Het Museo di Santa Giulia is het gemeentemuseum van Brescia. Het is gehuisvest in het enorme kloostercomplex van San Salvatore-Santa Giulia, dat sinds 2011 als een van de zeven Longobard Places of Power op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat.[1] De geschiedenis van het complex is dan ook nauw verbonden met de geschiedenis van de Longobarden in Italië, dus met de periode tussen 568 en 774. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het complex pas verrees in de late Longobardische periode (vanaf 753), maar aan het historisch belang van de vele gebouwen doet dat niets af. Het gemeentemuseum opende in juli 1998 zijn deuren voor het publiek. Het is dusdanig groot dat je er gemakkelijk een dag kunt doorbrengen. Ik zal daarom meerdere bijdragen aan het museum wijden. In deel 1 staat het oudste gedeelte van het complex centraal, de kerk van San Salvatore uit de achtste eeuw.
De Longobarden in Italië
De Germaanse stam van de Longobarden viel in 568 Italië binnen, dat op dat moment onderdeel was van het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. Nog in hetzelfde jaar of het jaar erop werd Brescia veroverd. In het noorden van Italië stichtten de Longobarden vervolgens het Koninkrijk Italië, met als hoofdstad Pavia, een stad die hun in 572 in handen was gevallen. In de decennia daarna werd de zuidwaartse expansie voortgezet, waarbij de indringers op weinig tegenstand stuitten. Toscane (Tuscia) werd aan het koninkrijk toegevoegd en nog verder naar het zuiden werden de hertogdommen Spoleto en Benevento gesticht. Deze functioneerden in de praktijk al snel onafhankelijk van het centrale gezag in Pavia. Alleen de kustgebieden van Italië, inclusief Rome, en de eilanden Corsica, Sardinië en Sicilië bleven in Romeinse handen. De gebieden op het vasteland vielen onder het zogenaamde Exarchaat van Ravenna, dat voortdurend aan de Longobardische dreigingen het hoofd moest bieden.
In 636 kwam een zekere Rothari op de troon. Hij was de eerste Longobardische heerser afkomstig uit Brescia. Meer dan een eeuw later zou de stad een tweede koning voortbrengen: Desiderius, die tussen 710 en 720 in Brescia werd geboren en in 757 de troon besteeg. De nieuwe koning had toen al een mooie carrière achter zich. Hij was onder zijn voorganger Aistulf de comes stabuli (letterlijk de stalmeester) geweest en diende als hertog van Toscane en waarschijnlijk ook van Brescia. In 753 stichtte hij in Brescia samen met zijn vrouw Ansa een Benedictijns nonnenklooster, gewijd aan San Salvatore. Als eerste abdis werd een dochter van het paar aangesteld, een zekere Anselperga. Desiderius en Ansa stichtten vervolgens ook kloosters in Sirmione aan het Gardameer en in Leno ten zuiden van Brescia.
De San Salvatore
De kerk van San Salvatore in Brescia vormde de kern van het kloostercomplex aldaar. De nieuwe kerk werd over een oudere kerk uit het midden van de zevende eeuw heen gebouwd, die op haar beurt weer bovenop huizen uit de Romeinse tijd was verrezen. De oudere kerk was T-vormig. Ze was eenbeukig en had een dwarsschip en drie apsissen, een grote en twee kleinere. De kerk van Desiderius en Ansa was aanzienlijk groter. Zuilen verdeelden het gebouw in een middenschip en twee zijbeuken. Een deel van de zuilen en kapitelen was afkomstig uit Romeinse gebouwen (spolia), een ander deel lijkt speciaal voor de San Salvatore gemaakt te zijn. De kerk werd versierd met prachtig stucwerk en fraaie fresco’s, waarvan helaas maar weinig bewaard is gebleven. Het belang van het complex nam aanzienlijk toe toen in 761 de overblijfselen van Sint Julia arriveerden, een martelares uit de vijfde eeuw. Deze relikwieën waren een geschenk van Adalgis, een zoon van Desiderius en Ansa. Voor dit waardevolle geschenk werd onder de centrale apsis een crypte gebouwd. Later werden hier nog meer relikwieën geplaatst.
