De strijd om het Binnenhof: De gebroeders De Witt

Johan en Cornelis de Witt.

In de derde aflevering van De strijd om het Binnenhof staan Johan en Cornelis de Witt centraal, oftewel de gebroeders De Witt. De twee worden kennelijk dusdanig vaak in één adem genoemd dat de aflevering opent met een curieuze flater, namelijk de tekst ‘Gebroeders De Witt 1623-1672’. De achteloze kijker zou daardoor zomaar kunnen denken dat het om een tweeling gaat. In werkelijkheid was natuurlijk alleen Cornelis de Witt, de ‘ruwaard van Putten’, in 1623 geboren. Zijn in 1625 geboren broer Johan de Witt was ruim twee jaar jonger. Gelukkig wordt de slechte opening van de aflevering ruimschoots gecompenseerd door het optreden van historicus Luc Panhuysen. Panhuysen schreef in 2005 een goed ontvangen dubbelbiografie over de gebroeders[1] en is een fantastisch verteller.

Hoe het begon

Johan en Cornelis de Witt werden geboren in Dordrecht, een van de oudste steden van Holland en al in 1220 door graaf Willem I begunstigd met stadsrechten. Hun ouders waren de houthandelaar Jacob de Witt (1589-1674) en Anna van den Corput (1599-1645), de dochter van een voormalige rentmeester van de prinselijke domeinen bij Breda en een jonkvrouw. Anna had een zwakke gezondheid en stierf relatief jong, terwijl Jacob zijn beide zoons zou overleven. De broers groeiden op in een tijd van economische voorspoed, waarin Dordrecht exponentieel groeide.[2] Hun vader deed in 1633 afstand van zijn houthandel en werd voltijdbestuurder. Hij zou zesmaal als burgemeester van de stad dienen. Iedereen in Dordrecht nam zijn hoed voor hem af, zo groot was zijn invloed. Als regent en aristocraat vond hij dat het gewone volk klein gehouden moest worden. Toen begin 1648 een meute ontevreden zakkendragers zijn huis dreigde te bestormen, moest hij even zijn trots opzijzetten en voor hén zijn hoed afnemen. Toen ze vertrokken waren, greep hij echter hard in. De leiders van de muiters werden gearresteerd en vastgezet.

Gedenksteen bij het geboortehuis van Johan de Witt. Links het familiewapen: een haas opgejaagd door een brak en een hazewind.

Dordrecht was in principe een prinsgezinde stad, en vader Jacob had in1618 stadhouder Maurits gesteund toen die was opgetreden tegen Johan van Oldenbarnevelt en diens aanhangers. De broers De Witt groeiden op tijdens het bewind van Maurits’ halfbroer, Frederik Hendrik, een bekwaam legerleider en politicus. Frederik Hendrik vergaarde roem met zijn overwinningen op de Spanjaarden en de uitbreiding van het grondgebied van de Republiek. Na zijn dood in 1647 veranderde zijn weduwe Amalia van Solms (1602-1675) het prinselijke buitenverblijf Huis ten Bosch in een waar mausoleum ter nagedachtenis aan de grootse daden die de stadhouder-prins bij leven had verricht. De rondleiding door de prachtige Oranjezaal van het paleis mag toch wel het culturele hoogtepunt van de aflevering worden genoemd. Onder leiding van Jacob van Campen werkte een collectief van belangrijke zeventiende-eeuwse schilders aan de decoratie van de zaal. Onder meer Caesar van Everdingen, Jan Lievens, Jacob Jordaens, Adriaen Hanneman en Gerard van Honthorst lieten fraai werk achter. Uiteraard kan Huis ten Bosch niet bezocht worden, maar geïnteresseerden kunnen tegenwoordig de Oranjezaal met Google Street View van binnen bekijken.

