- De consuls Lucius Postumius Megellus en Quintus Mamilius Vitulus belegeren Agrigentum, een belangrijke basis voor de Carthaagse operaties op Sicilië (262 BCE);
- Carthago stuurt een groot ontzettingsleger onder leiding van Hanno naar Agrigentum;
- De Romeinen verslaan het Carthaagse ontzettingsleger in de Slag bij Agrigentum;
- De Romeinen nemen Agrigentum in en plunderen de stad (261 BCE).
De nieuwe consuls voor het jaar 262 BCE waren Lucius Postumius Megellus en Quintus Mamilius Vitulus. Aangezien het in Italië nog steeds rustig was, werden beiden naar Sicilië gestuurd met een consulair leger op volle sterkte. Hun voornaamste doelwit was de belangrijke stad Agrigentum (Akragas) in het zuiden van het eiland. Hoewel het om een Griekse stad ging, gesticht door kolonisten uit Gela (ook op Sicilië), stond Agrigentum aan de kant van Carthago in deze vroege fase van het conflict. De stad was een belangrijke basis voor Carthaagse militaire operaties.
Het beleg van Agrigentum
Na het verlies van hun bondgenoot Hiero van Syracuse het vorige jaar waren de Carthagers begonnen met het rekruteren van grote aantallen Liguriërs, Kelten en verse troepen uit Iberia. Deze manschappen waren niet allemaal even betrouwbaar. Polybius beweert dat een groep Keltische huurlingen zelfs Agrigentum plunderde, de stad die ze hadden moeten beschermen. Nog belangrijker was dat de meeste van deze versterkingen nog niet op het eiland waren gearriveerd op het moment dat de Romeinen voor de muren van Agrigentum verschenen. Het garnizoen was veel te klein om het op een geregelde veldslag te laten aankomen, en de verdedigers zaten gevangen in hun stad terwijl de Romeinen ongeveer een mijl verderop hun kamp opsloegen. Op dit moment in hun geschiedenis waren de Romeinen nog niet zo bedreven in belegeringen, wat bij de legioenen in de Keizertijd natuurlijk wel anders was. Bij Agrigentum beperkten ze zich tot het afsluiten van de stad van de buitenwereld en het wachten totdat de stad zich van de honger zou overgeven.
Polybius beweert dat het beleg begon tijdens de oogsttijd, dus het moet minstens juni zijn geweest, misschien zelfs juli, augustus of september (waarbij geldt dat de nieuwe consuls toen in maart aantraden).[1] De Romeinen stuurden groepjes soldaten op pad om het rijpe graan te oogsten. Veel van deze mannen raakten verspreid over een groot gebied en een aanzienlijk aantal was vermoedelijk niet eens bewapend. De verdedigers zagen de nonchalance bij hun vijanden en deden een gewaagde uitval. Deze kon ternauwernood gestuit worden door de dapperheid van de Romeinse voorposten, die de aanval tot staan brachten, ook al waren ze zwaar in de minderheid en leden ze zware verliezen.
De Romeinen pakten de zaken vanaf nu voorzichtiger aan. Ze bouwden een kamp bij het Heiligdom van Asclepius (Asklepios) en een tweede aan de andere kant van de stad, de kant die volgens Polybius naar Heraclea was gekeerd. ‘Heraclea’ verwijst in dit verband naar Heraclea Minoa, een stad zo’n 25 kilometer ten westen van Agrigentum. De Romeinen hadden hun stellingen versterkt met een wal aan de kant van de stad (circumvallatio), en daarnaast hadden ze een tweede wal gebouwd die naar buiten gekeerd was, om hen te beschermen tegen aanvallen van een eventueel Carthaags ontzettingsleger (contravallatio). Het beleg sleepte zich zo ongeveer vijf maanden voort en de bevolking van de stad – zo’n 50.000 mensen volgens Polybius – begon het effect van de belegering te voelen. De Romeinen hadden de stad goed afgesloten. Het was niet meer mogelijk om voedsel de stad binnen te brengen, waarbij meespeelde dat Agrigentum op een plateau was gebouwd en geen haven had. Mensen begonnen te sterven van de honger en de wanhopige Carthaagse bevelhebber Hannibal stuurde verschillende berichten naar Carthago met smeekbeden om hulp.
Diodorus Siculus – die de pro-Carthaagse geschiedschrijver Philinus citeert – beweert dat Carthago uiteindelijk een ontzettingsleger van 50.000 infanteristen, 6.000 ruiters en 60 strijdolifanten wist te verzamelen. Hoewel het leger in werkelijkheid misschien kleiner was, moet het zeker groot genoeg zijn geweest om het gevecht aan te gaan met de ca. 40.000 Romeinen die Agrigentum belegerden. De Carthagers stonden onder leiding van weer een Hanno. Deze rukte op vanuit Heraclea en slaagde erin de Romeinse bevoorradingsbasis bij Herbesus in te nemen. Dat was een klap voor de Romeinen. Al snel begonnen ook zij te lijden onder een tekort aan voedsel, en om het allemaal nog erger te maken brak er in het kamp een besmettelijke ziekte uit die vele levens eiste. Als hun trouwe bondgenoot Koning Hiero van Syracuse er niet alles aan gedaan zou hebben om hun van de eerste levensbehoeften te voorzien, zouden de Romeinen waarschijnlijk gedwongen zijn geweest het beleg op te geven.
