De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 198 BCE

(foto: PHGCOM/British Museum).

Samenvatting

  • Ondanks zijn jeugdige leeftijd wordt Titus Quinctius Flamininus gekozen als een van de nieuwe consuls; hij krijgt de oorlog tegen Macedonië als zijn provincie;
  • De praetor urbanus Lucius Cornelius Merula onderdrukt een slavenopstand in Latium, vermoedelijk de eerste in de Romeinse geschiedenis;
  • Flamininus trekt om de Macedonische stellingen heen en verslaat Koning Philippos in de Slag bij de Aoüs; de koning trekt zich terug naar Thessalië;
  • Flamininus valt Thessalië binnen, maar slaagt er niet in Atrax in te nemen; vervolgens besluit hij zijn winterkamp op te slaan in Phokis;
  • De Romeinse vloot onder leiding van Lucius Quinctius Flamininus, de broer van de consul, neemt een aantal steden op Euboea in;
  • De Achaeïsche Bond loopt over naar de Romeinen en schiet hen te hulp bij het beleg van Korinthe, maar de stad blijft in Macedonische handen.

Sextus Aelius Paetus en Titus Quinctius Flamininus waren de nieuwe consuls van dit jaar. De laatstgenoemde was een rijzende ster in de Romeinse politiek. Flamininus had uitstekend gebruikgemaakt van de kansen die de oorlog tegen Hannibal hem had geboden. Zo had hij als krijgstribuun gediend onder Marcellus, de consul die in 208 BCE was gesneuveld. Vier jaar later was hij naar Tarentum gestuurd om deze stad en het omliggende gebied te besturen. Na afloop van de Tweede Punische Oorlog was Flamininus lid geweest van verschillende commissies, bijvoorbeeld van de commissie die was ingesteld om land te verdelen onder de veteranen van Scipio Africanus. Ook was hij betrokken geweest bij de kolonies bij Venusia, Narnia en Cosa en zijn verhouding met de veteranen en de kolonisten lijkt uitstekend te zijn geweest.

Nu was het tijd voor een politieke carrière. Flamininus diende achtereenvolgens als quaestor en curulisch aediel alvorens te besluiten de praetuur over te slaan en direct op het hoogste ambt van de Republiek in te zetten: het consulaat. Twee volkstribunen maakten echter bezwaar tegen zijn kandidaatstelling. Zij vonden dat Flamininus de gebruikelijke cursus honorum negeerde. Belangrijker nog was dat Flamininus nog maar ongeveer dertig jaar oud was, wat onder normale omstandigheden veel te jong was om consul te kunnen zijn. De kwestie leidde tot een ruzie op het Marsveld en de zaak werd snel verwezen naar de Senaat voor een bemiddelingspoging. De Senaat besloot dat er geen juridische bezwaren waren tegen de kandidatuur van Flamininus; het zou nog een paar jaar duren voordat de cursus honorum en de minimumleeftijden voor het bekleden van een ambt werden vastgelegd in een wet (de lex Villia Annalis van 180 BCE). De volkstribunen gaven zich na deze beslissing gewonnen en Flamininus werd prompt verkozen.

Italië

De consuls trokken lootjes voor de provincies en Italië viel aan Paetus toe, terwijl Flamininus de oorlog tegen Koning Philippos kreeg toegewezen. Paetus was het grootste gedeelte van het jaar bezig met voormalige inwoners van Placentia en Cremona: hij moest ze dwingen terug te keren naar deze kolonies. Beide steden waren in eerdere jaren hard geraakt door Keltische aanvallen. Dat gold in het bijzonder voor Placentia, maar de Romeinen waren niet van plan de kolonies op te geven.

Slaven op een Romeins mozaïek uit de tweede eeuw (foto: Pascal Radigue; CC BY 3.0 license).

