Aangezien het Museo di Santa Giulia het gemeentemuseum van Brescia is, besteedt het veel aandacht aan de geschiedenis van deze stad. In deel 4 van de serie over het museum ga ik aan de hand van een aantal tentoongestelde voorwerpen eveneens op de geschiedenis van Brescia in, waarbij ik me hoofdzakelijk richt op de Oudheid. Al in de late Kopertijd (ca. 3000 BCE) vestigen mensen zich op en ten zuiden van de Colle Cidneo, de strategisch gelegen heuvel in het centrum van Brescia. Vanaf de vijfde eeuw BCE komt het gebied echt tot bloei en zijn er contacten tussen de lokale bewoners en de Etrusken verder naar het zuiden. Dan vallen Keltische volkeren de Po-vallei binnen. In het gebied van het latere Brescia strijkt een stam neer met de naam de Cenomani. Hun voornaamste nederzetting noemen ze Brixia.
Cenomani en Romeinen
De contacten tussen de Cenomani en de Romeinen gaan terug tot in elk geval 225 BCE. In dat jaar weigerden deze Kelten zich aan te sluiten bij een grote Keltische coalitie van Boii, Insubres en Gaesatae die Romeins grondgebied wilden binnenvallen. Samen met de Veneti in de huidige Veneto sloten de Cenomani juist een bondgenootschap met Rome. Dat bondgenootschap werd niet veel later tijdens de Tweede Punische Oorlog zwaar op de proef gesteld, maar het lijkt stand te hebben gehouden. In de Slag bij Trebia van 218 BCE streden de Cenomani bijvoorbeeld zij aan zij met de Romeinen en gingen ze zij aan zij ten onder.
Ironisch genoeg besloot de stam zich juist nadat de Romeinen de oorlog tegen Hannibal tot een goed einde hadden gebracht van Rome los te maken. In 200 BCE vochten ze aan de kant van de Boii en de Insubres tegen de Romeinen. Na een nederlaag op het slagveld en een diplomatieke missie van de consul Gaius Cornelius Cethegus konden ze drie jaar later alweer op andere gedachten worden gebracht. De Cenomani werden weer Romeinse bondgenoten en de relaties waren dusdanig goed dat in 187 BCE een praetor die zonder noodzaak begonnen was de stam te ontwapenen een standje van de Senaat kreeg: zo ging je niet met vrienden van Rome om.
In 89 BCE werd aan de bevolking van Gallia Transpadana – het gedeelte van Gallia Cisalpina boven de rivier de Po – de Latijnse status toegekend. Dit was het gevolg van de zogenaamde Lex Pompeia de Transpadanis. De inwoners van Brixia werden daarmee juridisch Latijnen, en hun nieuwe status gaf hun het recht te trouwen en handel te drijven met Romeinse burgers. Het al eerder in gang gezette proces van Romanisering kreeg hiermee een extra impuls. In 58 BCE rekruteerde Gaius Julius Caesar, die toen gouverneur van Gallia Cisalpina was, in dit gebied fanatiek manschappen voor een aantal nieuwe legioenen. Deze waren bedoeld voor zijn komende veldtocht tegen de Helvetii aan de andere kant van de Alpen. Strikt genomen mochten alleen Romeinse burgers in de legioenen dienen, maar Caesar trok zich er niets van aan dat de nieuwe soldaten ‘slechts’ de Latijnse status hadden.[1] Hij behandelde ze alsof ze reeds burgers waren, wat cultureel bezien ook zo was. Onder de rekruten waren, gelet op de goede banden tussen de Romeinen en de Cenomani, ongetwijfeld ook jongemannen uit Brixia.
In 49 BCE werd aan de burgers van Brixia het volledige Romeinse burgerrecht toegekend. Dit was het gevolg van de Lex Roscia uit dat jaar. De Cenomani werden in de tribus Fabia ingedeeld. Niet toevallig behoorden ook Julius Caesar en zijn adoptiefzoon, de latere keizer Augustus, tot deze tribus. Ergens tussen 27 en 8 BCE verleende genoemde Augustus de stad Brixia een grote eer: voortaan mocht zij zich Colonia Civica Augusta Brixia noemen. Door al deze ontwikkelingen kwam de stad tot grote bloei. Brixia werd een echte Romeinse stad, met rechte straten, muren, particuliere woningen en openbare gebouwen. Onder keizer Vespasianus (69-79) werd een geheel nieuw forum aangelegd, met een grote tempel van Jupiter, Juno en Minerva (het Capitolium), een met zuilengangen omgeven plein en een basilica. Omstreeks dezelfde tijd werd een immens theater in de stad gebouwd, dat mogelijk plaats bood aan 15.000 personen. De resten van het Capitolium en het theater liggen ten westen van het Museo di Santa Giulia en kunnen bezocht worden. Ik zal er een aparte bijdrage aan wijden.
