De Opkomst van Marius en Jugurtha: De Jaren 120-118 BCE

Het Forum Romanum anno nu.

Samenvatting

  • De volkstribuun Quintus Decius vervolgt de voormalige consul Lucius Opimius voor het zonder vorm van proces executeren van aanhangers van Gaius Gracchus; Opimius wordt echter vrijgesproken (120 BCE);
  • Gaius Marius wordt tot volkstribuun gekozen (120 BCE);
  • Dank zij een wet van de volkstribuun Lucius Calpurnius Bestia mag de voormalige consul Publius Popilius Laenas uit ballingschap terugkeren (120 BCE);
  • De Lex Sempronia agraria, de landhervormingswet van Tiberius Gracchus, wordt in drie stappen afgeschaft (ca. 120-118 BCE);
  • Op grond van de Lex Maria de suffragiis worden de bruggen (pontes) die tijdens de verkiezingen gebruikt worden smaller gemaakt, waardoor het moeilijker wordt kiezers te intimideren (119 BCE);
  • De consuls Lucius Caecilius Metellus en Lucius Aurelius Cotta vechten tegen de Segestani in het huidige Kroatië (119 BCE);
  • De overwinningen van Lucius Caecilius Metellus op de Dalmatae leveren hem een triomftocht en de bijnaam ‘Delmaticus’ op (118 BCE);
  • De consul Quintus Marcius Rex verslaat de Styni, een Alpenvolk (118 BCE);
  • Koning Micipsa van Numidië overlijdt en laat zijn koninkrijk na aan zijn zonen Adherbal en Hiempsal en zijn neef en geadopteerde zoon Jugurtha (118 BCE);
  • In Zuid-Gallië wordt de kolonie Narbo Martius gesticht; tevens wordt begonnen met de aanleg van de Via Domitia en de Via Aquitania (ca. 118 BCE).

De moord op Gaius Gracchus en de hardhandige aanpak van zijn aanhangers brachten een gespannen rust in de straten van Rome. Voorlopig hadden de optimates het heft weer in handen, en tijdens de hier besproken jaren gebeurde er relatief weinig. De problemen die de Romeinse samenleving op haar grondvesten hadden doen schudden waren echter nog allerminst opgelost. Het land was nog altijd oneerlijk verdeeld, het aantal arme Romeinen groeide nog steeds, het leger had nog immer een tekort aan mankracht en de Latijnse en Italiaanse bondgenoten begonnen steeds luider te morren omdat de Romeinse autoriteiten bleven weigeren hun Romeins burgerrecht toe te kennen.

Volkstribunen, rechtszaken en rampspoed

Overblijfselen van de Tempel van Concordia op het Forum.

In 120 BCE besloot de volkstribuun Quintus Decius de voormalige consul Lucius Opimius te vervolgen wegens het opsluiten en terechtstellen van Romeinse burgers zonder enige vorm van proces. Opimius kreeg steun van de zittende consul Gaius Papirius Carbo. Carbo was een voormalige popularis die Tiberius Gracchus nog had geholpen, maar recentelijk naar de optimates was overgelopen. De volksvergadering besloot Opimius vrij te spreken, en helaas beschikken we niet over nadere informatie omtrent het proces. De vrijspraak was zonder meer controversieel, maar tevens van groot belang. Het vonnis leek te impliceren dat het Senaatbesluit dat de consul had opgedragen alle noodzakelijke maatregelen te treffen om de Republiek te beschermen – vaak ten onrechte het senatus consultum ultimum genoemd – een rechtvaardiging vormde voor het zonder vorm van proces doden van Romeinse burgers. Normaal gesproken zou sprake zijn van een schending van de wetten over provocatio, maar de vrijspraak van Opimius suggereerde dat het Senaatsbesluit in noodgevallen deze wetten opzij zette. Het vonnis hield daarmee in feite in dat de Senaat op legale wijze de noodtoestand kon uitroepen als dat nodig was om het voortbestaan van de staat te verzekeren.

Eveneens in 120 BCE werd een 37-jarige veteraan van de Spaanse veldtochten van Scipio Aemilianus tot volkstribuun gekozen. Zijn naam was Gaius Marius. Marius werd geboren in een klein dorpje in de buurt van Arpinum dat Cereatae heette. Hoewel zijn biograaf Plutarchus beweert dat zijn ouders arme mensen waren, is het veel waarschijnlijker dat ze tot de lokale equites behoorden en derhalve tamelijk vermogend waren. Arpinum was ooit een stad van de Volsci geweest, een volk dat tijdens de Vroege Republiek een aartsvijand van Rome was. In 188 BCE hadden de burgers van Arpinum het Romeinse burgerrecht gekregen en Gaius Marius (geboren omstreeks 157 BCE) was dan ook in alle opzichten een Romein. Marius nam zijn nieuwe verantwoordelijkheden als volkstribuun bijzonder serieus. In 119 BCE diende hij een voorstel voor een Lex Maria de suffragiis in om de bruggen (pontes) die tijdens de verkiezingen gebruikt werden smaller te maken. Het doel was de kans op intimidatie van kiezers te verminderen (minder ruimte betekende waarschijnlijk dat de kiezers in een enkele rij naar de stembus moesten lopen en dat er geen plek was voor pottenkijkers en mensen die kiezers lastig wilden vallen).

