Deel 3 van de serie over het Museo di Santa Giulia in Brescia is gewijd aan het nonnenkoor (Coro delle Monache) dat tegen de kerk van San Salvatore uit de achtste eeuw aan is gebouwd. De bouw van het koor had te maken met hervormingen binnen de Benedictijner Orde in de vijftiende eeuw. De nadruk kwam weer sterker te liggen op afzondering, en het koor stelde de nonnen in staat de mis in de kerk te volgen zonder dat ze gezien werden door buitenstaanders. Een soortgelijke constructie vindt men in de kerk van Santa Cecilia in Trastevere in Rome, waaraan niet toevallig eveneens een klooster van Benedictijner nonnen is verbonden. De bouw van het nonnenkoor in Brescia wordt doorgaans op 1466 gedateerd. Later, tussen 1593 en 1599, verrees ten westen van het koor nog een geheel nieuwe kerk, die van Santa Giulia. Deze is al lang geleden geseculariseerd, huisvestte vanaf 1882 het Museo dell’Età Cristiana en wordt thans gebruikt voor conferenties. Hoewel het huidige museum het ‘Museo di Santa Giulia’ wordt genoemd, kunt u de kerk van Santa Giulia bij mijn weten niet bezoeken.
Bezienswaardigheden in het nonnenkoor
Het nonnenkoor is versierd met prachtige fresco’s van Floriano Ferramola (ca. 1478-1528) en Paolo da Caylina de Jongere (ca. 1485-1545). Ferramola had eerder al de Santa Maria in Solario van fresco’s voorzien (zie deel 2) en zijn werk was de nonnen kennelijk goed bevallen. De schilder kwam echter al op tamelijk jonge leeftijd te overlijden en de veronderstelling is dat Caylina de Jongere het werk toen moest overnemen. Ook die kon het werk echter niet voltooien, want pas in 1559, ruim na de dood van de schilder, was de decoratie van het koor klaar. Er waren dus nog meer schilders bij het project betrokken, maar het enige wat we van ze weten is dat ze minder getalenteerd waren dan Ferramola en Caylina, wat wellicht de reden is dat hun namen niet meer bekend zijn. Zeer indrukwekkend is het grote en kleurrijke fresco van de Kruisiging op de oostelijke muur, dat aan Ferramola wordt toegeschreven en dus vóór 1528 gereed moet zijn gekomen. Caylina was verantwoordelijk voor de fresco’s in de kapellen aan de noordkant van het koor, en daar valt vooral een fraaie Wederopstanding op.
In het koor is een aantal grafmonumenten geplaatst, oorspronkelijk afkomstig uit andere kerken. Zo staat er het prachtige monument voor de Venetiaanse condottiero Niccolò Orsini, graaf van Pitigliano (1442-1510). Het is gemaakt van Marmo Botticino en wordt toegeschreven aan de beeldhouwer Antonio Mangiacavalli uit Como. Op de sarcofaag ligt de beeltenis van de overledene in volle wapenrusting. Op de kist zijn de Maagd Maria, Sint Antonius-Abt en Sint Joris afgebeeld. Het monument stond oorspronkelijk in een kerk in het plaatsje Ghedi, ten zuiden van Brescia, maar ironisch genoeg is het nooit gebruikt als laatste rustplaats voor Niccolò Orsini. Die kreeg namelijk als ‘grote Venetiaan’ een nog mooier graf in de immense kerk van San Zanipolo, het nationale Pantheon van Venetië.
Nog fraaier is het Mausoleo Martinengo, ontworpen door Bernardino delle Croci (ca. 1450-1528), een goudsmid uit Parma. Het stond oorspronkelijk in de kerk van de Gesuati in Brescia, de Santissimo Corpo di Cristo, en was bedoeld voor Bernardino Martinengo. De opdracht kwam van zijn twee zoons, die daarmee het testament van hun overleden vader uitvoerden. Bernardino Martinengo was al in 1501 gestorven, en de opdracht voor het mausoleum werd in 1503 verstrekt, maar het werk schoot vanwege diverse redenen niet op. Er waren conflicten over geld, een van de broers kwam te overlijden en in 1512 namen de Fransen Brescia in en gingen er vreselijk tekeer (de Sacco di Brescia). Toch kon Bernardino Martinengo in 1515 kennelijk in het mausoleum worden bijgezet, zo blijkt uit documenten. In 1516 werd de laatste betaling aan Delle Croci gedaan, dus die zal zijn werkzaamheden kort daarna hebben afgerond.
In 1526 werd kapitein Marcantonio Martinengo in het mausoleum bijgezet, een telg uit een andere tak van de familie. Kennelijk leidde dat tot de nodige verwarring, want lange tijd is aangenomen dat het mausoleum voor hem was gemaakt. In 1883 verhuisde het naar het pas geopende Museo dell’Età Cristiana in de kerk van Santa Giulia en kreeg het een plek in het nonnenkoor. Toen het Museo di Santa Giulia in 1998 zijn deuren opende, werd het mausoleum naar de westkant van het koor verplaatst. Hoewel duidelijk is dat de opdracht om het mausoleum te vervaardigen aan Bernardino delle Croci werd verstrekt, wordt vaak aangenomen dat die niet alleen kan hebben gewerkt. Hij was immers een goudsmid, geen beeldhouwer. Mogelijk werden de beeldhouwer Gasparo Cairano (zie Brescia: De Duomo Nuovo) en zijn atelier bij het project betrokken, terwijl ook de naam van Maffeo Olivieri (1484-1543) nog regelmatig wordt genoemd.
Ten slotte wijs ik op een mooi marmeren drieluik dat oorspronkelijk in de kerk van Santi Faustino e Giovita stond. Op het drieluik is in het midden Sint Honorius (Onorio) afgebeeld, de man die tussen 592 en 598 bisschop van Brescia was. Hij wordt geflankeerd door Faustinus en Jovita, de beschermheiligen van de stad (zie Brescia: San Faustino in Riposo). Het drieluik dateert van de laatste decennia van de vijftiende eeuw.
Bronnen
- Evert de Rooij, Lombardije Oost, p. 50-52;
- Informatieborden in het Museo di Santa Giulia;
- UNESCO nomination file, p. 241-242.
Pingback:Brescia: Santa Giulia (deel 1) – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Santa Giulia (deel 2) – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Santa Giulia (part 3) – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Santissimo Corpo di Cristo – – Corvinus –