De Oorlog tegen Jugurtha: De Jaren 111-110 BCE

Zicht op het Forum Romanum.

Samenvatting

  • De consul Lucius Calpurnius Bestia valt Numidië binnen en neemt een aantal steden in (111 BCE);
  • Vervolgens wordt een wapenstilstand gesloten, naar verluidt nadat Bestia en zijn legaat Marcus Aemilius Scaurus door Jugurtha zijn omgekocht (111 BCE);
  • Jugurtha geeft zich over en wordt naar Rome ontboden om in de volksvergadering te getuigen in een onderzoek, geopend door de volkstribuun Gaius Memmius, naar corruptie onder vooraanstaande Romeinse politici (111 BCE);
  • Eenmaal in Rome laat Jugurtha zijn rivaal Massiva vermoorden (111 BCE);
  • De consul Spurius Postumius Albinus zet de oorlog tegen Jugurtha voort, maar presteert daarin helemaal niets (110 BCE).

Lucius Calpurnius Bestia was in 120 BCE volkstribuun geweest. In die hoedanigheid had hij de volksvergadering een voorstel laten aannemen op grond waarvan de voormalige consul Publius Popilius Laenas uit ballingschap mocht terugkeren. Laenas leefde al sinds 123 BCE buiten Italië vanwege zijn rol bij de vervolging van aanhangers van Tiberius Gracchus. Het voorstel maakte duidelijk dat Bestia niet aan de kant van de populares stond. In 112 BCE was hij tot consul voor het volgende jaar gekozen en zijn provincie zou de oorlog tegen Jugurtha zijn. Marcus Aemilius Scaurus, de consul van 115 BCE en tevens princeps senatus, diende als een van zijn legaten. In 111 BCE dirigeerde de consul zijn legioenen richting Rhegium in de teen van Italië. Van daaruit stak hij over naar Sicilië en vervolgens voer hij naar Afrika. Na een laatste check van zijn logistiek was de consul klaar voor een inval in Numidië.

De Oorlog tegen Jugurtha

Bord met twee olifanten (Villa Giulia, Rome).

Bestia was een competente generaal. Hij rukte snel op en nam een aantal steden in. Volgens Sallustius was hij echter ook inhalig en erg gevoelig voor omkoping. Jugurtha stuurde gezanten naar de consul toe, die hem grote sommen geld aanboden. Als we op Sallustius af mogen gaan werd ook Scaurus omgekocht, ook al had die eerder voor hard optreden tegen de Numidiër gepleit. Er werd een wapenstilstand overeengekomen en Bestia stuurde zijn quaestor naar Vaga toe om het graan op te halen dat hij van de gezanten had geëist. Vervolgens gaf Jugurtha zich formeel over en zond de Romeinen 30 olifanten, wat vee en een kleine hoeveelheid zilver. De oorlog tegen Jugurtha leek alweer voorbij te zijn. Rome had een eenvoudige zege behaald.

Het zou echter anders lopen. Een volkstribuun genaamd Gaius Memmius verdacht Bestia, Scaurus en vele anderen van gierende corruptie. Hij liet de volksvergadering besluiten dat Jugurtha naar Rome moest worden ontboden om een getuigenis af te leggen. De praetor Lucius Cassius kreeg de opdracht naar Numidië af te reizen en de Numidiër een vrijgeleide aan te bieden. Eenmaal in Rome kon Jugurtha dan worden gehoord in het onderzoek van Memmius. De praetor wist Jugurtha te overtuigen mee te werken, en in Rome hulde de koning zich in vodden om medelijden op te wekken. Ook kocht hij onmiddellijk de volkstribuun Gaius Baebius om om het onderzoek van Memmius te torpederen. Toen de koning werd gevraagd te getuigen ten overstaan van het verzamelde Romeinse volk gaf Baebius hem de opdracht zijn mond te houden. Het verhoor liep daardoor op een mislukking uit en de reputatie van Memmius werd navenant beschadigd.

