- Met het oog op een aanval op de belangrijke Carthaagse stad Lilybaeum besluiten de Romeinen een nieuwe oorlogsvloot te bouwen;
- De consuls Gaius Atilius Regulus en Lucius Manlius Vulso Longus beginnen met het beleg van Lilybaeum;
- De Carthagers slagen erin versterkingen langs de Romeinse zeeblokkade van de stad te krijgen;
- Tijdens een succesvolle uitval slagen de Carthagers erin de Romeinse belegeringsmachines te vernietigen;
- De Romeinen geven de belegering van Lilybaeum niet op, maar trekken de teugels de rest van de oorlog niet meer strak aan.
Dit jaar veranderden de Romeinen opnieuw hun beleid ten aanzien van de vloot. Drie jaar ervoor hadden ze nog besloten zich te richten op de verdediging van Italië, waarvoor slechts een kleine vloot nodig was. In 250 BCE bouwden ze echter nog eens 50 oorlogsschepen en begonnen ze nieuwe bemanningsleden te werven. De reden voor dit alles was duidelijk: de Romeinen wilden oprukken naar het belangrijkste Carthaagse bolwerk op Sicilië, de machtige vestingstad Lilybaeum (het huidige Marsala). De verdedigingswerken van de stad waren formidabel, ze had een uitstekende haven en kon vanaf zee bevoorraad worden. Als de Romeinen hier enig succes wilden behalen, was een flinke vloot nodig om de haven te blokkeren.
Acties bij Lilybaeum
De consuls van dit jaar waren Gaius Atilius Regulus en Lucius Manlius Vulso Longus. Zij hadden de beschikking over een vloot van 200 schepen en stuurden twee consulaire legers westwaarts om Lilybaeum te belegeren. In dit stadium van de oorlog beheersten de Carthagers op Sicilië alleen nog maar deze grote stad en Drepana (het huidige Trapani), en daarnaast wellicht nog een paar kleinere stadjes. Het was daarom essentieel dat ze Lilybaeum konden behouden. Zou deze vesting in Romeinse handen vallen, dan was de oorlog voor de Carthagers waarschijnlijk voorbij.
Lilybaeum werd goed beschermd door sterke muren en een diepe gracht. De stad had een garnizoen van zo’n 10.000 man, naar het schijnt voornamelijk huurlingen. Deze stonden onder bevel van Himilco. De Romeinen bouwden twee kampen rond Lilybaeum en begonnen de stad vervolgens te omsingelen met een greppel, wal en palissade (circumvallatio). Ze waren ondertussen behoorlijk bedreven geworden in belegeringen. Torens en stormrammen werden gebouwd en vervolgens ingezet om delen van de verdedigingswerken neer te halen. De verdedigers zaten echter niet stil. Ze begonnen nieuwe muren te bouwen en beschadigde muren te versterken. Ook bouwden ze loopgraven en deden ze geregeld uitvallen om te proberen de Romeinse belegeringsmachines in brand te steken. Als de Romeinen een tunnel groeven, groeven de verdedigers een tegentunnel. De toestand van de belegerden werd evenwel met de dag moeilijker, en er was zelf sprake van een poging de stad aan de Romeinen te verraden.
In Carthago werd inmiddels een ontzettingsvloot met een ontzettingsleger samengesteld om Lilybaeum van de ondergang te redden. 50 schepen met aan boord 10.000 soldaten onder commando van weer een Hannibal voeren naar de Egadische Eilanden net voor de kust van Sicilië en wachtten daar op een gunstige wind. Met een harde wind in de zeilen voer Hannibal rechtstreeks de haven van Lilybaeum binnen. De Romeinen waren compleet overdonderd en durfden niet in te grijpen, bang als ze waren dat ze dan zelf ook de haven in geblazen zouden worden.