Burgers aan de macht

Frederik Hendrik werd als stadhouder opgevolgd door zijn zoon Willem II (1626-1650), een drieste jongeman die nog mee mocht maken dat de Vrede van Munster van 1648 de Tachtigjarige Oorlog beëindigde. De Republiek werd nu internationaal erkend als zelfstandige mogendheid. De jonge Willem kreeg het al snel aan de stok met de regenten. Hij liet Jacob de Witt arresteren en deed een mislukte aanval op Amsterdam, waar het stadsbestuur weinig van de prins moest hebben. Eind 1650 overleed de jonge prins echter aan de pokken en slechts anderhalve maand later werd Johan de Witt, nog maar 25 jaar oud, pensionaris van Dordrecht. Het was het begin van een grootse politieke carrière. Die carrière werd mede mogelijk gemaakt door de beslissingen van de zogenaamde Grote Vergadering, een vergadering van de Staten-Generaal die op 18 januari 1651 begon en op 21 augustus van datzelfde jaar eindigde. Zoals eerder besproken besloten vijf van de zeven provincies zonder stadhouder verder te gaan. Het postuum geboren zoontje van Willem II, eveneens Willem geheten, werd voorlopig genegeerd. Voortaan zou er een burgerbestuur zijn in de meeste gewesten en steden, een bewind van regenten. Het tijdperk van De Ware Vrijheid was aangebroken.

Plafond van de voormalige werkkamer van Johan de Witt. Men ziet de letters R (Rex = koning) en G (Guilielmus = Willem).

De aflevering maakt terecht duidelijk dat zo’n burgerbewind in die tijd vrij uniek was in Europa. Er was ook geen strikte scheiding tussen arm en rijk, want alle lagen van de samenleving reisden met de trekschuit en communiceerden daar met elkaar. Zo ontstond het Schuite-praatje, een term die zowel op het gesprek aan boord van de trekschuit slaat als op de gedrukte pamfletten met vaak politiek commentaar die aan boord van de schuit werden gelezen. Op 30 juli 1653 werd Johan de Witt, nog geen 28 jaar oud, beëdigd als raadpensionaris van de provincie Holland, verreweg het rijkste en machtigste gewest. Luc Panhuysen bezoekt in de aflevering samen met tekenaar en schrijver Jean-Marc van Tol de voormalige werkkamer van de raadpensionaris in het huidige Eerste Kamergebouw. De werkkamer was onderdeel van het nieuwe complex van de Staten van Holland, dat vanaf 1651 – expres – midden in het Stadhouderlijk kwartier was gebouwd en onder meer bestond uit een prachtige vergaderzaal van de Staten (thans de vergaderzaal van onze Senaat), een besognekamer (voor commissies) en een vergaderzaal voor het dagelijks bestuur of Gecommitteerde Raden (nu de Noenzaal van de Eerste Kamer).

Panhuysen noemt de werkkamer van Johan de Witt vanwege de locatie ervan zo midden in stadhouderlijk gebied terecht een soort koekoeksjong. Het is alleen jammer dat hij niet even omhoog heeft gekeken. Op het plafond is namelijk het spiegelmonogram van Johans latere grote tegenstrever prins Willem III aangebracht. Ongetwijfeld is dit plafond later geïnstalleerd, toen Johan uit de weg was geruimd, de prins aan de macht was gekomen en zelfs het koningschap van Engeland al op zich had genomen, samen met zijn vrouw Mary Stuart. Dat laatste verklaart ook de aanwezigheid van een kroon. Men snapt de gedachtegang van de prins met het plafond wel: als die staatsgezinden een nieuw vergadercomplex in mijn stadhouderlijk kwartier kunnen bouwen, dan pak ik ze wel terug zodra dat kan.

Oorlog en vrede

Buste van Johan de Witt (Eerste Kamer, Den Haag).

De Grote Vergadering had besloten dat de Republiek zich op de handel moest richten. Het dure leger werd vrijwel geheel afgedankt en de uitgaven aan de vloot werden drastisch beperkt.[3] Terecht merkt Jean-Marc van Tol dan ook op dat Johan de Witt zich van andere middelen moest bedienen om de positie van de Republiek in internationaal verband te handhaven. Johan behaalde zijn successen in beginsel niet met zwaard en musket, maar met de tong en de pen. Hij was een briljant diplomaat en correspondeerde met iedereen in Europa die ertoe deed. Maar Johan was zeker geen pacifist. Geweld was onder het bewind van De Ware Vrijheid toegestaan ter noodzakelijke zelfverdediging. En Johan beschikte weliswaar niet over een leger van enige betekenis, maar hij kon sinds de jaren 1660 wel weer gebruikmaken van een vloot. Tijdens de Eerste Engelse oorlog (1652-1654) had de Republiek zware klappen op zee gehad. Johan was nog geen twee weken raadpensionaris toen de Nederlandse vloot een gevoelige nederlaag leed in de zeeslag bij Ter Heijde en admiraal Maarten Tromp sneuvelde.

