- De proconsul Scipio Aemilianus vernietigt het Carthaagse veldleger bij Nepheris;
- Hoewel Scipio hem en zijn familie een vrijgeleide aanbiedt, weigert Hasdrubal de Boetharch naar de Romeinen over te lopen;
- De Romeinen dringen via de cothon of haven Carthago binnen;
- De Romeinen vechten zich een weg naar de Byrsa of citadel;
- 50.000 Carthagers geven zich over en Hasdrubal de Boetharch loopt uiteindelijk toch over;
- 900 Romeinse en Italiaanse deserteurs plegen zelfmoord door de tempel van Esjmoen, waar ze zich hadden verschanst, in brand te steken;
- Carthago wordt ingenomen, geplunderd en systematisch verwoest;
- De Romeinen creëren de nieuwe provincie Africa;
- De Achaeïsche Bond begaat een dwaasheid door een oorlog tegen Rome te beginnen;
- De Bond lijdt verschillende nederlagen tegen Quintus Caecilius Metellus Macedonicus; de strategos Kritolaos wordt gedood;
- De nieuwe Achaeïsche strategos Diaios weigert vrede te sluiten met Metellus;
- De consul Lucius Mummius verslaat de Achaeïsche Bond bij Korinthe; Diaios pleegt zelfmoord;
- Mummius maakt Korinthe met de grond gelijk;
- Achaea wordt geannexeerd en aan de provincie Macedonië toegevoegd;
- Begin van de aanleg van de Via Egnatia;
- De Lusitanische leider Viriathus verslaat de praetor Gaius Plautius tweemaal.
Hoewel Gnaeus Cornelius Lentulus en Lucius Mummius tot nieuwe consuls werden verkozen, werd het imperium van Scipio Aemilianus in Afrika verlengd opdat hij als proconsul de oorlog tegen Carthago kon voortzetten en de stad kon verwoesten. Mummius – een homo novus of ‘nieuwe man’ – zou in Griekenland een kans krijgen om succes te behalen. Daar verklaarde de Achaeïsche Bond in al zijn dwaasheid Rome de oorlog, wat tot een vernietigende nederlaag leidde. Mummius kweet zich prima van zijn taak en verdiende daarmee het agnomen ‘Achaicus’. Zijn overwinning dankte hij echter grotendeels aan Quintus Caecilius Metellus Macedonicus, de voormalige praetor die al in de regio actief was geweest. Bij al dit geweld zou men bijna vergeten dat er het voorafgaande jaar censors waren gekozen. Lucius Cornelius Lentulus Lupus en Lucius Marcius Censorinus (de weinig geslaagde consul van 149 BCE) verrichten hun belangrijke werk in alle rust. Dit jaar sloten ze de census af, maar helaas is het aantal geregistreerde burgers niet bewaard gebleven.
Derde Punische Oorlog
Carthago was nu volledig van de buitenwereld afgesneden. Een enorm systeem van loopgraven op de landengte vóór de stad had ervoor gezorgd dat niemand over land nog voorraden naar Carthago kon brengen. Tegelijkertijd hadden de Romeinen de havenmond afgesloten met Scipio’s dam en beheersten ze een externe kade nabij de commerciële haven en de oorlogshaven. Door dit alles kon Carthago uitgehongerd worden. Omdat Hasdrubal de Boetharch om begrijpelijke redenen het grootste gedeelte van het beschikbare voedsel aan zijn soldaten gaf, waren het de non-combattanten die het meeste leden.
Wat Scipio nog dwarszat, was dat er nog altijd een Carthaags veldleger actief was in de buurt van Nepheris, dat nu onder bevel stond van een zekere Diogenes. De Romeinen hadden hier bij Nepheris in 149 en 148 BCE nederlagen gelegen en het was tijd die te wreken. Zo kon ook de laatste externe bedreiging voor de Romeinse stellingen bij Carthago worden weggeruimd. Nog tijdens de winter[1] rukte Scipio naar Nepheris op. Hij nam de Numidiër Gulussa met zich mee, evenals zijn legaat Gaius Laelius, de zoon van de boezemvriend van Africanus. Het kamp van Diogenes werd van één kant aangevallen, en toen deze daarop reageerde om het gevaar af te wenden, werd het ook van de andere kant aangevallen. 1.000 speciaal geselecteerde manschappen drongen al vechtend het kamp binnen en veroorzaakten grote paniek en verwarring onder de verdedigers. Al snel vluchtten deze alle kanten op, maar ze werden genadeloos achternagezeten door Gulussa en zijn ruiters. Duizenden Carthagers werden gedood of gevangen genomen.