Nu hij toch in Rome was, besloot Jugurtha een rivaal uit de weg te ruimen. In de stad woonde namelijk een zekere Massiva in ballingschap. Hij was de zoon van Gulussa en een kleinzoon van Masinissa. Dat maakte hem een neef van Jugurtha en iemand die de troon van Numidië op zou kunnen eisen.[1] Toen Jugurtha in 112 BCE Cirta had ingenomen en zijn neef Adherbal had vermoord, was Massiva naar Rome gevlucht, waar hij zich veilig waande. Dat bleek helaas een illusie te zijn. Jugurtha gaf zijn vertrouweling Bomilcar de opdracht huurmoordenaars in te schakelen en Bomilcar voerde die opdracht getrouw uit. Massiva werd volgens plan vermoord, maar een van de huurmoordenaars werd gesnapt. Het was overduidelijk dat Jugurtha bij de misdaad betrokken was, maar omdat hem een vrijgeleide was gegeven, was hij feitelijk onaantastbaar. De Senaat besloot hem uit te wijzen, waarop de koning terugkeerde naar Numidië. Sallustius beweert dat hij na vertrek uit Rome herhaaldelijk omkeek en ten slotte uitriep: “Stad te koop, klaar voor de ondergang! Alleen nog een koper!”[2]

Een van de consuls van 110 BCE, Spurius Postumius Albinus, kreeg nu de opdracht de oorlog tegen Jugurtha voort te zetten; zijn collega Marcus Minucius Rufus werd naar Macedonië gestuurd. Albinus bereidde zichzelf en zijn leger zo goed mogelijk voor, maar op de vertragingstactieken van Jugurtha had hij geen antwoord. Vaak beloofde de koning zich over te zullen geven, maar altijd kwam hij weer terug op zijn woord en bleef hij zich verzetten. Sommigen geloofden dat Jugurtha ook Albinus had omgekocht, en dat de consul dus expres faalde. Of dit nu waar is of niet, Albinus keerde al spoedig terug naar Rome om de verkiezingen voor de consuls te leiden. Hij droeg het bevel over het leger over aan zijn broer Aulus, en dat bleek al snel een beroerde keuze te zijn.

Andere gebeurtenissen

De Boog van Septimius Severus in Leptis Magna (foto: David Gunn).

In 111 BCE, kreeg Marcus Caecilius Metellus, de consul van 115 BCE, toestemming om een triomftocht te houden. Na zijn consulaat was hij als proconsul naar Sardinië gestuurd. Kennelijk was op dat eiland een opstand uitgebroken, al kunnen we niet meer reconstrueren wat er precies gebeurd was. Het staat echter vast dat de proconsul de opstand grondig neersloeg en vervolgens zijn triomftocht hield in hetzelfde jaar als zijn jongere broer Gaius Caecilius Metellus Caprarius, die in 113 BCE consul was geweest. Als proconsul had Caprarius het jaar daarop een belangrijke (maar slecht gedocumenteerde) overwinning in Thracië behaald. Deze Caprarius was waarschijnlijk de consul Marcus Livius Drusus opgevolgd als gouverneur van Macedonië. Zelf werd hij weer opgevolgd door de bovengenoemde consul Marcus Minucius Rufus.

Eveneens in 111 BCE tekende Rome een verdrag met de belangrijke stad Leptis Magna in het huidige Libië. Leptis was een Fenicische kolonie, die was gesticht door kolonisten uit Sidon. Aan het begin van de oorlog tegen Jugurtha hadden de burgers van de stad gezanten naar de consul Bestia gestuurd met het verzoek om vrienden en bondgenoten van het Romeinse volk te mogen worden. Dit verzoek werd gehonoreerd; het verdrag gaf Rome vervolgens voet aan de grond in Libië.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, In the name of Rome, p. 131.

Noten

[1] Masinissa had drie wettige zonen: Micipsa, Gulussa en Mastanabal. Jugurtha was een zoon van Mastanabal en een concubine, maar hij was door Micipsa geadopteerd.

[2] Vertaling: Vincent Hunink.

2 Comments:

  1. Pingback:De Oorlog tegen Jugurtha en de Grote Dreiging uit het Noorden: Het Jaar 109 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:Septimius Severus: De Jaren 201-203 – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.