In 230 had Ardashir (Artaxerxes) voldoende zelfvertrouwen verzameld om Romeins Mesopotamië binnen te vallen. Hij verwoestte het land en bedreigde Syrië, maar hij slaagde er niet in om Nisibis in te nemen. Mogelijk was de Perzische inval slechts een prikaanval en geen grootschalige invasie. Niettemin vond de keizer het gebeuren ernstig genoeg om naar het Oosten af te reizen. Eerst stuurde hij gezanten en probeerde hij te onderhandelen met zijn tegenstanders. Al snel werd duidelijk dat zijn opponent het Achaemenidische Perzische Rijk wilde herstellen, dat in 331 BCE door Alexander de Grote was verwoest. Volgens de – natuurlijk bevooroordeelde – Romeinse bronnen eiste Ardashir in wezen alle gebieden op die ooit onder Perzisch gezag hadden gestaan. Uiteraard waren deze eisen niet acceptabel voor de naamgenoot van Alexander de Grote. Severus Alexander kwam, waarschijnlijk in 231, met zijn moeder in Syrië aan. Nu het met diplomatie niet was gelukt, begon de keizer met het mobiliseren van zijn strijdkrachten bij Antiochië. In Italië en andere delen van het Rijk waren al nieuwe troepen geworven. De Historia Augusta beweert dat Alexander een elitekorps instelde van mannen met zilveren en gouden schilden (argyroaspidas et chrysoaspidas), en dat hij een falanx van 30.000 manschappen had gevormd die hij zijn phalangarii noemde. Het lijkt hier te gaan om gewone legioensoldaten uit zes legioenen. De manschappen waren op dezelfde manier uitgerust als andere Romeinse legioensoldaten, maar kregen na de oorlog een hogere soldij betaald.
Alexander was nu klaar voor de oorlog, maar probeerde de diplomatie nog een tweede kans te geven. Ardashir weigerde met de Romeinse gezanten te spreken en stuurde in plaats daarvan zijn eigen gezanten naar Alexander. Die stelden weer disproportionele eisen. Herodianus schrijft hierover:
“De delegatie kwam met orders van de grote koning Artaxerxes: de Romeinen en hun keizer dienden zich terug te trekken uit Syrië en uit geheel Azië tegenover Europa. Zij moesten de Perzen laten regeren over het gebied tot en met Ionië, Carië en de landen die grenzen aan de Egeïsche Zee. Dat was immers allemaal voorvaderlijk bezit van de Perzen.”[1]
Alexander besloot de Perzische gezanten te geven waar ze om gevraagd hadden, maar dan figuurlijk. Hij liet de gezanten arresteren en naar Frygië sturen (ooit onderdeel van het Perzische Rijk). Daar kregen ze landbouwgrond toegewezen om te bewerken. Vervolgens lanceerde de woedende Romeinse keizer zijn tegenoffensief.
Tegenaanval
Alexander – of beter: zijn staf – verdeelde zijn strijdkrachten in drie afzonderlijke colonnes. De eerste colonne moest vanuit Antiochië naar Edessa trekken en vervolgens via Armenië de satrapie Medië aanvallen. De tweede colonne kreeg de opdracht de Eufraat te volgen in de richting van Ctesiphon (dat aan de Tigris lag). De derde colonne stond onder bevel van de keizer zelf en nam de middenweg tussen de Eufraat en de Tigris in. Onze bronnen maken niet duidelijk wat het einddoel van de expeditie was, maar sommige historici denken dat Alexander naar het Perzische hartland bij Susa wilde oprukken. De eerste legerdivisie had grote moeite om door het Armeense bergland heen te komen, maar slaagde er toch in Medië te bereiken, waar het platteland werd geplunderd. Perzische tegenaanvallen haalden weinig uit, want op het rotsachtige terrein was de Romeinse infanterie sterk in het voordeel. Ardashir besloot om Medië links te laten liggen en zich te richten op de tweede Romeinse colonne, die langs de Eufraat oprukte.