Een ernstigere zaak was een slavenopstand in Setia, zo’n 60 kilometer ten zuidoosten van Rome. Vermoedelijk was dit de eerste slavenopstand in de Romeinse geschiedenis. Tijdens de Tweede Punische Oorlog hadden de Romeinen regelmatig de kust van Afrika afgestroopt en daar veel mensen gevangen genomen die vervolgens als slaven waren verkocht. Veel van hen waren door Italianen gekocht en op de velden tewerkgesteld. Slaven in Setia waren een samenzwering begonnen en hadden tijdens de spelen de lokale bevolking aangevallen. De opstand verspreidde zich naar Norba en Circeii, maar verloor toen snel aan kracht. De praetor urbanus Lucius Cornelius Merula verzamelde een legertje van zo’n 2.000 man, van wie de meesten op weg naar Setia werden ingelijfd. Hij slaagde er al snel in de kopstukken van de rebellen op te pakken, waarna de rest van de slaven zich verspreidde. Toen het bericht binnenkwam dat de overgebleven slaven de stad Praeneste bedreigden, haastte de praetor zich daarheen en liet 500 slaven terechtstellen. Twee slaven die de praetor hadden geïnformeerd over de opstand werden rijkelijk beloond: ze kregen hun vrijheid terug en 25.000 as per persoon.[1]

De Tweede Macedonische Oorlog – De Slag bij de Aoüs

Koning Philippos had defensieve stellingen ingenomen bij de rivier de Aoüs (Aoös in het Grieks). Zijn positie was buitengewoon sterk. De rivier stroomde door een nauwe vallei met bergen aan beide kanten. Ook de weg die langs de rivieroever liep was erg smal. Een leger dat door de vallei trok, zou daardoor een gemakkelijk doelwit zijn. De koning stelde zijn troepen aan beide kanten in de bergen op, liet loopgraven graven en muren en torens bouwen. Ook liet hij verschillende stukken artillerie plaatsen om de vijand op afstand te houden. In wezen zou het onmogelijk moeten zijn om door zijn stellingen heen te breken. De zittende consul Publius Villius Tappulus durfde geen aanval te wagen en bereikte dus niets. Hij zou al snel vervangen worden, want de nieuwe consul Flamininus vertrok vroeg naar zijn provincie, begerig naar roem. Hij had enkele duizenden verse soldaten bij zich, van wie velen veteranen van eerdere Spaanse of Afrikaanse veldtochten waren. Ongetwijfeld hadden zijn eerdere contacten met veteranen en kolonisten een grote rol gespeeld bij het rekruteren van deze manschappen.

Hoewel Flamininus erop gebrand was in de aanval te gaan, realiseerde hij zich ook dat de koning een formidabele positie had ingenomen. Daarom liep hij eerst een aantal alternatieven langs om de oorlog naar Macedonië te verplaatsen. Veertig dagen verstreken zonder dat er gevochten werd en een poging van de Epiroten om te bemiddelen liep op een mislukking uit. De consul eiste dat de koning zijn troepen weg zou halen uit alle Griekse steden. Vervolgens beledigde hij Philippos met de suggestie dat de koning als eerste Thessalië zou kunnen verlaten, een gebied dat al sinds mensenheugenis onder Macedonisch gezag stond. Philippos was daarop boos weggelopen en een militaire confrontatie was niet meer te vermijden.

Herder en schapen op een voorchristelijke sarcofaag (Museo Nazionale di Ravenna).

De eerste Romeinse aanval werd afgeslagen. De Macedoniërs maakten hierbij optimaal gebruik van het terrein en van hun veldartillerie. Toen bood echter een herder met grote kennis van de streek aan om een deel van het Romeinse leger via steile en kronkelende bergpaadjes om de stellingen van de koning heen te leiden. Flamininus vertrouwde de herder niet helemaal, maar realiseerde zich al snel dat dit zijn enige kans op succes was. Om te voorkomen dat Philippos argwaan zou krijgen, gaf hij eerst het bevel voor nog eens twee aanvallen op de Macedonische stellingen. Pas daarna stuurde hij een colonne soldaten naar de herder toe om de positie van de koning te overvleugelen. Een krijgstribuun was aan het hoofd van de soldaten gesteld en voor de zekerheid was de herder in de boeien geslagen.

