afreizen om die roem onder de neus van zijn voorganger Flamininus vandaan te grissen. Het Romeinse volk was klaar voor vrede, en de volkstribunen zorgden ervoor dat de volksvergadering hierover eerst een beslissing nam voordat er lootjes getrokken werden voor de verdeling van de provincies. Het voorstel om vrede te sluiten met Macedonië werd unaniem aanvaard.

Italië en Spanje

De vreugde over de zege bij Cynoscephelae en de vrede met de Macedoniërs werd enigszins overschaduwd door het nieuws over een vreselijke nederlaag in Spanje. De propraetor Gaius Sempronius Tuditanus, governeur van Hispania Citerior, en zijn leger waren door de Spaanse stammen verslagen. De Romeinse verliezen waren ernstig geweest, en de propraetor zelf was dodelijk gewond geraakt. Gelukkig voor de Romeinen had de voorganger van Tuditanus, Gnaeus Cornelius Blasio, tijdens zijn gouverneurschap belangrijke overwinningen behaald. Hij kreeg dit jaar een ovatio toegewezen. Spanje was dus nog niet verloren, maar er waren wel dringend versterkingen nodig. De nieuwe praetors kregen elk een vers gelicht legioen en enkele duizenden Latijnen en Italiaanse bondgenoten mee.

Dit jaar werd een nieuw priestercollege ingesteld, dat van de tresviri epulones. Deze drie mannen waren belast met het organiseren van religieuze banketten. Het belangrijkste banket was dat voor Jupiter tijdens de Romeinse Spelen. De epulones waren belangrijke priesters en zij mochten dan ook de toga praetexta dragen. Eveneens van belang is dat de Staat dit jaar de laatste termijn van de leningen uit de Tweede Punische Oorlog terugbetaalde.

Slaven op een Romeins mozaïek uit de tweede eeuw (foto: Pascal Radigue; CC BY 3.0 license).

Twee jaar na de vorige slavenopstand was er dit jaar weer een, ditmaal in Etrurië. De praetor Manius Acilius Glabrio nam het bevel op zich van één van de twee legioenen die in de buurt van Rome gelegerd waren en drukte daarmee al snel de opstand de kop in. Vele slaven werden gevangen genomen of gedood. De leiders van de opstand werden gegeseld en gekruisigd.

De consuls hadden allebei Italië als provincie toegewezen gekregen en ze leidden er veldtochten tegen de Kelten van Gallia Cisalpina en de Liguriërs. De consul Marcellus kreeg aanvankelijk met tegenslag te maken toen zijn leger tijdens het opslaan van zijn kamp op een heuvel plotseling aangevallen werd. Een prins van de Boii genaamd Corolamus slaagde erin zo’n 3.000 man te doden, onder wie twee prefecten van de bondgenoten en twee krijgstribunen. De Romeinen wisten hun kamp echter te behouden en enkele weken later zou de consul wraak nemen. Nadat hij een paar dagen had besteed aan het verzorgen van de gewonden stak Marcellus de rivier de Padus over (tegenwoordig de Po) en rukte hij helemaal naar Comum in het verre noorden op (het huidige Como). Daar versperde een leger van Insubres en Comenses hem de weg. Na een felle strijd werden de Kelten vernietigend verslagen. Hun kamp werd ingenomen en enkele dagen later werd ook de stad Comum veroverd.