Nu het Carthaagse veldleger was vernietigd, trok Scipio op naar het stadje Nepheris zelf en nam het in na een beleg van 22 dagen. De inname van Nepheris maakte een einde aan het verzet in andere delen van Afrika. Eén voor éen gaven de steden die nog trouw waren aan de Carthagers zich aan de Romeinen over. Zo omstreeks deze tijd bood Hasdrubal de Boetharch aan om te onderhandelen met Scipio en Gulussa. De geschiedschrijver Polybius was bij de ontmoeting aanwezig en heeft ons een levendig – maar duidelijk bevooroordeeld – verslag nagelaten. Het kwam erop neer dat Polybius de Carthager maar een opgedirkte, luidruchtige idioot vond, en dan ook nog eens een incompetente politicus en generaal.
Hasdrubal vroeg aan Gulussa, die waarschijnlijk als tolk voor Scipio optrad, om de proconsul te vragen zijn stad te sparen. Scipio was daar aanvankelijk niet toe geneigd, vanwege de wijze waarop Hasdrubal Romeinse en Italiaanse krijgsgevangen had behandeld. Die waren gemarteld, verminkt en terechtgesteld. Later bedacht de Romeinse aanvoerder zich echter en bood hij zijn tegenstander een vrijgeleide aan als die zou overlopen. Dit vrijgeleide zou ook gelden voor Hasdrubals vrouw, zijn kinderen en een aantal van zijn verwanten en vrienden. Het aanbod werd aan de Carthaagse bevelhebber overgebracht, en Polybius had nog een paar onvriendelijke woorden voor hem opgespaard:
“Hij was van zichzelf al dik, maar nu had hij ook nog een buik gekregen en oogde zijn gelaatskleur onnatuurlijk verhit. Men kreeg de indruk dat hij bij een of ander feest onthaald werd, als een vetgemest rund, maar niet dat hij iemand was die de leiding had in zo’n diepe crisis, waarvan niemand de ernst en de gruwelijkheid in woorden zou kunnen vatten.”[2]
Maar zelfs de Griekse geschiedschrijver moest toegeven dat Hasdrubal een dappere man was, want hij wees het aanbod af en zei dat als Carthago ten onder zou gaan, hij haar lot zou delen. De oorlog werd derhalve voortgezet.
Het einde van Carthago
In de lente besloot Scipio de cothon aan te vallen, de haven van Carthago. Deze was een voor de hand liggend doelwit, aangezien de Romeinen al maanden de kade beheersten die er aan de buitenkant langs liep. Hasdrubal had de aanval verwacht, maar hij had aangenomen dat de Romeinen eerst zouden proberen de rechthoekige haven van de koopvaardij te bestormen. Teneinde een aanval moeilijker te maken had hij besloten de gebouwen die hier stonden in brand te steken. Laelius was hem echter te slim af met zijn aanval op de ronde oorlogshaven erachter. De weinige verdedigers die hij aantrof waren hongerig en zwak, en het duurde niet lang of het Carthaagse verzet stortte volledig in. De cothon was nu in Romeinse handen en Scipio leidde vervolgens zelf de aanval die leidde tot de bezetting van de agora die achter de haven lag. Het vallen van de nacht maakte een einde aan de Romeinse opmars en de volgende dag werd een eenheid bestaande uit 4.000 verse troepen ingezet. Deze manschappen waren goed uitgerust, maar de discipline in hun gelederen was ver te zoeken: in plaats van dat ze zich een weg vochten richting de citadel of Byrsa gingen ze de nabijgelegen tempel van Resjef (Apollo in het Grieks) binnen en maakten zich meester van al het goud dat daar te vinden was. De soldaten negeerden de bevelen van hun centurions en krijgstribunen, en Scipio zou ze later straffen voor hun wangedrag.