Rond 25 juni waren de Romeinen erin geslaagd om de Macedoniërs heen te trekken. Toen Flamininus zijn soldaten nogmaals de Macedonische stellingen liet bestormen, verscheen de colonne onder leiding van de krijgstribuun plotseling achter de Macedoniërs. De troepen van de koning raakten al snel in paniek en zo’n 2.000 Macedoniërs werden gedood tijdens de strijd. Deze verliezen hadden nog veel hoger geweest kunnen zijn, maar het terrein was niet geschikt om de achtervolging in te zetten. De Slag bij de Aoüs eindigde daardoor weliswaar in een Romeinse overwinning, maar het leger van Philippos was nog grotendeels intact en wist zich terug te trekken naar Thessalië. Onderweg werd de tactiek van de verschroeide aarde toegepast. De consul moest zich tevreden stellen met het plunderen van het kamp van de koning.

De Tweede Macedonische Oorlog – De Romeinen vallen Thessalië en Phokis binnen

De Aetoliërs en Athamanen waren graag bereid de consul te vergezellen bij zijn invasie van Thessalië. Verschillende kleinere steden werden zonder problemen ingenomen, maar bij Atrax liep Flamininus enige averij op. Deze stad werd verdedigd door een sterk Macedonisch garnizoen. De Romeinen slaagden erin een bres te slaan in de stadsmuren, maar het gat werd fel verdedigd door de falangisten van de koning. De bres was vrij smal en de Macedonische piekeniers excelleerden in het verdedigen van statische posities waarbij ze niet overvleugeld konden worden. De Romeinse infanterie slaagde er niet in zich een weg langs de haag van de lange sarissa’s te vechten. Ze probeerden de vijand nog van een afstandje te bestoken met hun pila, maar dit had nauwelijks effect op de dichte falanx van piekeniers. Toen ook nog eens een Romeinse belegeringstoren bijna omviel, besloot de consul het beleg op te geven.

Kaart van Griekenland (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Flamininus realiseerde zich dat hij niet met zijn leger kon overwinteren in Thessalië. De streek was verwoest en lag ook te ver van de zee af. Daarom trok hij met zijn strijdmacht naar Phokis, een streek ten zuiden van Thessalië, aan de Golf van Korinthe. Daar maakte hij zich met gemak meester van Antikyra, een stad die de Romeinen al eens eerder hadden ingenomen, in 210 BCE om precies te zijn. Het volgende doelwit was Elateia. Die stad koos ervoor om trouw te blijven aan de koning en moest dus bestormd worden. Omdat het oorlogsseizoen nu bijna voorbij was, besloot Flamininus zijn kamp op te slaan in de buurt van Elateia.

Terwijl de consul de operaties op het land leidde, had de Romeinse vloot zich verenigd met schepen uit Pergamum en Rhodos en vervolgens eveneens de nodige successen behaald. Het Romeinse vlooteskader werd aangevoerd door de broer van de consul, Lucius Quinctius Flamininus, een voormalige praetor van wie het imperium was verlengd. Twee belangrijke steden op Euboea werden veroverd, te weten Eretria in Centraal-Euboea en Karystos in het diepe zuiden van het eiland. Wederom bleek dat de Romeinen met genoegen Griekse steden van hun kunst beroofden. Alle kostbare beelden en schilderijen uit Eretria weden in beslag genomen, maar het lijkt erop dat Karystos dit lot bespaard bleef omdat de inwoners zich tijdig hadden overgegeven. Het Macedonische garnizoen mocht zichzelf vrijkopen voor 300 drachmen per soldaat. Vervolgens liet Lucius de vloot Kenchreai aanvallen, de oostelijke haven van Korinthe.[2] De weg naar Korinthe zelf lag nu open.

Zicht op de Akropolis van Korinthe, de Akrokorinthos, vanuit de benedenstad (foto: Institute for the Study of the Ancient World, CC BY 2.0 license).