Desiderius was inmiddels, in 757, koning van de Longobarden geworden. Er zijn tamelijk sterke aanwijzingen dat hij van de kerk van San Salvatore zijn familiemausoleum wilde maken. In de zuidelijke muur bevond zich een booggraf, dat mogelijk van Ansa was. Hoewel het graf allang is verdwenen, geeft de gedocumenteerde inscriptie ANSA REGINA REGIS DESIDERII UXOR (‘koningin Ansa, vrouw van koning Desiderius’) wel een idee van wie dit graf was. Er zijn tevens aanwijzingen dat Ansa’s vaders en haar twee broers in de kerk hun laatste rustplaats vonden. Desiderius zelf werd echter vrijwel zeker niet in de kerk begraven, en dat had alles te maken met de turbulente tijd waarin hij leefde en de grote veranderingen die zich daarin voltrokken.
Het einde van het Koninkrijk Italië
In 751 had Desiderius’ voorganger Aistulf de stad Ravenna veroverd en daarmee een einde gemaakt aan het gelijknamige Exarchaat. Niet lang daarna bedreigde hij ook Rome. Omdat het Oost-Romeinse Rijk niet bij machte was te interveniëren wendde Paus Stephanus II (752-757) zich voor bescherming tot een nieuwe grootmacht in het Westen: de Franken van Pepijn de Korte. Pepijn bleek gaarne bereid de Paus te hulp te schieten. Aistulf leed in 755 een gevoelige nederlaag tegen Pepijn, maar sloeg een jaar later alweer het beleg voor Rome op. Deze actie leidde tot een nieuwe interventie van Pepijn en tot het beleg van de Longobardische hoofdstad Pavia. Aistulf werd gedwongen zich over te geven en kwam niet veel later om het leven bij een jachtongeluk. Desiderius volgde hem op en kwam op de troon in een tijd dat het lot de Longobarden niet gunstig gezind leek.
Terwijl hij het werk aan het complex van San Salvatore voortzette, probeerde de nieuwe koning vriendschappelijke betrekkingen aan te knopen met zowel Paus Paulus I (757-767), als met de Franken. In het eerste leek Desiderius aanvankelijk redelijk te slagen. Mogelijk was het de goede relatie met de Paus die de komst naar Brescia van de overblijfselen van Sint Julia in 761 mogelijk maakte. Omstreeks 763 kwam Paulus hoogstpersoonlijk naar Brescia om de kerk van San Salvatore in te wijden. De relatie met de opvolger van Paulus was echter een stuk slechter. Paus Stephanus III (767-772) stookte flink in de relatie tussen de Longobarden en de Franken. Inmiddels was Desiderata[2], een andere dochter van Desiderius en Ansa, getrouwd met de Frankische koning Karel de Grote. Gisela, een zuster van Karel, was mogelijk verloofd met Adalgis, die vanaf 759 samen met zijn vader Desiderius regeerde over de Longobardische gebieden. Stephanus protesteerde bij Karel, en met succes. Deze besloot omstreeks 771 zijn vrouw te verstoten en van een huwelijk tussen Gisela en Adalgis kwam het nooit. De vernederde Desiderata werd teruggestuurd naar Brescia en nam vermoedelijk haar intrek in het door haar ouders gestichte en door haar zuster geleide klooster.
Paus Stephanus III stierf in 772, maar zijn opvolger Adrianus I (772-795) was de Longobarden bepaald niet gunstiger gezind. Een gewapend conflict met Desiderius leidde tot een nieuwe Frankische interventie in 773. Karel de Grote versloeg Desiderius bij Mortara en belegerde vervolgens Pavia, dat zich in 774 moest overgeven. Het Koninkrijk Italië was hiermee ten val gebracht en Desiderius werd verbannen, waarschijnlijk naar de Abdij van Corbie in Picardië. De definitieve nederlaag van de Longobardische koning betekende echter niet het einde van het complex van San Salvatore. Integendeel, dat bleef onder de Karolingen van zeer groot belang. Dat moge onder meer blijken uit het feit dat nieuwe abdissen vaak gelieerd waren aan de koninklijke familie en veel vrouwen uit adellijke families tot het klooster toetraden.
