De haven van Rotterdam behoort nog steeds tot de grootste havens ter wereld. De zesde aflevering van de IJzeren Eeuw maakt echter duidelijk dat het heel goed anders had kunnen lopen met de stad aan de Maas. Amsterdam was de succeshaven van de Gouden Eeuw en Vlissingen had betere verbindingen met de open zee. Anno 1850 was Rotterdam een wat ingeslapen provinciestad die teerde op de glorie van de zeventiende eeuw. De oude families die in de stad de touwtjes in handen hadden, leefden grotendeels in het verleden. Ze verkozen zeilschepen boven stoomschepen en de trekschuit boven de trein. Er waren mensen van buiten nodig om – zoals dat in de aflevering wordt genoemd – Rotterdam met de toverstaf aan te raken. Een van die mensen van buiten was de joodse Nederlander Lodewijk Pincoffs (1827-1911). Hij heeft ontegenzeggelijk een cruciale bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van Rotterdam tot een commerciële metropool. Maar onomstreden was hij niet, integendeel.
Pincoffs was op vele terreinen actief. Zijn handelsactiviteiten met eigen en gehuurde schepen legden hem bepaald geen windeieren, waarbij vooral export naar en import vanuit Afrika heel belangrijk waren. Pincoffs was dus een groot ondernemer, maar hij deed veel meer. Ook bij onderwijs, cultuur en liefdadigheid was hij betrokken. Hij was medeverantwoordelijk voor de eerste HBS in Rotterdam en de oprichting van de eerste ambachtsschool in de Maasstad. Ook zijn politieke invloed was groot. Sinds 1856 zat Pincoffs in de Rotterdamse gemeenteraad[1], sinds 1857 ook in de provinciale staten van Zuid-Holland. In 1872 werd hij bovendien als eerste joodse Nederlander lid van de Eerste Kamer. Een aanbod om minister van Financiën te worden wees Pincoffs af, maar op zijn grote invloed in Rotterdam en in het land had die weigering verder geen invloed. Zijn bijnaam ‘De Voorzienigheid van Rotterdam’ was meer dan verdiend.
Pincoffs werkte veel samen met de uit een echte bankiersfamilie afkomstige Marten Mees (1828-1917). Hoewel hun relatie wordt getypeerd als ‘vriendschap’, is wel duidelijk dat Pincoffs’ optreden niet alleen maar waardering opriep. Waar Marten Mees een bedeesde, bescheiden man was, was Lodewijk Pincoffs ijdel en luidruchtig. Bij de conservatieve protestantse elite van de Maasstad riep hij dan ook nogal wat weerstand op, waarbij zijn joodse achtergrond zeker meespeelde. De deuren van de prestigieuze Heren Sociëteit Amicitia bleven daarom voor Pincoffs gesloten. Een ongeschreven regel bepaalde dat joden niet welkom waren, en bovendien zagen veel mensen de ondernemer ondanks zijn verdiensten voor de stad maar als een omhooggevallen snob uit een weinig aansprekende familie.
Wat deed Pincoffs zoal voor Rotterdam? Zijn nalatenschap betreft vooral de uitbreiding en ontwikkeling van de havens. Om die tot een succes te maken was eerst een nieuwe toegang naar zee nodig. Door verzanding van de Maasmond was Rotterdam namelijk slecht bereikbaar voor met name de nieuwe grote stoomschepen. Schepen die Rotterdam verlieten moesten vaak een lange omweg via het zuiden maken. De oplossing was een nieuwe waterverbinding, de in 1872 voltooide Nieuwe Waterweg. Ongeveer tegelijkertijd werd het gebied Feijenoord aan de andere kant van de Maas bij Rotterdam getrokken en als havengebied ingericht. Dat was een miljoenenproject. Vanaf 1872 werden vier nieuwe havens ontwikkeld in een voor die tijd unieke vorm van publiek-private samenwerking. Een deel van de kosten werd gedragen door de gemeente en het Rijk, en ander deel door vermogende particulieren die zich verenigd hadden in de door Pincoffs opgerichte Rotterdamsche Handelsvereeniging.
