Vanwege de coronapandemie vonden de laatste twee edities van Prinsjesdag plaats in de Grote Kerk (of Sint-Jacobskerk) in Den Haag. Daar was nu eenmaal meer ruimte dan in de Ridderzaal op het Binnenhof. Gelet op de renovatie van dat Binnenhof is de kans aanzienlijk dat ook voor de komende edities van Prinsjesdag voor de Grote Kerk gekozen gaat worden. Wie tijdens de uitzendingen van de troonredes van 2020 en 2021 goed heeft opgelet, zal regelmatig het imposante praalgraf van admiraal Jacob van Wassenaer Obdam (1610-1665) in beeld hebben gezien. Het prachtige monument heeft een prominente plek in de kerk gekregen, want het staat op de plaats van het vroegere hoogaltaar. Wie het praalgraf met eigen ogen wil zien, kan tegenwoordig op zaterdag en zondag in de Grote Kerk terecht. Voorheen varieerden de openingstijden, maar zelfs op dagen dat de kerk officieel open zou moeten zijn, kon het voorkomen dat de bezoeker voor een dichte deur stond. De kerk wordt namelijk ook verhuurd voor evenementen. Mij overkwam het zelfs dat de deur openstond en ik binnen al aan het rondkijken was toen een onvriendelijke bewaker me gelastte om het gebouw weer te verlaten. Ik ben toen even onvriendelijk terug geweest. Enkele dagen later lukte een bezoek gelukkig wel.
Jacob van Wassenaer Obdam was een atypische zeeheld. Zijn vader Jacob van Duvenvoorde (1574-1623) was luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland geweest, maar stierf toen Van Wassenaer Obdam nog maar dertien jaar oud was. Wellicht dat het wegvallen van dit potentiële rolmodel ervoor zorgde dat de jonge Jacob koos voor een carrière bij het landleger. Hij werd officier bij de cavalerie en was aanwezig bij het Beleg van Maastricht door stadhouder Frederik Hendrik in 1632. Zijn ruiters behaalden daar een fraaie zege op de Spaanse infanterie. Als edelman had Van Wassenaer Obdam vanaf 1646 namens de ridderschap zitting in de Staten van Holland. Niets wees erop dat enkele jaren later ook een carrière als admiraal zou volgen. Het sneuvelen van opperbevelhebber van de vloot Maarten Tromp op 10 augustus 1653 veranderde echter alles. De grote vraag was wie de feitelijk onvervangbare Tromp moest opvolgen. Johan Evertsen was niet acceptabel, want dat was een uitgesproken Oranjegezinde Zeeuw. Michiel de Ruyter wilde niet en Witte de With was incompetent gebleken. De jonge Cornelis Tromp, zoon van Maarten, wilde maar al te graag, maar was met zijn nog geen 24 jaar natuurlijk nooit een serieuze kandidaat.
Het staatsgezinde bewind van raadpensionaris Johan de Witt kwam uiteindelijk bij Jacob van Wassenaer Obdam uit. Hij was in alle opzichten een compromiskandidaat. Wat enigszins in zijn voordeel sprak, was zijn adellijke afkomst. Nog niet zo lang geleden was het gebruik geweest om een edelman tot opperbevelhebber van de vloot te benoemen. Met dat gebruik was evenwel op goede gronden gebroken: de laatste adellijke vlootcommandant, Philips van Dorp (1587-1652), had er niets van gebakken. Dat de nieuwe opperbevelhebber ter zee een cavalerieofficier was, was op zichzelf niet uitzonderlijk. Ook de Engelsen benoemden regelmatig officieren uit het landleger op posities bij de vloot. Al snel rezen er echter twijfels of met Van Wassenaer Obdam wel een gelukkige keuze was gemaakt. Zo behaalde hij met meer geluk dan wijsheid een overwinning op de Zweden in de zeeslag in de Sont op 29 oktober 1658. Het gerucht ging dat hij vanwege aanvallen van jicht niet eens zijn kajuit had verlaten. De overwinning was niettemin belangrijk, want hierdoor werd het beleg van de Deense hoofdstad Kopenhagen doorbroken. Van Wassenaer Obdam werd door de Denen onderscheiden met de Orde van de Olifant.
Tijdens de tweede zeeoorlog met Engeland nam Van Wassenaer Obdam het op 13 juni 1665 bij Lowestoft op tegen een iets grotere vijandelijke vloot. Op een gegeven moment vloog zijn vlaggenschip, de Eendracht, in de lucht. Er waren maar vijf overlevenden, en onder hen was niet de opperbevelhebber. Later werd er gesuggereerd dat een zwarte slaaf aan boord uit haatgevoelens de lont in het kruitvat had gestoken, maar waarschijnlijker is dat aan boord op uiterst onzorgvuldige wijze met het kruit werd omgegaan, zodat een Engelse treffer een geweldige ontploffing kon veroorzaken. Het lichaam van Van Wassenaer Obdam werd nooit teruggevonden en kon dus ook niet aan land begraven worden. Omdat de gesneuvelde admiraal, ondanks de kritiek op zijn capaciteiten, tamelijk populair was geweest, besloten de Staten-Generaal hem een praalgraf te gunnen. Vanwege het ontbreken van een lichaam zou dit praalgraf noodzakelijkerwijs een cenotaaf worden.
Ontwerpen voor een monument werden gemaakt door Rombout Verhulst (1624-1698) en Bartholomeus Eggers (ca. 1637-1692).[1] Uiteindelijk werd door de familie van de gesneuvelde admiraal gekozen voor het ontwerp van de laatstgenoemde. Het monument mocht maximaal 12.000 gulden kosten en zou worden geplaatst in de Grote Kerk in Den Haag, zijnde de laatste woonplaats van de overledene. Passend was dat die kerk was gewijd aan Sint-Jacob, de apostel met wie de overledene een voornaam deelde. In 1667 was het praalgraf gereed. Van Wassenaer Obdam is staande onder een baldakijn afgebeeld. Zowel de staande houding als de plaatsing onder een baldakijn zijn uniek voor zeeheldengraven. Op de vier hoeken staan beelden van de deugden Dapperheid, Voorzichtigheid, Waakzaamheid en Trouw. Verder is het praalgraf verfraaid met drie reliëfs waarop zeeslagen zijn afgebeeld. Achter de overledene staat een wereldbol met daarop een adelaar die de Faam (met bazuin en lauwerkrans) draagt. De jongetjes aan de voeten van Van Wassenaer Obdam houden verschillende voorwerpen vast: zijn helm, een zandloper (als teken van vergankelijkheid; let ook op de schedel) en – naar ik aanneem – een zegetak.
Dit is deel 9 in de serie ‘Grafmonumenten’.
Noot
[1] Zie voor het navolgende Ronald Prud’homme van Reine, Zeehelden, p. 81-83.