- Een groot leger van Boii, Insubres en Gaesatae valt Romeins grondgebied binnen en plundert zich een weg richting Clusium;
- Het Keltische leger verslaat een praetor nabij Faesulae of – waarschijnlijker – Clusium;
- De consuls Lucius Aemilius Papus en Gaius Atilius Regulus behalen een beslissende overwinning op de Kelten bij Telamon, maar Regulus sneuvelt;
- De consul Papus valt vervolgens de gebieden van de Boii binnen;
- Na zijn terugkeer in Rome versiert hij de gebouwen op de Capitolijnse heuvel met buitgemaakte Keltische standaarden en torques.
Een van de redenen waarom de Romeinen er zo op gebrand waren een verdrag met Hasdrubal in Spanje te sluiten, was dat ze bang waren voor nieuwe aanvallen van de Kelten in Noord-Italië. Deze angst was zeker gegrond. In 225 BCE viel een enorme Keltische legermacht Romeins gebied binnen. De invasie was gepland door de Boii en de Insubres, die hun krachten hadden gebundeld met semiprofessionele troepen krijgers die bekend stonden als de Gaesatae. Polybius suggereert dat deze naam “huurlingen” betekent, maar het is het meest waarschijnlijk dat de naam is afgeleid van een Keltisch woord voor “speer” of “werpspies” (cf. het Latijnse gaesum). De Gaesatae waren felle vechtersbazen die bijna geheel naakt vochten. Hun immense dapperheid was hun grote kracht, maar hun gebrek aan lichaamsbescherming hun grote zwakte.
De Keltische invasie van 225 BCE
Polybius beweert dat het Keltische leger bestond uit 50.000 infanteristen en 20.000 ruiters en strijdwagens. Deze aantallen zijn natuurlijk overdreven, maar de Keltische strijdmacht was zeker omvangrijk. Polybius, die zich op officiële documenten kon baseren, beweert dat de Romeinen en hun Italiaanse bondgenoten in theorie 700.000 infanteristen en 70.000 ruiters konden inzetten om het gevaar van de invasie te bezweren. Het was uiteraard onmogelijk zoveel mannen tegelijkertijd te mobiliseren, waarbij de Romeinen ook nog eens legioenen paraat moesten hebben voor Sicilië en Zuid-Italië. Daarnaast werd een van de consuls van dat jaar, Gaius Atilius Regulus, naar Sardinië gestuurd met een leger. De Kelten konden echter ook niet van al hun strijdkrachten gebruikmaken. De Veneti en Cenomani hadden namelijk geweigerd zich bij hun coalitie aan te sluiten en hadden in plaats daarvan een bondgenootschap met Rome gesloten. Bijgevolg moesten de Kelten een deel van hun troepen gebruiken om hun flank te beschermen.
De Romeinen wisten niet aan welke kant van de Apennijnen het Keltische leger zou toeslaan. Ze stuurden de andere consul, Lucius Aemilius Papus, met een consulair leger naar Ariminum aan de Adriatische kust, terwijl een niet bij naam genoemde praetor naar Etrurië werd gestuurd met een leger dat voornamelijk uit Sabijnen en Etrusken lijkt te hebben bestaan. Deze praetor bakte er weinig van. De Kelten kozen voor een inval in Etrurië en slaagden er op de een of andere manier in langs de troepen van de praetor heen te glippen. Ze plunderden zich een weg naar het zuiden, verzamelden grote hoeveelheden buit, vee en gevangenen, en bereikten uiteindelijk de stad Clusium (het huidige Chiusi, bij de grens tussen Toscane en Umbrië). De Kelten bevonden zich nu op slechts drie dagmarsen van Rome. Plotseling kwam het bericht binnen dat het leger van de praetor hen achtervolgde. De Kelten marcheerden daarop weer terug naar het noorden.
Volgens het relaas van Polybius glipten de Kelten opnieuw langs het leger van de praetor en kwamen ze na een nachtmars uit in de buurt van Faesulae (nu Fiesole). Dat is echter fysiek onmogelijk: Faesulae bevindt zich ten noorden van Florence[1], hemelsbreed tenminste honderd kilometer ten noorden van Clusium. Die afstand is veel te groot voor een nachtmars. Het is veel waarschijnlijker dat de nu volgende confrontatie plaatsvond in de buurt van Clusium zelf. Hier gebruikten de Kelten hun cavalerie om de Romeinen tot een gevecht te verlokken. Die hapten toe en liepen in de daaropvolgende veldslag zware klappen op. Ze verloren zo’n 6.000 man. De overlevenden vluchtten naar een goed verdedigbare heuvel. Hier zouden ze zeker omgekomen zijn als de consul Lucius Aemilius Papus hen niet te hulp was geschoten. Zodra hij had vernomen van de Keltische invasie aan de andere zijde van de Apennijnen, had hij zijn kamp opgebroken en zijn troepen in geforceerde marsen van Ariminum naar Etrurië gevoerd.