Ooit was Korinthe lid geweest van de Achaeïsche Bond. In 243 BCE had de beroemde strategos Aratos van Sikyon de citadel van de stad ingenomen en het Macedonische garnizoen verdreven. Daarna was Korinthe gedwongen om lid te worden van de Bond. De stad – of beter gezegd haar citadel, de Akrokorinthos – was een van de drie “ketenen van Griekenland” omdat ze de toegang tot de Peloponnesos beheerste. In de jaren 220 BCE was de citadel teruggegeven aan Macedonië in ruil voor steun tegen Koning Kleomenes van Sparta. De Achaeërs hadden toen weinig keus gehad, want zonder hulp van buitenaf zouden ze de oorlog tegen Kleomenes zeker verloren hebben. Flamininus wist echter dat als hij de Achaeërs Korinthe en de Akrokorinthos aan kon bieden, ze wellicht bereid zouden zijn hun bondgenootschap met Macedonië in te ruilen voor een bondgenootschap met Rome.

De Tweede Macedonische Oorlog – De Achaeërs lopen over

De Romeinen stuurden gezanten naar een vergadering van de Bond in het nabijgelegen Sikyon. De Achaeërs zaten nu in een lastig parket. Noch voor de Romeinen, noch voor de Macedoniërs koesterden ze erg warme gevoelens. Bovendien waren ze verzeild geraakt in een oorlog met de tiran van Sparta, Nabis. Na drie dagen discussiëren werd dan eindelijk een beslissing genomen. Appianus beweert dat de meeste leden loyaal wilden blijven aan Macedonië omdat ze walgden van de Romeinse veldtocht in Griekenland. Livius en Cassius Dio stellen echter dat de meerderheid van de aangesloten steden besloot om de kant van de Romeinen te kiezen. Deze versie moet waarschijnlijk als de juiste worden aanvaard, want Livius geeft ook de namen van de steden die weigerden zich achter de Romeinen te scharen: Dyme, Megalopolis en Argos. De opstelling van deze steden was begrijpelijk: Dyme had tijdens de Eerste Macedonische Oorlog geleden onder de Aetoliërs, Megalopolis had ooit hulp gehad van de vroegere regent voor Philippos (Koning Antigonos III Doson) en de Macedonische koningen zouden oorspronkelijk uit Argos afkomstig zijn geweest (vandaar de dynastie van de Argeaden).

Hoewel het nieuwe bondgenootschap tussen Rome en de Achaeïsche Bond nog moest worden goedgekeurd door de Senaat en de volksvergadering, voegde het leger van de Bond zich direct bij de Romeinse vloot en deed het mee aan het beleg van Korinthe. De Romeinen, de troepen van Koning Attalos en de Achaeërs vielen de stad van alle kanten aan en slaagden erin een deel van de muur neer te halen. De stad werd echter fel verdedigd. Livius beweert zelfs dat er Italiaanse deserteurs meevochten met de Korinthiërs, maar het is moeilijk om na te gaan of dit klopt. In elk geval slaagde de Macedonische generaal Philokles erin om 1.500 man aan versterkingen vanuit Boeotië naar Korinthe te sturen. Het aantal deksoldaten bij de Romeinse vloot was veel te gering voor een langdurig beleg, zelfs als we de troepen van Pergamum en de Achaeïsche Bond meerekenen. Attalos en Lucius Quinctius besloten daarom het beleg af te breken en zich terug te trekken naar hun winterkampen. Attalos moest ook zijn machtige buurman, Koning Antiochos III van het Seleucidenrijk, goed in de gaten houden. Deze Antiochos was al eens Pergameens grondgebied binnengevallen, waarop de Romeinen een delegatie naar zijn hof hadden gestuurd met het beleefde verzoek hun bondgenoot met rust te laten. Het laatste wat de Romeinen wilden was dat ook de Seleuciden bij het conflict betrokken zouden raken.

Bronnen

Primaire bronnen

Noten

[1] Dit bedrag was voldoende om tot de vierde vermogensklasse te behoren. Een burger die de praetor eveneens informatie over de opstand had verschaft kreeg 100.000 as. Dit was genoeg voor lidmaatschap van de invloedrijke eerste vermogensklasse. Zie Livius 31.26.

[2] Het Korinthe van de Oudheid lag op een smalle landengte en had twee havens. De andere haven bevond zich ten westen van de stad en heette Lechaion.

One Comment:

  1. Pingback:De terugkeer van Flamininus: Het Jaar 194 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.