Tegen het einde van de vierde eeuw raakte Brixia in verval. Ten westen van het Romeinse centrum ontwikkelde zich een nieuw centrum, gedomineerd door christelijke kerken. Brixia kwam ten tijde van de grote koning Theoderik (489-526) in handen van de Ostrogoten. Die heersten over vrijwel heel Italië, totdat ze tijdens de Gotische Oorlog (535-554) door de Oost-Romeinen onder de beroemde keizer Justinianus werden verslagen. Justinianus bezocht zelf Italië overigens nooit; hij liet de oorlog aan zijn bekwame generaals over, van wie Belisarius en Narses de bekendste zijn. Erg lang konden de Oost-Romeinen niet van hun overwinning genieten. In 568 vielen de Longobarden Italië binnen en liepen in korte tijd grote gebieden onder de voet. Ook Brixia kwam onder hun gezag te staan. De laatste Longobardische koning, Desiderius (757-774), was uit deze stad afkomstig. Dit verhaal is in deel 1 van deze serie al grotendeels verteld.
Bezienswaardigheden
Het Museo di Santa Giulia bezit een groot aantal voorwerpen die in de hiervoor beschreven periode vervaardigd werden. De voorwerpen schetsen een prachtig beeld van het leven in die tijd. Uit de Keltische periode is er de Daone-helm, afkomstig uit het plaatsje Daone, zo’n 55 kilometer ten noorden van Brescia (zie de afbeelding hierboven). Dit type helm werd in het Alpengebied tussen de vierde en de eerste eeuw voor onze jaartelling in de strijd gebruikt. Zeer imposant is de verzameling Keltische versieringen voor het tuig van een paard (zie de afbeelding hierboven). De verzameling bestaat uit twee grote ronde schijven, twaalf kleinere schijven en nog wat los spul. Op alle schijven zien we mensenhoofden, terwijl op de twee grotere schijven een symbool staat dat de triskelion wordt genoemd. De drie verbonden spiralen werden vaak door de Kelten gebruikt, maar het symbool is nog veel ouder. De versieringen zijn gemaakt van zilver en volgens het museum waarschijnlijk afkomstig uit het Donaugebied, waar eveneens Kelten leefden. Er liepen dus handelsroutes over de Alpen heen.
Het beroemdste voorwerp in het museum uit de Romeinse tijd is zonder twijfel het bronzen beeld van de gevleugelde godin Victoria, de Vittoria alata. Bronzen beelden uit de Oudheid zijn tamelijk zeldzaam, aangezien de meeste in de loop der tijd zijn omgesmolten. De Vittoria alata was voor ons een van de redenen om het Museo di Santa Giulia te willen bezoeken. Het beeld heeft een eigen zaal, en we waren dan ook nogal teleurgesteld toen we daar niet het origineel, maar een (marmeren?) replica aantroffen. Waarom het origineel was verwijderd was niet duidelijk, maar gelukkig zijn op het internet veel afbeeldingen van het kunstwerk te vinden. De houding van het beeld komt op het eerste gezicht nogal merkwaardig over, maar er zijn goede verklaringen voor. Dat de linker voet hoger is dan de rechter komt omdat deze voet oorspronkelijk op de helm van Mars, de Romeinse oorlogsgod, rustte. Met haar linkerhand hield Victoria een schild vast, waarop ze met haar rechterhand met een schrijfstift de naam en daden van de overwinnaar noteerde. Al deze extra elementen zijn helaas verloren gegaan.
De hiervoor beschreven iconografie van de gevleugelde Victoria heeft zich ontwikkeld vanuit het beeld van de halfnaakte Griekse godin Afrodite die zichzelf in een spiegel bewondert. Er is zelfs een theorie dat de Victoria in Brescia oorspronkelijk een Grieks beeld van Afrodite uit de derde eeuw BCE was. Dit beeld zou dan onder keizer Augustus naar Italië zijn gekomen, en onder keizer Vespasianus zijn omgewerkt tot de gevleugelde Victoria. Vervolgens kreeg het een prominente plaats in een gebouw op het nieuwe forum dat deze keizer liet aanleggen (zie hierboven). Het museum houdt het er echter op dat het beeld waarschijnlijk in de tweede eeuw van onze jaartelling, dus enige tijd ná Vespasianus, door een atelier in Noord-Italië werd vervaardigd.