Veldslagen
Hanno trok nu op naar Agrigentum en naar het Romeinse kamp ten westen van de stad. Hij stuurde zijn Numidische cavalerie vooruit om de Romeinse ruiters naar buiten te lokken. De Romeinse cavalerie was gewend in een dichte massa naar voren te stormen en totaal niet bekend met de Numidische hit-and-run-tactiek. De Romeinse ruiters galoppeerden het kamp uit en verdreven hun tegenstanders. Dat was natuurlijk allemaal onderdeel van het plan, want de Numidiërs deden slechts alsof ze vluchtten. Opeens draaiden ze zich weer om en vielen hun achtervolgers aan. Deze waren moe van de achtervolging en reden totaal niet meer in formatie. De Romeinen werden terug naar hun kamp gejaagd en leden zware verliezen.
Na deze tactische overwinning sloeg Hanno zijn kamp op op een heuvel genaamd Torus, op zo’n 1,8 kilometer van de Romeinse stellingen. Het beleg sleepte zich daarna nog zo’n twee maanden voort. Hoewel alle partijen te lijden hadden, was de situatie in de stad echt hopeloos. Er was bijna geen eten meer en de manschappen van het garnizoen begonnen over te lopen naar de Romeinen. Hannibal seinde naar Hanno dat hij de Romeinse linies moest aanvallen. Uiteindelijk marcheerden beide partijen hun kamp uit en leverden ze slag op de vlakte tussen de twee kampen. Hoewel bronnen als Polybius en Cassius Dio niet eensluidend zijn over het verloop van de strijd, was het resultaat duidelijk een beslissende overwinning voor de Romeinen. Een tweede uitval vanuit de stad werd ook afgeslagen.
Na zijn nederlaag moest Hanno zich met de restanten van zijn leger terugtrekken naar Heraclea. Hij werd zwaar gestraft door de Carthagers: ze namen hem zijn burgerrechten af, veroordeelden hem tot betaling van een boete van 6.000 goudstukken en vervingen hem door Hamilcar. De Romeinen leden waarschijnlijk aanzienlijke verliezen in de veldslag en ze verloren zeker veel manschappen tijdens het beleg. Ze zullen uitgeput zijn geweest en sowieso zullen ze hun overwinning hebben willen vieren. Dit verschafte Hannibal en zijn resterende troepen de gelegenheid om ‘s nachts de stad uit te glippen. Agrigentum was nu een gemakkelijke prooi voor de Romeinen. Ze namen de stad snel in en begonnen haar te plunderen. Veel van de inwoners werden als slaven verkocht. Het beleg had meer dan zeven maanden geduurd en de stad werd waarschijnlijk vroeg in 261 BCE ingenomen.
Nasleep
De nieuwe consuls Lucius Valerius Flaccus en Titus Otacilius Crassus zetten de oorlog op Sicilië voort. Er waren vele raids, schermutselingen, kleine gevechten en belegeringen van ommuurde stadjes. Veel van de nederzettingen in het binnenland van Sicilië waren beperkt van omvang, maar ze waren vaak gebouwd op strategische heuvels en erg goed versterkt. Romeinse belegeringen hadden dan ook niet altijd succes. De Romeinen slaagden er bijvoorbeeld gedurende een beleg van zeven maanden niet in de vesting Myttistratus of Myttistraton in te nemen. Niettemin brachten ze de meeste steden in het binnenland onder Romeins gezag.
Het grote probleem voor de Romeinen was dat de Carthagers nog steeds veel van de (grotere) kuststeden beheersten en – nog belangrijker – dat ze ook de zee beheersten. De Romeinen hadden geen vloot die die naam waardig was en waren zwaar afhankelijk van hun Griekse bondgenoten. Als ze echter de oorlog met Carthago wilden winnen, was een eigen vloot onmisbaar. De Romeinen waren echte landrotten. Nu moesten ze zeebenen krijgen.
Bronnen
Primair
- Cassius Dio, Roman History, Fragments of Book XI;
- Diodorus Siculus, Library of History, Fragments of Book XXIII;
- Polybius, The Histories, Book 1.17-18, Book 2.7;
Secundair
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 76-84;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 179-180.
Noot
[1] Donna R. Gabaccia schrijft dat de “peasants harvested grain from June to September, depending on altitude”. Haar opmerking slaat op de situatie in ca. 1900, maar in de Oudheid zal het niet veel anders zijn geweest.
Pingback:De Annalist: Het Jaar 260 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: De Jaren 256-255 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Vroege Republiek: de oorlogen van de vijfde eeuw BCE (deel 1) – – Corvinus –