Vervolgens verenigde Marcellus zijn strijdmacht met die van zijn collega Purpureo. Samen dwongen ze de Boii zich eveneens te onderwerpen. Dit leverde als belangrijkste prooi een stad op die Livius Felsina noemt, maar die in die tijd bekendstond als Bona. Oorspronkelijk was dit een Etruskische stad geweest – vandaar de naam Felsina of Velzna – maar later was ze ingenomen door de Boii. Die hadden de stad de nieuwe naam Bona gegeven en haar tot hun hoofdstad gemaakt. Op een aantal jongere stamleden na gaven alle Boii zich nu over aan de Romeinen. De weigeraars verscholen zich in de bossen terwijl de Romeinen op veldtocht waren tegen de Liguriërs die verder richting het westen leefden. Toen de Romeinse colonne op Keltisch grondgebied terugkeerde, probeerden de stamleden haar in een hinderlaag te lokken, maar deze poging liep op een fiasco uit. De jonge Boii werden in de pan gehakt. Later dit jaar kreeg de consul Marcellus een triomftocht toegekend voor zijn prestaties. Enkele jaren later, in 189 BCE om precies te zijn, zouden de Romeinen bij Bona een kolonie stichten en deze Bononia noemen. We kennen deze stad tegenwoordig als Bologna.

Griekenland

Na zijn overwinning bij Cynoscephalae was Titus Quinctius Flamininus teruggekeerd naar Elateia in Phokis om daar te overwinteren. Al snel kreeg hij te maken met problemen in Boeotië, dat een onbetrouwbare bondgenoot bleek te zijn. In deze streek was een sterke pro-Macedonische factie actief. Deze was nog altijd openlijk trouw aan Koning Philippos, hetgeen ertoe leidde dat de pro-Romeinse factie een complot smeedde om Brachylles te vermoorden, een belangrijke anti-Romeinse politicus. De samenzweerders wilden Flamininus bij hun complot betrekken, en hoewel deze weigerde eraan deel te nemen, vertelde hij hun tevens dat hij de moord niet zou verhinderen. De samenzweerders werden naar de strategos van de Aetoliërs gestuurd en Brachylles werd uiteindelijk bij het verlaten van een banket vermoord door drie Italianen en drie Aetoliërs.

Kaart van Griekenland (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De moord op Brachylles bleek de spreekwoordelijke lont in het kruitvat te zijn. Romeinse soldaten die in kleine groepjes over de wegen van Boeotië reisden, werden in een hinderlaag gelokt, beroofd en gedood. Zo’n 500 Romeinen werden op deze manier vermoord. Flamininus zag zich genoodzaakt terug te slaan en nam zijn hele leger mee op een strafexpeditie in Boeotië. Aanvankelijk legde de proconsul de Boeotiërs een boete van 500 talenten op, één talent voor iedere gedode Romeinse soldaat. Dankzij een interventie van de Achaeërs werd dit bedrag echter gereduceerd tot 30 talenten. Degenen die zich aan de moorden schuldig hadden gemaakt werden uitgeleverd aan de Romeinen.

De Tweede Macedonische Oorlog – Vrede en Vrijheid

Rond deze tijd waren de decemviri in Griekenland aangekomen om de Macedonische koning hun vredesvoorwaarden te dicteren. Vrede werd gesloten onder een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste waren:

  • Alle Griekse steden in Europa en Klein-Azië zouden vrij zijn. Ze mochten onder hun eigen wetten leven en hun eigen belastingen heffen;
  • De koning moest zijn garnizoenen terugtrekken uit de Griekse steden die nog door de Macedoniërs bezet werden en ze vóór de Isthmische Spelen van dit jaar aan de Romeinen overdragen;
  • De koning moest alle gevangenen en overlopers aan de Romeinen teruggeven;
  • De koning moest zijn hele vloot overdragen, behalve vijf kleinere schepen en het enorme koninklijke schip, een ‘zestien’;
  • De koning moest een schadevergoeding van 1.000 talenten betalen. 500 talenten moesten meteen betaald worden, de rest moest volgen in tien jaarlijkse termijnen.

Om te verzekeren dat de koning zich aan het vredesverdrag zou houden moest Philippos de Romeinen ook gijzelaars geven. Een van de gijzelaars was zijn zoon Demetrios, die al naar Italië was gestuurd. Livius beweert dat de koning ook zijn leger moest inkrimpen en niet meer zonder toestemming van de Romeinse Senaat buitenlandse oorlogen mocht voeren, maar deze voorwaarden worden helemaal niet genoemd bij Polybius en zijn dus nogal twijfelachtig.