De Eerste Engelse oorlog was een waarschuwing geweest. Een treffen op zee met de Zweden in 1658 was weliswaar goed afgelopen, waardoor bijna 2.000 Nederlandse schepen per jaar weer via de Sont het Oostzeegebied konden bereiken, maar een tweede oorlog met de Engelsen zou net zo slecht aflopen als er niets aan de vloot werd gedaan. En zo kreeg de Republiek in de jaren 1660 haar machtigste marine ooit, met goede oorlogsschepen en sinds 1665 het Korps Mariniers. Allemaal dankzij Johan de Witt, “de geestelijk vader van die prachtige vloot”[4], en zijn broer Cornelis, sinds 1652 verbonden aan de admiraliteit van de Maze (i.e. Rotterdam). Toen de Engelsen zich zonder oorlogsverklaring meester maakten van Nieuw Amsterdam in Noord-Amerika, handelsforten in West-Afrika en tientallen Nederlandse handelsschepen, was Johan niet te beroerd om de Nederlandse zeemacht in te zetten. Het was Johan die via de Staten-Generaal de grote admiraal Michiel de Ruyter naar de Goudkust stuurde, een missie waar hedendaagse critici vreemd genoeg wel Michiel de Ruyter, maar niet Johan de Witt en de Staten-Generaal om bekritiseren.[5]

Praalgraf van Jacob van Wassenaer Obdam door Bartholomeus Eggers (Grote Kerk, Den Haag).

Na aanvankelijke tegenslagen en het sneuvelen van opperbevelhebber Van Wassenaer Obdam eindigde de Tweede Engelse Oorlog in een klinkende zege voor de Republiek. Tijdens de Tocht naar Chatham werd het Engelse vlaggenschip de Royal Charles buitgemaakt en mee naar het vaderland gesleept. In 1667 moest de Engelse koning Charles II – die nota bene enige tijd in ballingschap in de Republiek had geleefd – instemmen met de vernederende Vrede van Breda. Hierdoor kon de Republiek het door Abraham Crijnssen veroverde Suriname inruilen voor Nieuw Amsterdam. De zege van de Republiek was totaal, en de De Witten hadden “de krijgsroem van de Oranjes afgepakt”, aldus terecht Luc Panhuysen.

Het Rampjaar 1672

De Vrede van Breda had van Charles II een verbitterd man gemaakt. Hij zag er dan ook geen been in om de handen ineen te slaan met de Franse koning Lodewijk XIV om de Republiek aan te vallen. In 1672 was het zover. Dit jaar zou de boeken ingaan als het Rampjaar. Frankrijk had zo’n 19 miljoen inwoners, Engeland rond de 6 miljoen en de kleine Republiek nog geen 2 miljoen. Op papier was de Republiek dus kansloos. Volgens presentatrice Wouke van Scherrenburg deden ‘de Duitsers’ ook mee, maar dat is wat ongenuanceerd. Ongetwijfeld doelt ze op Bernard van Galen (‘Bommen Berend’) en Maximiliaan Hendrik van Beieren, de bisschoppen van respectievelijk Munster en Keulen. De calvinist Frederik Willem, die als keurvorst van Brandenburg en hertog van Pruisen toch ook als Duitser mocht gelden, steunde echter de Republiek en dat deed ook keizer Leopold I, tevens hertog van Oostenrijk, die bepaald geen vriend van Frankrijk was. Niettemin liepen de Fransen gemakkelijk het grondgebied van de Republiek onder de voet en vormden de Engelsen een bedreiging vanaf zee. Het vaderland was in groot gevaar en de raadpensionaris kreeg de schuld van de precaire situatie. Alleen de Prins van Oranje kon het land nu nog redden.

Johan de Witthuis aan de Kneuterdijk in Den Haag.