De consul was precies op tijd. De Kelten waren zwaar beladen met buit en besloten deze niet op het spel te zetten door het gevecht aan te gaan. In plaats daarvan trokken ze hun strijdmacht terug en volgden ze een route naar de kust in richting van Telamon (het huidige Talamone). Dit is wederom een aanwijzing dat het vorige gevecht niet bij Faesulae kan hebben plaatsgevonden: Telamon bevindt zich ten westen van Clusium, maar zo’n 140 (!) kilometer ten zuiden van Faesulae.
De Slag bij Telamon
Toevallig had de consul Regulus net Sardinië verlaten en had hij zijn leger in de buurt van Pisa aan land laten gaan. Van daaruit trok hij zuidwaarts, in de richting van Rome. In de buurt van Telamon namen zijn verkenners een groep Keltische foerageurs gevangen. De foerageurs gaven de consul alle informatie die hij nodig had. Regulus kwam tot de conclusie dat het mogelijk moest zijn de Keltische strijdmacht tussen het leger van Papus en dat van hemzelf vast te pinnen in een soort dodelijk sandwich. De consul verzamelde snel zijn ruiterij en bezette daarmee een strategische heuvel. De Kelten verkeerden in de veronderstelling dat dit de ruiters van Papus waren die een flankerende manoeuvre hadden uitgevoerd. Ze vielen daarop de heuvel aan met hun eigen ruiters en lichte troepen, maar kwamen al snel tot de ontdekking dat ze tegen de ándere consul vochten en dat Papus zich nog steeds achter hen bevond. De Kelten hadden daarom geen andere optie dan hun leger in twee slaglinies op te stellen, rug tegen rug, met de ene linie tegenover het leger van Regulus en de andere tegenover dat van Papus.
De openingsfase van de Slag bij Telamon werd beheerst door een felle strijd tussen de Romeinse en Keltische cavalerie om de strategische heuvel. Papus had zijn ruiters de heuvel op gestuurd om zijn collega Regulus te helpen. Deze vocht dapper in de voorste rangen mee. Dat was echter riskant, en na enige tijd werd de consul van zijn paard geworpen en gedood. Zijn afgehakte hoofd werd naar de Keltische aanvoerders gebracht. De Romeinse ruiters vochten evenwel door en slaagden er uiteindelijk in de vijand van de heuvel te verdrijven. Dit succes bleek vitaal te zijn voor de uitkomst van de veldslag. Tegen deze tijd waren ook de infanteristen van de drie legers met elkaar slaags geraakt. De Romeinse lichte troepen (velites) brachten de Gaesatae zware verliezen toe. Deze vochten naakt en waren daardoor bijzonder kwetsbaar voor de projectielen waarmee ze bestookt werden. Maar de Boii en de Insubres vochten samen met de stam van de Taurisci dapper door, ook al was hun situatie hopeloos. Aangezien ze in de val zaten, konden ze zich niet terugtrekken en kozen ze ervoor zich dood te vechten. Het gevecht werd beslist toen de Romeinse cavalerie van de heuvel afstormde en de vijandelijke flank binnenreed. Het Keltische leger werd nagenoeg vernietigd.
Polybius stelt dat 40.000 Kelten werden gedood en niet minder dan 10.000 gevangen werden genomen. Deze aantallen zijn ruwe schattingen en wellicht overtrokken, maar het lijdt geen twijfel dat de Keltische verliezen verschrikkelijk waren. Polybius geeft geen cijfers voor de Romeinse verliezen, maar ook deze moeten aanzienlijk zijn geweest. Papus was nu de enig overgebleven bevelhebber van de Romeinse legers. Hij gaf zijn zege een glansrijk vervolg door naar het noorden op te rukken en via Ligurië de gebieden van de Boii binnen te vallen. Na een succesvolle veldtocht keerde de consul naar Rome terug, waar hij de gebouwen op de Capitolijnse heuvel decoreerde met Keltische standaarden en torques. Dit waren buitengewoon symbolische handelingen: tijdens plundering van Rome door de Kelten in 390 (of 387) BCE was de Capitolijn het enige deel van de stad geweest dat nog in Romeinse handen was. De consul mocht ook een triomftocht houden.
Bronnen
Primair
- Cassius Dio, Roman History, Fragments of Book XII (inclusief tekst van Zonaras);
- Livius, Periochae, Book 20;
- Polybius, The Histories, Book 2.22-2.31.
Secundair
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 139.
Noot
[1] Florence bestond toen nog niet. De stad werd in 59 BCE als kolonie gesticht.
Pingback:De Annalist: De Jaren 224-221 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Annalist: Het Jaar 218 BCE – – Corvinus –
Pingback:Keltische en Illyrische oorlogen: De Jaren 220-219 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Bacchanalia: Het Jaar 186 BCE – – Corvinus –
Pingback:Fiesole: Convento di San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Santa Giulia (deel 4) – – Corvinus –
Pingback:Verona: Overblijfselen van een Romeinse stad – – Corvinus –