Gezicht op de Korinthische akropolis, de Akrokorinthos, vanuit de benedenstad (foto: Institute for the Study of the Ancient World, CC BY 2.0 license).

De meeste Griekse stadstaten en volkeren waren blij met deze voorwaarden, die een einde maakten aan de Macedonische hegemonie in Griekenland. Maar de Aetoliërs protesteerden. Zij had gehoopt op grotere gebiedsuitbreiding voor hun Bond en wilden dat Philippos afgezet of gedood zou worden. De Aetoliërs voerden aan dat alleen de Griekse steden in Klein-Azië echt vrijheid zouden krijgen; volgens hen zouden de Romeinen gewoon garnizoenen achterlaten in de Griekse steden in Europa, en dan vooral in Demetrias, Chalkis en Korinthe, de “ketenen van Griekenland”. De Romeinen zouden simpelweg de plaats van de Macedoniërs innemen. Helemaal ongegrond waren de klachten niet. De decemviri wilden aanvankelijk inderdaad garnizoenen achterlaten in de drie genoemde steden, maar Flamiminus had daarop ingegrepen en het plan afgeraden. De Romeinen waren naar Griekenland gekomen om de Grieken van de Macedonische onderdrukking te bevrijden, zo betoogde hij, niet om zelf de nieuwe onderdrukkers te worden. Flamininus was een opmerkelijke man. Hoewel wij natuurlijk weten dat Griekenland 50 jaar later een Romeinse provincie zou worden, lijken zijn intenties om vrijheid aan de Grieken te schenken oprecht te zijn geweest. Hiervoor werd hij door latere schrijvers terecht geprezen, vooral door zijn biograaf Plutarchus (een Griek!).

Voorlopig werden er nog garnizoenen aangehouden in Chalkis en Demetrias. Hoewel Korinthe werd teruggegeven aan de Achaeërs, legerden de Romeinen wel een garnizoen in de citadel van de stad, de Akrokorinthos. Daarmee beheersten ze in feite nog steeds ook de stad zelf. Het leek erop dat de Aetoliërs gelijk kregen: veel Grieken waren ervan overtuigd dat de Romeinen in Griekenland zouden blijven. Tegen deze achtergrond van onzekerheid en wantrouwen kwam Flamininus in Korinthe aan voor de Isthmische Spelen die daar in juni of juli ter ere van Poseidon werden gehouden. Daar liet hij een trompetter om stilte vragen. Vervolgens las een heraut een proclamatie voor. In de versie van Polybius luidde die als volgt:

“De Senaat van Rome en de proconsul Titus Quinctius geven, krachtens hun overwinning op koning Filippus en de Macedoniërs, de vrijheid aan de inwoners van de volgende Griekse staten, zonder dat er garnizoenen worden gelegerd of belastingen worden geheven en met behoud van hun voorvaderlijke wetten: Korinthe, Fokis, Lokroi, Euboia, het Ftiotische Achaia, Magnesia, Thessalië en Perrhaibia.”[1]

Munt van Titus Quinctius Flamininus (foto: PHGCOM/British Museum).

De heraut had daarmee alle volkeren genoemd die onder Macedonisch gezag hadden gestaan. Dat gezag was nu opgeheven en er zou geen Romeins gezag voor in de plaats komen. De Grieken hadden hun vrijheid herwonnen. De heraut werd teruggeroepen om de proclamatie nogmaals voor te lezen, want veel mensen konden gewoon niet geloven wat ze gehoord hadden. Overal heerste grote vreugde, mensen juichten en applaudisseerden en niemand was meer geïnteresseerd in de spelen. Toen de spelen voorbij waren, wilde iedereen de Romeinse bevelhebber zien en zijn hand vastgrijpen. Sommige mensen spraken hem zelfs aan als Soter (“redder”), een eretitel die tot dan toe alleen was gebruikt voor Hellenistische koningen.[2] Er werden munten geslagen met de beeltenis van Flamininus en culten ingesteld voor de jonge redder van Griekenland, die nog maar nauwelijks 33 jaar oud was.