Toen de tempel was leeggeroofd, kon Scipio zijn offensief voortzetten. Vanaf de agora leidden er drie straten naar de Byrsa toe. Aan beide zijden van iedere straat stonden appartementencomplexen van zes verdiepingen hoog. Deze gebouwen waren bezet door Carthaagse verdedigers die de Romeinse aanvalsgroepen vanaf de daken en vanuit de ramen bestookten met alles wat ze maar konden vinden. De Romeinen konden daardoor niet verder oprukken. Ze gingen de eerste gebouwen binnen en begonnen die appartement voor appartement, verdieping voor verdieping in te nemen. Bij deze gevechten van huis tot huis ging het er bijzonder wreed aan toe. De Romeinen klommen uiteindelijk zelf op de daken, gooiden planken over de ruimtes tussen de gebouwen en baanden zich zo al vechtend een weg richting de citadel. Door hun optreden konden de troepen beneden hun opmars naar de Byrsa via de drie straten hervatten. Toen zijn mannen eenmaal dit laatste bolwerk hadden bereikt, concludeerde Scipio dat de straten niet breed genoeg waren voor zijn bestormingseenheden en de belegeringswerktuigen. Hij gaf daarom opdracht om de appartementen tot de grond toe af te branden. Zo creëerde hij bredere lanen die heuvelopwaarts naar de citadel leidden.
Wat er vervolgens gebeurde, wordt door Appianus tot in de gruwelijkste details beschreven. Waarschijnlijk baseerde hij zijn relaas op het ooggetuigenverslag van Polybius. In de appartementen zaten nog steeds veel Carthagers, vooral ouden van dagen en kinderen. Velen van hen kwamen in de vlammen om, anderen stierven toen de gebouwen met donderend geraas instortten. Zij die het overleefden, werden door de Romeinse cavalerie doodgetrapt en de lichamen van de doden werden onderdeel van de Romeinse aanvalswegen. De Romeinse genie had zes dagen nodig om al het puin te effenen, en op de zevende dag arriveerden er gezanten vanuit de citadel die de Romeinse bevelhebber smeekten om de levens te sparen van alle mensen die zich zouden overgeven. Volgens Appianus kwamen er 50.000 Carthagers naar beneden, die direct werden weggeleid in gevangenschap. Scipio’s clementie strekte zich niet uit tot Romeinse en Italiaanse deserteurs. Van hen hadden er zo’n 900 zich verschanst in de tempel van Esjmoen (Asklepios in het Grieks), samen met Hasdrubal de Boetharch en diens vrouw en twee zonen. De deserteurs hadden het hier nog wel enige tijd kunnen uithouden, want de tempel was vanwege haar ligging maar moeilijk aan te vallen. Toen de nacht gevallen was, liet Hasdrubal zijn manschappen, vrouw en kinderen echter in de steek en vluchtte naar Scipio toe. Die aanvaardde zijn overgave.
Het optreden van Hasdrubal oogt een beetje merkwaardig. Eerder had hij immers verklaard liever tegelijk met zijn stad te sterven dan over te lopen (zie hierboven). Kennelijk was hij nu wanhopig en wilde hij zijn eigen leven redden. De deserteurs wisten heel goed dat hun de doodstraf wachtte als ze zich zouden overgeven, en daarom besloten ze de tempel in brand te steken. Deze mannen kwamen allemaal in de vlammen om. Waarschijnlijk gold dat ook voor Hasdrubals vrouw en kinderen, al vertelt Appianus het dramatische verhaal dat zij eerst haar echtgenoot vervloekte om zijn verraad, vervolgens haar kinderen doodde en ten slotte zichzelf en hun dode lichamen in het vuur wierp. Nu Carthago was ingenomen, gaf Scipio zijn manschappen enkele dagen om de stad te plunderen en van al haar schatten te ontdoen. De manschappen die de tempel van Resjef hadden geplunderd mochten echter niet meedoen. Verder beloonde Scipio de soldaten die grote dapperheid hadden getoond en stuurde hij een schip naar Rome om aan de Senaat verslag uit te brengen over zijn overwinning. Voorwerpen die door de Carthagers waren gestolen in de oorlogen tegen de Griekse steden op Sicilië werden naar het eiland teruggestuurd. Tot die voorwerpen behoorde ook – althans volgens Polybius[3] – de beroemde Messingen Stier van Phalaris, een martelwerktuig dat voor deze tiran van Agrigentum was ontworpen.