Deze tweede colonne had moeten worden gedekt door de derde colonne onder bevel van Alexander, maar dat bleek in de praktijk niet het geval te zijn. Terwijl de aanvoerders van de colonne nog in de veronderstelling verkeerden dat hun flank beveiligd werd, stonden ze plotseling tegenover het hele Perzische leger. De Romeinen waren zwaar in de minderheid en Alexander kwam hen ook niet meer te hulp met zijn eigen troepen. Daardoor werd de tweede Romeinse colonne afgeslacht. Uit het verslag van Herodianus:
“Opeens kwamen de Perzen opzetten met heel hun legermacht zonder dat het leger erop bedacht was. Zij omsingelden de kolonne, sloten die in zoals in een net en bestookten de Romeinen van alle kanten met pijlen. Zo brachten ze hun zware verliezen toe. De Romeinen hielden met weinigen geen stand tegen de overmacht en moesten steeds hun onbeschermde zijde, doelwit van de pijlen, met hun wapens afdekken. Het vege lijf redden was wat ze bovenal wilden, niet vechten. Ten slotte werden ze ergens samengedrongen waar ze met hun schilden een soort muur vormden, alsof het een beleg was. Hoewel ze van alle kanten werden beschoten en er veel gewonden vielen, hielden ze dapper stand zo lang ze konden. Maar uiteindelijk werden ze afgemaakt tot de laatste man.”[2]
Natuurlijk zullen er wel een aantal overlevenden zijn geweest, maar de veldslag was geëindigd in een zware nederlaag voor Alexander, die zich een incompetente generaal had betoond. Zijn soldaten waren woedend en voelden zich door hun keizer verraden. Om het allemaal nog erger te maken werd Alexander ook nog eens ziek en gaf hij bevel tot een aftocht helemaal terug naar Antiochië. Ook riep hij de colonne terug die nog altijd gevechten leverde in Medië. Dit gedeelte van het leger had op de terugweg zwaar te lijden, niet alleen van vijandelijke aanvallen, maar vooral van verwondingen die door bevriezing werden veroorzaakt. Het was inmiddels namelijk al winter geworden. Ook Alexanders eigen colonne leed op de weg terug naar Syrië nog de nodige verliezen. De keizer moest diep in de buidel tasten en flink wat geld onder de soldaten uitdelen om zich te verzekeren van hun loyaliteit.
De expeditie was op een ramp uitgelopen, maar volgens Herodianus hadden ook de Perzen zware verliezen geleden:
“Hoewel de Perzen de uiteindelijke winnaars leken op kracht, waren zij feitelijk zwaar aangeslagen. Tijdens de vele schermutselingen in Medië en de veldslag in Parthië waren velen van hen gesneuveld en zeer velen gewond geraakt. Want de Romeinen waren niet zonder dappere weerstand overwonnen en hadden soms hard toegeslagen. Alleen als zij in de minderheid waren hadden zij verliezen geleden. Zodoende was het dodencijfer van beide legers vrijwel gelijk en leek de zege van de resterende barbaren vooral te hebben berust op numerieke omvang, niet op gevechtskracht. De verzwakking van de barbaren blijkt wel duidelijk uit het volgende. Drie of vier jaar lang hielden zij zich rustig en hadden ze zelfs geen leger onder de wapenen.”[3]
Het is inderdaad mogelijk dat de Perzische verliezen in Medië aanzienlijk waren. Bovendien zullen de omsingelde Romeinen bij de Eufraat nog flink wat vijanden hebben meegenomen naar de onderwereld. Uiteindelijk waren de Romeinen echter de duidelijke verliezers van deze oorlog. Alexander begon onmiddellijk nieuwe troepen te mobiliseren en bereidde zich voor op invallen die nooit zouden komen. Ardashir besloot zich namelijk de komende paar jaren te richten op het consolideren van zijn macht in zijn eigen gebieden. Dat wilde echter niet zeggen dat hij zijn expansionistische ambities had opgegeven.
Bronnen
Primaire bronnen
- Herodianus, The Roman Histories VI.2-6;
- Historia Augusta, Severus Alexander 50, 55, 57.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 88-91;
- Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 586-587.
Noten
[1] Herodianus VI.4 (vertaling: M.F.A. Brok / Vincent Hunink).
[2] Herodianus VI.5 (vertaling: M.F.A. Brok / Vincent Hunink).
[3] Herodianus VI.6 (vertaling: M.F.A. Brok / Vincent Hunink).
Bijgewerkt 1 januari 2023.
Pingback:Severus Alexander: De Jaren 233-235 – – Corvinus –