Het Seleucidenrijk

De decemviri hadden nu een ontmoeting met verschillende delegaties die waren gestuurd door koningen, volkeren en steden. Ze waarschuwden de gezanten van Koning Antiochos III van het Seleucidenrijk dat de koning met zijn handen van de Griekse steden in Klein-Azië af moest blijven. Daarnaast moest hij het vooral niet wagen om de Hellespont over te steken en naar Europa te komen. Vervolgens splitsten de decemviri zich op. Een van hen woonde de herfstvergadering van de Aetolische Bond in Thermon bij om te proberen de Aetoliërs binnen de pro-Romeinse alliantie te houden. Anderen reisden naar Macedonië en Thracië.

Koning Antiochos was niet onder de indruk van de Romeinse waarschuwingen. Hij meende dat de Griekse steden in Klein-Azië hem rechtens toekwamen. Ze waren immers aan zijn voorvader Seleukos I toegevallen nadat die in 281 BCE de diadochos Lysimachos had verslagen. De koning zette daarom de aanval in. De meeste steden waren een gemakkelijke prooi voor zijn leger, maar Smyrna en Lampsakos boden verzet en deden een beroep op Rome om hen te helpen. Antiochos ging daarna nog verder. Hij stak de Hellespont over, rukte op over de Thracische Chersonesos (nu het schiereiland Gallipoli) en bezette Lysimacheia. Toen hij de stad binnenging, bleek deze verlaten te zijn. Koning Philippos had haar tijdens de Tweede Macedonische Oorlog opgegeven en vervolgens was ze geplunderd door de Thraciërs. Antiochos verordonneerde dat de stad herbouwd en herbevolkt moest worden en begon met het rekruteren van kolonisten.

Koning Antiochos III de Grote (foto: Uploadalt/British Museum).

De Romeinen waren zeer bezorgd over deze ontwikkelingen. Vier van de tien decemviri reisden af naar de koning in Thracië en kwamen daar rond oktober aan. Ze deelden de koning mee dat zijn optreden de Senaat helemaal niet beviel en dat zijn komst naar Europa als een provocatie werd gezien. De koning antwoordde dat Klein-Azië de Romeinen niets aanging. Hij bemoeide zich toch ook niet met de gang van zaken in Italië? Thracië was van hem, want het was door zijn over-overgrootvader Seleukos in 281 BCE op rechtmatige wijze bezet. Ook Lysimacheia kwam hem toe, de stad die was gesticht door de man die deze Seleukos had verslagen. Bij dit betoog negeerde hij overigens het feit dat eerst de Ptolemaeën (in 241 BCE, na de Derde Syrische Oorlog) en vervolgens Philippos delen van Thracië van de Seleuciden hadden afgenomen. De koning betoogde verder dat hij Lysimacheia nodig had als residentie voor zijn zoon en deelde mee dat hij vrede had gesloten met Koning Ptolemaios V – nu zo’n veertien jaar oud – en hem zijn dochter Cleopatra als bruid had aangeboden.

Het gesprek kwam ten einde toen ook gezanten van Smyrna en Lampsakos het woord kregen en daarbij de koning in grote woede deden uitbarsten. Vervolgens hoorde Antiochos het gerucht dat de jonge Ptolemaios was gestorven, waarop hij naar Egypte vertrok om het land te bezetten. Het gerucht bleek echter niet te kloppen. Antiochos richtte daarom zijn aandacht op Cyprus, dat eveneens onderdeel was van het Ptolemaeïsche Rijk. Zijn vloot voer naar het eiland toe, maar raakte verzeild in een hevige storm waarin de meeste van zijn schepen averij opliepen. De koning zag zich daarom genoodzaakt terug te keren naar Seleukeia in Syrië[3] om reparaties te laten uitvoeren.