Nadat Carthago was leeggeplunderd, werd de stad systematisch verwoest. Polybius – die ooggetuige van de gebeurtenissen was – beweert dat Scipio moest huilen toen de stad in vlammen opging. Hij zou regels uit de Ilias over de verwoesting van Troje hebben gereciteerd en vervolgens zijn leraar hebben verteld dat hij bang was dat ooit iemand het bevel zou geven om zijn eigen moederstad Rome plat te branden. Het lijdt geen twijfel dat de verwoesting van Carthago grondig werd aangepakt. De stad die volgens de overlevering meer dan 650 jaar geleden werd gesticht hield op te bestaan en de 50.000 burgers die zich hadden overgegeven werden als slaven verkocht. De verwoesting was grondig, maar niet volledig, en de bewering dat de Romeinen de grond rondom de stad met zout ploegden om te voorkomen dat hier ooit nog iets zou groeien, is gewoon een stompzinnige mythe. De Romeinen zouden hier later hun eigen kolonies stichten en Romeins Carthago zou een grote en welvarende stad worden, een van de belangrijkste steden in het hele Romeinse Rijk.
De voormalige Carthaagse gebieden werden opgenomen in een nieuwe Romeinse provincie die Africa werd gedoopt. Vanuit Rome arriveerden decemviri die Scipio moesten helpen de zaken in deze nieuwe provincie te regelen. Toen alles in orde gebracht was, keerde Scipio terug naar Rome om een spectaculaire triomftocht te vieren. Tevens verwierf hij het agnomen ‘Africanus’, net als zijn beroemde grootvader.
Achaeïsche Oorlog
De diplomatieke delegatie onder leiding van Sextus Julius Caesar (zie 147 BCE) had Griekenland inmiddels verlaten. Kritolaos, de anti-Romeinse Achaeïsche strategos, had de delegatieleden verteld dat ze moesten wachten tot de lentevergadering van de Bond als ze een beslissing over de status van Sparta wilden horen. Caesar had direct door dat hij misleid werd en was met zijn collega’s vertrokken. Nu kwam Quintus Caecilius Metellus Macedonicus in actie, de man die twee jaar eerder de usurpator Andriskos in Macedonië had verslagen. Hij was nog altijd bezig met de organisatie van de nieuwe provincie Macedonia, een proces dat flink wat tijd in beslag nam aangezien de provincie heel wat groter was dan alleen het historische gebied Macedonië. Metellus stuurde gezanten naar de lentevergadering, die in Korinthe werd gehouden. Deze mannen werden door de Achaeërs bespot en uitgejouwd, en vervolgens uit de vergadering getrapt. Daarna vroeg Kritolaos de vergadering om de oorlog te verklaren aan Sparta, een beslissing die in de praktijk gelijk zou staan aan een oorlogsverklaring aan Rome. De anti-Romeinse politicus geloofde dat de Romeinen zo druk bezig waren met de oorlogen tegen de Carthagers en de Lusitaniërs dat ze niet klaar zouden zijn voor een oorlog met de Achaeïsche Bond. Kritolaos zat er verschrikkelijk naast.
Het lijkt erop dat de Achaeërs compleet vergeten waren dat Metellus niet alleen gezanten had gestuurd, maar ook nog steeds over een leger beschikte. Aangezien Metellus een voormalige praetor was, kan dit nooit een grote strijdmacht zijn geweest. Het ging waarschijnlijk om maximaal 10-12.000 manschappen. Deze soldaten hadden echter wel gevechtservaring en waren klaar voor de strijd. Metellus rukte direct met zijn leger vanuit Macedonië door Thessalië op naar de Golf van Malia. Hier bedreigden de Achaeërs Herakleia in Trachis, een stad die zich van de Romeinen had mogen afscheiden van de Bond. Kritolaos was verbijsterd toen hij hoorde dat de Romeinen in aantocht waren. Hij had de mogelijkheid zich te verschansen in de pas van Thermopylae en had dat ook moeten doen, maar vluchtte in plaats daarvan met zijn troepen naar Locris. Helaas voor hem verplaatsen Metellus en zijn leger zich nog veel sneller, zodat ze hun tegenstanders bij Skarpheia nogmaals konden verrassen. Het Achaeïsche leger leed in het daaropvolgende gevecht een verpletterende nederlaag. Het werd compleet vernietigd en 1.000 manschappen werden krijgsgevangen gemaakt. Kritolaos werd gedood, maar zijn lichaam werd nooit gevonden.