De verdedigers waren natuurlijk blij met zo veel versterkingen, en Himilco besloot de verse soldaten zo snel mogelijk in te zetten. Wederom gaf hij de manschappen opdracht een uitval te doen en te proberen de Romeinse belegeringsmachines in de hens te steken. De Romeinen hadden zo’n aanval echter verwacht en waren ditmaal goed voorbereid. Er braken hevige gevechten uit en aan beide kanten sneuvelden veel soldaten, maar toen Himilco zich realiseerde dat zijn mannen er niet in zouden slagen de Romeinse machines uit te schakelen, liet hij zijn trompetters de aftocht blazen.
De Rhodiër
Hannibal voer vervolgens Lilybaeum weer uit zonder dat de Romeinse vloot er iets van merkte. Deze was duidelijk niet in staat de havenmond volledig af te sluiten. De Carthaagse bevelhebber begaf zich naar Drepana, een stad zo’n 25 kilometer verder naar het noorden. Adherbal voerde hier het bevel. De autoriteiten in Carthago keken ondertussen reikhalzend uit naar informatie over de situatie in Lilybaeum. Een vrijwilliger bood aan de haven van de stad binnen te varen met zijn snelle schip en daarna verslag uit te brengen aan zowel Carthago als Adherbal in Drepana. Deze vrijwilliger heette Hannibal en zijn bijnaam was ‘De Rhodiër’. Deze Hannibal was een uitzonderlijk goede zeeman met grondige kennis van de geografische situatie nabij Lilybaeum. Hij wist door de Romeinse blokkade heen te glippen en de haven te bereiken, en dit vervolgens keer op keer te herhalen. De autoriteiten in Carthago en Drepana kregen op deze wijze waardevolle informatie toegespeeld. Daarnaast kreeg het moreel van de verdedigers een flinke oppepper.
De Romeinen waren daarentegen woedend, vooral omdat anderen de tactieken van Hannibal de Rhodiër begonnen te kopiëren en eveneens door de Romeinse blokkade probeerden te glippen. Om dit tegen te gaan dumpten ze blokken steen en andere materialen in zee om de havenmond af te sluiten. De zee was op de meeste plekken echter veel te diep, en uiteindelijk slaagden ze er slechts op één plaats in een kleine dam te bouwen. Dat was echter genoeg. Op een nacht liep een quadrireem die de blokkade probeerde te doorbreken op de dam aan de grond. De Romeinen maakten het schip vervolgens buit. Het bleek een uitstekend schip te zijn, en bovendien erg snel. De Romeinen gaven het een ervaren bemanning en gebruikten het voor de jacht op Hannibal. Het nieuwe Romeinse schip bleek sneller dan dat van Hannibal. De Romeinen enterden zijn schip en namen hem gevangen. Zijn lot is onbekend, maar in de bronnen is er na deze confrontatie geen spoor meer van Hannibal.
De gevangenneming van Hannibal de Rhodiër was een harde klap voor het moreel van de verdedigers van Lilybaeum. De natuur bleek echter wederom hun machtigste bondgenoot. Toen een heftige storm opstak die zelfs de Romeinse belegeringsmachines deed schudden, beseften enkele Griekse huurlingen van het garnizoen dat dit het moment was om aan te vallen. Grote groepen verdedigers renden de poorten uit en gooiden brandende fakkels richting de stormrammen en de torens. Sommige van de apparaten vatten vlam en door de sterke wind verspreidde het vuur zich razendsnel. De Romeinen konden niets doen, verblind als ze waren door de dikke rook. Voordat ze doorhadden wat er aan de hand was, waren de meeste belegeringsmachines al vernield. De Romeinen trokken zich hierop terug in de twee kampen en besloten de stad te gaan uithongeren. Gedurende het restant van de oorlog lag er een los beleg om de stad. De Romeinen zouden nooit meer een directe aanval wagen.
Bronnen
Primair
- Cassius Dio, Roman History, Fragments of Book XII;
- Diodorus Siculus, Library of History, Fragments of Book XXIV;
- Polybius, The Histories, Book 1.39-48;
Secundair
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 94-95 en 117-118;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 133 en p. 190-191.
Pingback:De Eerste Punische Oorlog: De Jaren 254-251 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Eerste Punische Oorlog: De Jaren 242-241 BCE – – Corvinus –