Antiochos de Grote

Grieks-Baktrische munt met daarop Koning Demetrios I (ca. 200-185 BCE; bron: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden).

Antiochos III de Grote van het Seleucidenrijk was een nog veel formidabelere tegenstander dan Philippos V van Macedonië ooit was geweest. De koning, geboren rond 241 BCE, zat al sinds 223 BCE op de troon. In dat jaar was zijn oudere broer Seleukos III Keraunos vermoord tijdens een veldtocht tegen Koning Attalos van Pergamum. Antiochos was het grootste gedeelte van zijn heerschappij op veldtocht geweest. Hij had met zijn leger duizenden kilometers afgelegd en tientallen gevechten geleverd en steden belegerd. Het Seleucidenrijk was enorm, maar allesbehalve stabiel. De koning moest het opnemen tegen opstandige satrapen in Medië en Perzië en afrekenen met een familielid in Lydië dat zichzelf tot koning had uitgeroepen. Antiochos’ grootste prestatie was misschien wel zijn anabasis om de oostelijke delen van zijn rijk te heroveren (212-209 BCE). Deze hadden zich afgescheiden en waren uitgegroeid tot het Parthische Rijk en het Grieks-Baktrische koninkrijk. Hoewel maar weinig informatie over de veldtocht van de koning bewaard is gebleven, moet deze over het algemeen succesvol zijn geweest. Wel verloor de koning zijn paard en verschillende tanden tijdens een confrontatie met Baktrische cavalerie.

Antiochos vocht verder met het Ptolemaeïsche Rijk twee oorlogen uit om Koile-Syrië. De zogenaamde Vierde Syrische Oorlog (220-217 BCE) eindigde in een ramp toen de koning bij Raphia een smadelijke nederlaag leed tegen Ptolemaios IV Philopator. Vijftien jaar later kon hij wraak nemen tijdens de Vijfde Syrische Oorlog (202-196 BCE). De koning kon toen profiteren van de zwakheid van de nieuwe Egyptische koning Ptolemaios V, die nog maar een kind was. Zijn troepen behaalden verschillende overwinningen en namen diverse steden in. Zij meest opvallende overwinning behaalde Antiochos in 200 BCE in de Slag bij Panion. Tijdens deze veldslag bleken de zwaar gepantserde katafrakten van de Seleuciden van grote waarde te zijn. De Romeinen hadden tijdens dit conflict hun best gedaan om een Syrische inval in Egypte te voorkomen, een koninkrijk waarmee ze al sinds 273 BCE vriendschappelijke betrekkingen hadden. Nu de Vijfde Syrische Oorlog beëindigd was, zocht Antiochos naar mogelijkheden voor gebiedsuitbreiding elders. De koning blaakte van het zelfvertrouwen en was niet bang voor een confrontatie met Rome. Hij had er geen idee van wat hij zich met die houding op de hals zou halen.

Bronnen

Primaire bronnen

Noten

[1] Polybius 18/19.46 (vertaling Wolther Kassies).

[2] Ptolemaios I van Egypte had de titel gekregen voor het doorbreken van het beleg van Rhodos, Attalos I van Pergamum voor het verslaan van de Galaten. Antiochos I van het Seleucidenrijk kreeg de titel voor een soortgelijke overwinning.

[3] De havenstad van Antiocheia, niet te verwarren met Seleukeia aan de Tigris.

6 Comments:

  1. Pingback:Cato in Spanje: Het Jaar 195 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:De Dood van Flamininus: Het Jaar 174 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 190 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 200 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:Gracchus op Sardinië: Het Jaar 177 BCE – – Corvinus –

  6. Pingback:Politieman van de Middellandse Zee: De Jaren 166-160 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.