Na zijn overwinning bij Skarpheia, verraste Metellus ook nog eens 1.000 man aan versterkingen uit Arcadië die noordwaarts waren gestuurd om Kritolaos te helpen. Aanvankelijk waren deze manschappen hartelijk welkom geheten in Elateia, maar toen de bevolking van die stad hoorde van de Achaeïsche nederlaag bij Skarpheia waren ze er weer uitgegooid. De Arcadiërs trokken zich daarop terug richting Chaironeia, maar werden onderweg onverwachts aangevallen door de Romeinen en afgeslacht. Metellus rukte nu op naar Thebe in Boeotië, en tegelijkertijd benoemden de Achaeërs Diaios – eveneens bekend vanwege zijn anti-Romeinse houding – als hun nieuwe strategos. Omdat de situatie voor de Bond na twee zware nederlagen tamelijk hopeloos was, werden duizenden slaven vrijgelaten en bewapend. Vrije burgers die de leeftijd voor militaire dienst hadden, werden gedwongen dienst te nemen. Op deze manier slaagde Diaios erin zo’n 14.000 infanteristen en 600 ruiters te verzamelen. 4.000 van hen werden als garnizoenstroepen naar de stad Megara gestuurd.
Metellus had in de tussentijd Thebe bereikt en de Thebanen opgedragen een boete te betalen vanwege hun steun aan de Achaeërs bij Herakleia en Skarpheia. Hun leider, een zekere Pytheas, werd gevangen genomen en gestraft. De bevolking had de stad grotendeels verlaten omdat ze bang was voor een Romeinse aanval, maar Metellus stond zijn manschappen niet toe te plunderen. In plaats daarvan rukte hij op naar Megara. Het garnizoen vluchtte vrijwel direct terug naar Korinthe en de burgers openden hun poorten voor de Romeinen. Zo rond deze tijd moet Metellus te horen hebben gekregen dat hij vervangen zou worden door de consul Mummius, dus hij was erop gebrand een vredesovereenkomst met Diaios te sluiten. De Achaeïsche strategos was daar echter niet toe bereid. Deze beslissing bezegelde het lot van de Achaeërs. Mummius arriveerde in de zomer op de Landengte van Korinthe. Hij voerde het bevel over een leger van 23.000 infanteristen en 3.500 ruiters, zeg maar een standaard consulair leger. Dit leger was veel groter dan de hierboven genoemde Achaeïsche strijdmacht. Bovendien ontvingen de Romeinen nog versterkingen: een eenheid Kretenzische boogschutters en hulptroepen van Koning Attalos II van Pergamum sloten zich bij hen aan.
De laatste confrontatie tussen Rome en de Achaeïsche Bond vond plaats in augustus of september. Aanvankelijk was er een klein succesje voor Diaios toen hij erin slaagde een Romeinse buitenpost bemand door Italiaanse bondgenoten onder de voet te lopen. Toen arriveerde echter de consul met het hele leger. Hij beschikte over veel meer ruiters dan de Achaeërs, en de Achaeïsche cavalerie werd dan ook vrijwel direct op de vlucht gejaagd. De infanterie vocht gedreven, maar werd uiteindelijk overklast, in de flank aangevallen en in de pan gehakt. Diaios had zich kunnen terugtrekken naar Korinthe en de stad kunnen voorbereiden op een beleg. De stad had immers een beroemde citadel, de Akrokorinthos, en had het waarschijnlijk nog maanden uit kunnen houden. Diaios vluchtte echter rechtstreeks naar Megalopolis, waar hij eerst zijn vrouw doodde en daarna zelfmoord pleegde door vergif in te nemen.
Hoewel de poorten van de stad openstonden, aarzelde Mummius over het inzetten van de bestorming omdat hij een valstrik vreesde. Pas na drie dagen gaf de consul zijn manschappen bevel de stad binnen te trekken. Een groot deel van de bevolking was toen al gevlucht. De mannen die achter waren gebleven werden gedood, de vrouwen en kinderen als slaven verkocht. De stad werd op systematische wijze van haar kunstschatten ontdaan en vervolgens in brand gestoken. Een van de oudste steden in Griekenland – Velleius Paterculus meende dat Korinthe 952 jaar oud was toen ze verwoest werd – werd met de grond gelijk gemaakt. Dit was het einde van de Achaeïsche Oorlog. De andere Achaeïsche steden gaven zich nu vlug over. Wederom werden er vanuit Rome decemviri gestuurd om Mummius te helpen de Achaeïsche gebieden in de nieuwe provincie Macedonië op te nemen. Die provincie werd dit jaar formeel ingesteld. Haar eerste gouverneur was Gnaeus Egnatius, die spoedig begon met de aanleg van de Via Egnatia, een weg die van Dyrrachium (het oude Epidamnos) naar Thessalonike liep en vervolgens verder naar Byzantium.