Die prins was inmiddels 21 jaar oud. In 1666 was hij ‘Kind van Staat’ geworden en kreeg hij van staatswege onderricht.[6] Zijn positie werd steeds sterker omdat de meeste predikanten in de Republiek pro-Oranje waren en dat ook vanaf de kansel lieten horen, tot grote onvrede van Johan de Witt. Die reageerde op preken waarover hij niet te spreken was met het korten van salarissen en soms zelfs met ontslagen. De Ware Vrijheid sloot censuur dus niet uit, maar dat was niet onbegrijpelijk, want de predikanten hadden grote invloed op het gewone volk, dat een steeds grotere aversie jegens de De Witten begon te ontwikkelen. En die aversie kwam tijdens het Rampjaar op gruwelijke wijze tot uiting. Op 21 juni 1672 werd al een moordaanslag op Johan gepleegd, die de raadpensionaris ternauwernood overleefde. Nog geen week later was een van de aanslagplegers al gepakt, berecht en geëxecuteerd op het Groene Zoodje, pal tegenover het huis van Johan aan de Kneuterdijk, waar de raadpensionaris als weduwnaar woonde. Zijn vrouw, de regentendochter Wendela Bicker (1633-1668), was al enkele jaren dood. De aanslagpleger, Jacob van der Graeff, was na twee zwaardslagen van de beul ook dood, maar werd door de meeste predikanten als martelaar voor de goede zaak bewierookt.

Toen ging het snel. Op 4 juli 1672 werd prins Willem III tot stadhouder benoemd. Precies een maand later nam Johan de Witt ontslag als raadpensionaris. In de tussentijd was broer Cornelis gearresteerd op verdenking van het beramen van een aanslag op de prins. In een schijnproces werd hij veroordeeld tot levenslange verbanning. In de ochtend van 20 augustus 1672 kwam Johan zijn broer, die werd vastgehouden in de Gevangenpoort, ophalen. Een toegestroomde menigte verhinderde echter het vertrek van de broers. Toch had het niet tot de moord op de gebroeders De Witt hoeven komen als de ruiters van graaf Tilly, die de gevangenis moesten beschermen, op hun post waren gebleven. Zij werden echter weggeroepen, waarna de broers door ongure elementen binnen de Haagse schutterij uit de Gevangenpoort werden gesleept. Johan en Cornelis werden op beestachtige wijze vermoord, verminkt, opgehangen aan de wipgalg en opengesneden. Afgesneden of afgerukte lichaamsdelen werden voor een paar stuivers verkocht, met als gevolg dat het Haags Historisch Museum nu nog over de (beweerde) tong van Johan en een vinger van Cornelis beschikt.

Standbeeld van Johan de Witt op de Plaats.

De aflevering eindigt met een nagespeelde scène die we kennen dankzij Joachim Oudaen, een man die met de gebroeders De Witt sympathiseerde. Cornelis’ hyperintelligente vrouw Maria van Berckel (1632-1706) wordt een dag na de moord op de trekschuit geconfronteerd met een Hagenaar die een vinger van Cornelis blijkt te hebben gekocht en deze trots aan zijn medepassagiers laat zien. Maria maakt zich daarop bekend als de weduwe van Cornelis en spreekt de man bestraffend toe. En zo eindigt een aflevering over de tragische moord op twee plichtgetrouwe mannen, van wie de onkreukbaarheid buiten twijfel stond. De aflevering geeft er een treffend voorbeeld van. Johan de Witt kreeg ooit een wild zwijn ten geschenke. Hij wilde het geschenk niet aannemen, maar kon het in verband met de houdbaarheid ook niet retourneren. Daarom verkocht hij het maar voor 11 gulden en stuurde dit bedrag terug naar de gulle gever. Zo’n integer persoon een landverrader? Nooit.

Noten

[1] Getiteld De Ware Vrijheid. Het boek diende als waardevolle bron voor veel van de informatie in deze bijdrage die niet aan de aflevering kon worden ontleend.

[2] Er was in 1635-1636 overigens wel een pestepidemie in de stad, die behoorlijk huishield.

[3] Na afloop van de Tachtigjarige Oorlog zat de Republiek met een schuld van 140 miljoen gulden. Jaarlijks moest 6,9 miljoen gulden aan rente worden afgelost. Zie De Ware Vrijheid, p. 248.

[4] De Ware Vrijheid, p. 309.

[5] Is het toeval dat de in de aflevering getoonde schuit ‘Jan Compagnie’ heet? Jan Compagnie was een Afrikaanse jeugdvriend van Michiel de Ruyter.

[6] Een eerdere poging tussen 1660 en 1661 was weinig succesvol geweest.

2 Comments:

  1. Pingback:Michiel de Ruyter en de kapers van Algiers en Tétouan (augustus-september 1655) – – Corvinus –

  2. Pingback:De vergaderzaal van de Eerste Kamer (deel 1) – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.