Latere ontwikkelingen en voornaamste bezienswaardigheden
In de twaalfde eeuw werd het vierkante oratorium van Santa Maria in Solario aan het kloostercomplex toegevoegd (zie deel 2). De kerk van San Salvatore werd vanaf de veertiende eeuw onder handen genomen, nadat eerder al haar crypte was uitgebreid. De kerk werd eerst voorzien van een klokkentoren en vervolgens van zijkapellen aan de noordkant. In de vijftiende eeuw werd vóór de kerk een nieuwe ruimte gebouwd die uit twee verdiepingen bestaat. Via de begane grond kon men de kerk betreden, terwijl de eerste verdieping het nonnenkoor vormde. De toevoeging van deze ruimte hield verband met hervormingen binnen de Benedictijner Orde en het nonnenkoor vormde een ruimte waarin de nonnen zich tijdens de mis konden afzonderen, zonder contact met de buitenwereld (zie deel 3). Omstreeks dezelfde tijd werd de grote noordelijke kloostergang gebouwd, gevolgd door – tussen 1593 en 1599 – de kerk van Santa Giulia. Deze is al lang geleden geseculariseerd en bood sinds 1882 onderdak aan het Museo dell’Età Cristiana, een voorloper van het huidige museum. Na de Tweede Wereldoorlog kwam het hele complex in handen van de gemeente Brescia, dat er het gemeentemuseum in vestigde. Dit opende als gezegd in 1998 zijn deuren.
Wie het Museo di Santa Giulia bezoekt, moet wel even lopen voordat hij of zij de kerk van San Salvatore bereikt. In de centrale apsis is doorgaans een modern kunstwerk tentoongesteld, in het geval van ons bezoek in juli 2019 een foto van een in het wit geklede witte vrouw met twee zwarte baby’s. De oudere kunstwerken vond ik persoonlijk interessanter. Let vooral op de prachtige gebeeldhouwde kapitelen (zie hierboven) en het schitterende reliëf van een pauw (zie hiernaast), waarschijnlijk onderdeel van een preekstoel. Van de fresco’s uit de achtste eeuw is helaas niet veel meer over. Het thema van de schilderingen was het leven van Jezus Christus, wat niet verrassend is, want de kerk is aan hem gewijd (San Salvatore). In het midden van de zuidelijke muur zijn nog wat figuren en gebouwen te onderscheiden (zie de grote afbeelding hierboven). Veel is het niet, maar de restanten geven aan dat het werk van hoge kwaliteit moet zijn geweest. Vermoedelijk werden hier wonderen van Christus afgebeeld.
Met moeite kan onder de fresco’s een Latijnse tekst worden onderscheiden: REGNANTEM DESIDERIUM TIRO HLU. Een duidelijke verwijzing naar Desiderius dus, waarbij het waarschijnlijk later toegevoegde tweede gedeelte naar Lodewijk de Vrome of Lotharius kan verwijzen, respectievelijk een zoon en een kleizoon van Karel de Grote. In betere staat zijn de fresco’s van Romanino (Girolamo Romani; ca. 1484-1566) op de voet van de klokkentoren. Andere fresco’s in de kerk zijn van de hand van Paolo Caylina de Jongere (ca. 1485-1545). Vergeet ten slotte niet ook een bezoek aan de crypte te brengen. Veel versieringen zult u er niet aantreffen, maar het woud aan zuilen is indrukwekkend.
Bronnen
- Evert de Rooij, Lombardije Oost, p. 50-52;
- Italiaanse Wikipedia;
- UNESCO nomination file, p. 119-140 en p. 239-246.
Noten
[1] Overigens samen met de restanten van het Romeinse forum van Brescia, die even ten westen van het complex liggen.
[2] Ook wel Ermengarda genoemd.
Pingback:Brescia: Santa Giulia (deel 2) – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Santa Giulia (part 1) – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Capitolium en Romeins theater – – Corvinus –
Pingback:Sirmione: San Pietro in Mavino – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Stad van pleinen – – Corvinus –
Pingback:Piacenza: San Giovanni in Canale – – Corvinus –
Pingback:Longobarden Brescia bouwden zeldzaam imponerend klooster op Romeinse fundamenten - Unesco-queesties.nl