De Vittoria alata werd in 1826 gevonden achter de resten van het Capitolium. Het was daar verstopt samen met nog een groot aantal andere waardevolle voorwerpen, waaronder zes vergulde bronzen bustes. Die staan nu in de zaal vóór die van de Vittoria alata opgesteld. We herkennen in de bustes – van vijf mannen en één vrouw – in elk geval de keizers Septimius Severus (193-211), Claudius Gothicus (268-270) en Probus (276-282). Ook heel fraai is een bronzen figuurtje van een halfnaakte gevangene, dat waarschijnlijk onderdeel was van een groter werk dat een triomftocht voorstelde.
In het noordoostelijke gedeelte van het museum kan de bezoeker de restanten van Romeinse huizen uit de Keizertijd bewonderen. Deze werden tussen 1967 en 1971 tijdens graafwerkzaamheden in de moestuin van het kloostercomplex ontdekt. Het gaat om de restanten van twee Romeinse huizen (domus) die van de eerste tot en met de vierde eeuw bewoond werden. Een deel van de fraaie muurfresco’s en mozaïekvloeren is bewaard gebleven. Het hoogtepunt is toch wel een mozaïek van een naakte Dionysos met een luipaard. Zie de slideshow hieronder.
Uit de vijfde eeuw dateert een ivoren tweeluikje vervaardigd voor de consul Nar(ius?) Manlius Boethius, consul ordinarius in het jaar 487. Waarschijnlijk was hij de vader van de filosoof Boethius, die door de reeds genoemde Ostrogotische koning Theoderik werd terechtgesteld op beschuldiging van hoogverraad. De magistraat is tweemaal afgebeeld. Op de linker helft van het tweeluik staat hij rechtop, met in zijn linkerhand een staf met daarop de Romeinse adelaar, het symbool van zijn macht. Rechts is hij zittend afgebeeld. Wederom houdt hij een staf met adelaar vast, en in zijn rechterhand heeft hij een mappa, een linnen doek die werd gebruikt bij de circusspelen. Als de magistraat de doek liet vallen vanuit zijn loge mochten de wagenmenners met hun wagens uit de startblokken of carceres schieten. De Latijnse tekst boven Boethius is niet gemakkelijk te lezen. Er staat vermoedelijk:
NAR(IVS ?) MANL(IVS) BOETHIVS V(IR) C(LARISSIMVS) ET INL(VSTRIS)
EX P(RAEFECTVS) P(RAETORIO) P(RAEFECTVS) V(RBI) SEC(VNDO) CONS(VL) ORD(INARIVS) ET PATRIC(IVS)
Boethius behoorde als vir clarissimus et illustris tot de allerhoogste stand. Hij was praetoriaans prefect geweest en tweemaal stadsprefect. Verder was hij gewoon consul in het jaar 487 en droeg hij de titel patricius. Al met al was hij dus een belangrijk man, en dat blijkt ook wel uit de kwaliteit van het tweeluikje. Let bijvoorbeeld eens op de patronen op het gewaad van Boethius. Het detailniveau is zeer indrukwekkend.
Ten slotte wijs ik op de voorkant van een sarcofaag uit de tweede eeuw. Deze is in de zeventiende eeuw gevonden ten noorden van de kerk van San Salvatore. Volgens het museum werd de sarcofaag mogelijk gemaakt door een atelier in de buurt van Aquileia en zien we op het reliëf een zeeslag. Die interpretatie is nauwelijks overtuigend. Rechts zijn weliswaar schepen te zien, maar links vinden de gevechten duidelijk op het land plaats.
Een Nederlandse oudhistoricus heeft terecht betoogd dat we hier de laatste fase van de beroemde Slag bij Marathon in 490 BCE zien. De Atheners jagen de vluchtende Perzen naar hun schepen en slachten ze af op het strand. Op het voorste schip zien we een wanhopige Pers (of Feniciër) die de aanvallers met stenen op een afstand probeert te houden. Links mept een Athener nog een Pers van zijn paard. Volgens het gebruikelijke verhaal van de Slag bij Marathon konden de Atheners de strijd winnen omdat de Perzische ruiterij afwezig was. Of we nu uit de aanwezigheid van één paard op een sarcofaag uit de tweede eeuw mogen afleiden dat er toch ruiterij aan de slag deelnam, waag ik te betwijfelen. Het kan net zo goed om het paard van een officier gaan, en dat de beeldhouwers zeker 600 jaar na de slag een realistisch beeld van de strijd wilden weergeven is ook nogal onwaarschijnlijk.
Noot
[1] Adrian Goldsworthy, Caesar, p. 256-257.
Pingback:Brescia: Santa Giulia (part 4) – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Capitolium en Romeins theater – – Corvinus –
Pingback:Verona: Overblijfselen van een Romeinse stad – – Corvinus –
Pingback:Florence: het Bargello – – Corvinus –