Maar havens alleen waren niet genoeg. Pincoffs droeg ook bij aan de constructie van de Maasbruggen. Voor de doorvoer van goederen waren verder goede spoorwegen nodig. Rotterdam kreeg eveneens een spoorbaan, en daarvoor moest het historische stadscentrum compleet op de schop. Eerder was al een goede verbinding over het water met het achterland, met name Duitsland, geregeld. Voorheen was de scheepvaart over de Rijn problematisch door geografische factoren (eilandjes en ondiepten), maar misschien nog wel veel meer door het feit dat overal tol moest worden betaald. Inspanningen van het tweede kabinet-Thorbecke (1862-1866) zorgden voor verbetering van de situatie. In 1868 kwam ten slotte het Verdrag van Mannheim tot stand, dat vrije vaart op de Rijn verzekerde. Ook Rotterdam profiteerde hiervan.
En dan, in 1879, gaat het vreselijk mis. Lodewijk Pincoffs blijkt jarenlang gefraudeerd te hebben. Door middel van een gemanipuleerde boekhouding heeft hij de financiële situatie van zijn Afrikaansche Handelsvereeniging veel gunstiger voorgesteld dan zij daadwerkelijk is. Verliezen zijn als winsten opgenomen. Zo heeft Pincoffs ook geld weten te onttrekken aan de hiervoor genoemde Rotterdamsche Handelsvereeniging. Als Marten Mees het geknoei met de boekhouding ontdekt, is de schade niet te overzien. Zijn familiebank R. Mees & Zoonen gaat voor meer dan een miljoen gulden het schip in, net als de mede door Mees opgerichte Rotterdamsche Bank, een voorloper van de ABN AMRO. Ook particulieren lijden grote financiële schade, niet in de laatste plaats Mees zelf. Rotterdamse families worden compleet geruïneerd. De ramp wordt nog veel groter doordat de Nieuwe Waterweg dichtslibt. De in 1873 opgerichte Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij, beter bekend als de Holland-Amerikalijn (zie ook de vierde aflevering), verplaatst zelfs tijdelijk de zetel naar Amsterdam.
Uiteindelijk kwam het wel weer goed met Rotterdam. Dat was in de eerste plaats te danken aan verbeterde baggertechnieken waardoor de Nieuwe Waterweg opengehouden kon worden. Nog belangrijker was dat Pincoffs’ acties de Rotterdamsche Handelsvereeniging weliswaar met een torenhoge schuld hadden achtergelaten, maar dat dit de gemeente Rotterdam in staat stelde de door de vereniging geëxploiteerde havens voor een habbekrats over te nemen. Het was het begin van het Havenbedrijf Rotterdam.
Lodewijk Pincoffs was al in mei 1879 met zijn gezin de stad en het land ontvlucht. Hij kwam na enige omzwervingen in New York in de Verenigde Staten terecht, waar hij in zijn levensonderhoud moest voorzien door sigaren en kranten te verkopen. In Nederland werd hij failliet verklaard, waarop zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer automatisch kwam te vervallen. In 1880 werd hij nog eens bij verstek door de Hoge Raad veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf wegens valsheid in geschrifte en bedrieglijke bankbreuk. Dat tegenwoordig weer een wat positiever beeld van Pincoffs bestaat, en zelfs een standbeeld voor hem is opgericht, zal ongetwijfeld door het volgende komen: ondanks zijn financiële strapatsen heeft Pincoffs veel voor Rotterdam en de publiek-private samenwerking betekend. Bovendien heeft hij dan weliswaar gefraudeerd, maar nooit geld in eigen zak gestoken. Integendeel, de ooit succesvolle ondernemer groef met zijn malversaties juist zijn eigen graf.
Noot
[1] In de aflevering wordt gesteld dat hij de enige voor joden bestemde zetel bezette, maar mij is niets bekend over voor specifieke bevolkingsgroepen gereserveerde zetels.
Pingback:De IJzeren Eeuw: Twente op stoom – – Corvinus –