Mummius kreeg een triomftocht toegewezen en verwierf vanwege zijn overwinning het agnomen ‘Achaicus’. Dat was niet slecht voor een ‘nieuwe man’ die maar weinig opleiding had genoten. Velleius Paterculus merkte spottend het volgende over hem op:
“Mummius bezat echter heel weinig algemene ontwikkeling. Toen hij na de inname van Korinthe regelingen trof voor het transport naar Italië van schilderijen en standbeelden van de hand van de allerbeste kunstenaars, kregen gegadigde ondernemers op zijn bevel de volgende clausule te horen: bij verlies van de kunstwerken moesten zij die nieuw leveren.”[4]
Spanje
Terwijl de Romeinen iets te vieren hadden vanwege hun overwinningen in Afrika en Griekenland, ging het met de situatie in Spanje van kwaad tot erger. Viriathus was er Carpetanië binnengevallen en verwoestte de streek. In het derde boek van zijn Strategemata noemt de Romeinse auteur Frontinus uit de eerste eeuw twee aanvallen van de Lusitanische leider op de burgers van Segobriga. Die aanvallen kunnen heel goed dit jaar hebben plaatsgevonden. De Romeinen stuurden de praetor Gaius Plautius op hem af met een standaardleger dat niet meer dan 10.000 manschappen zal hebben geteld. Viriathus deed net alsof hij zich terugtrok en lokte vervolgens de Romeinse voorhoede in een hinderlaag. Bijna 4.000 Romeinen sneuvelden.
Appianus beweert dat Viriathus vervolgens de rivier de Tagus overstak, hetgeen suggereert dat de eerste confrontatie inderdaad in de buurt van Segobriga plaatsvond, aangezien de rivier net ten noorden van deze nederzetting stroomt. De rebellenleider trok zich terug naar een berg die Afrodite of Venus heette en sloeg daar zijn kamp op. Toen ook Plautius bij de berg aankwam, wellicht nadat hij versterkingen had opgetrommeld, vond er een tweede gevecht plaats waarin de praetor een zware nederlaag leed. Plautius besloot daarop zich vroeg in het seizoen al terug te trekken naar zijn winterkamp, met als gevolg dat Viriathus ongehinderd het platteland kon afschuimen en geld kon aftroggelen van stammen die onder Romeins gezag stonden. De Romeinen realiseerden zich dat ze dit conflict alleen konden winnen als ze de oorlog zouden toevertrouwen aan een competentere generaal met een groter leger. Het volgende jaar zouden ze een consul naar Spanje sturen.
Bronnen
Primaire bronnen
- Appianus, The Punic Wars 126-135;
- Appianus, The Spanish Wars 64;
- Livius, Periochae, Boek 51-52;
- Pausanias, Description of Greece 15–7.16;
- Polybius, The Histories, Boek 12.25; Boek 38.12-38.15 en 38.19a-38.22;
- Velleius Paterculus, Roman History, Boek I.11-13.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 351-354;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 2-5 en p. 346-348.
Noten
[1] Scipio’s veldtocht vond begin 146 BCE of eind 147 BCE plaats
[2] Polybius 38.8 (vertaling: Wolther Kassies).
[3] Polybius 12.25.
[4] Velleius Paterculus I.13.4 (vertaling: Vincent Hunink).
Pingback:De Numantijnse Oorlog: Het Jaar 135 BCE – – Corvinus –
Pingback:The Third Punic War: The Year 146 BCE – – Corvinus –
Pingback:Viriathus: De Jaren 145-143 BCE – – Corvinus –
Pingback:Septimius Severus: De Jaren 201-203 – – Corvinus –
Pingback:De Vroege Republiek: de verovering van Veii en de plundering van Rome (ca. 400-386 BCE) – – Corvinus –