Stemming in het Oude Rome (113-112 BCE). Een kiezer ontvangt een stemtablet van een beambte (links), een tweede kiezer deponeert het in de stembus (bron: Münzkabinett Berlin, CC BY-SA 3.0 license).

In de Senaat kreeg het wetsvoorstel kritiek van de consul Lucius Aurelius Cotta. Deze kreeg steun van zijn collega Lucius Caecilius Metellus. Metellus was een telg uit een invloedrijke plebejische familie en de Marii behoorden tot zijn cliënten. Hij had Marius zelfs geholpen volkstribuun te worden. Niettemin beweert Plutarchus dat Marius tijdens het debat dreigde om Cotta in de gevangenis te gooien en Metellus zelfs arresteerde omdat die zijn wetsvoorstel dwarsboomde. Dat was een zeer harde maatregel, waartoe Marius als volkstribuun weliswaar gerechtigd was, maar die hem weinig populair maakte bij de man die nog altijd zijn patronus was. Geen van de andere volkstribunen maakte aanstalten om Metellus auxilium (hulp) te bieden, met als gevolg dat de Senaat uiteindelijk inbond en de Lex Maria door de volksvergadering kon worden aangenomen. Hoewel zijn optreden leek te bevestigen dat Marius bij de populares hoorde, keerde hij zich vervolgens wel tegen een wetsvoorstel van een van zijn collega’s over graanuitdelingen. Het uitdelen van graan was nu typisch een maatregel voor een popularis.

En er was meer dat volkstribunen tijdens de hier besproken jaren voor elkaar kregen. In 120 BCE loodste de volkstribuun Lucius Calpurnius Bestia een wetsvoorstel door de volksvergadering dat de voormalige consul Publius Popilius Laenas toestond terug te keren uit ballingschap. Hij leefde al sinds 123 BCE in het buitenland vanwege zijn rol bij de vervolging van aanhangers van Tiberius Gracchus. De landhervormingswet van Tiberius, de Lex Sempronia agraria, werd vervolgens in drie stappen ontmanteld, een proces dat in 118 BCE werd afgerond. De wet bepaalde oorspronkelijk dat burgers aan wie staatsland was toegekend dit niet mochten verkopen. Deze bepaling werd nu geschrapt, met als gevolg dat arme Romeinen en masse hun land aan verkochten aan rijke Romeinse en Italiaanse grondbezitters. Vervolgens schreef een volkstribuun genaamd Spurius Thorius een wetsvoorstel dat de herverdeling van land annuleerde, de status quo legaliseerde en rijke grootgrondbezitters verplichtte een speciale belasting te betalen. De opbrengsten daarvan moesten ten goede komen aan de armen. Deze Lex Thoria leek een redelijk compromis, maar ze werd later weer afgeschaft door een derde wet. Daarmee was al het werk van Tiberius Gracchus tenietgedaan. De volkstribuun en zijn jongere broer waren voor niets gestorven.

Militaire operaties en buitenlandse zaken

Buste van Gaius Marius (Glyptothek, München; foto: Bibi Saint-Pol).

Niet lang na hun confrontatie met de volkstribuun Gaius Marius, dus nog steeds in 119 BCE, vochten de consuls Lucius Caecilius Metellus en Lucius Aurelius Cotta tegen de Segestani. Dit was een Illyrische of Pannonische stam die leefde in het huidige Kroatië. De Romeinse veldtocht was succesvol, maar leidde niet tot de blijvende onderwerping van de stam. Metellus wilde erg graag een triomftocht verdienen en bleef daarom in de regio. In 118 BCE verklaarde hij de oorlog aan de Dalmatae die in de omgeving van Salona woonden. Appianus’ korte beschrijving van het conflict suggereert dat er niet veel gevochten werd. Toch was het kennelijk genoeg, want Metellus mocht het volgende jaar een triomftocht houden en verdiende de bijnaam ‘Delmaticus’. Quintus Marcius Rex, een van de consuls van 118 BCE, kreeg eveneens een triomftocht toegekend. Hij versloeg de Styni, een Keltische of Ligurische stam die vlak bij de Alpen woonde.

In 118 BCE waren er belangrijke ontwikkelingen in Numidië. Koning Micipsa kwam te overlijden en liet zijn koninkrijk na aan zijn zonen Adherbal en Hiempsal en zijn neef Jugurtha, die de koning als zoon had geadopteerd. Jugurtha was de natuurlijke zoon van Micipsa’s broer Mastanabal en een bijvrouw. De Romeinen kenden hem goed en hij had zichzelf een kundig militair getoond tijdens het beleg van Numantia door Scipio Aemilianus. Het Numidische koninkrijk werd tussen de drie mannen verdeeld, maar niet veel later zou Jugurtha zijn neven naar de keel vliegen.

Met de stichting van de belangrijke kolonie Narbo Martius in 118 BCE verstevigden de Romeinen hun greep op Zuid-Gallië en de nieuwgevormde provincie Gallia Transalpina. De genoemde stad bestaat nog steeds en heet nu Narbonne. Ze was een belangrijke halteplaats aan de Via Domitia, waarvan de aanleg waarschijnlijk eveneens omstreeks deze tijd begon, en aan de Via Aquitania, de weg die vanuit Narbo westwaarts liep naar Tolosa (Toulouse) en Burdigala (Bordeaux).

Het Romeinse Rijk was zo snel gegroeid dat er sprake was van een tekort aan magistraten die als gouverneurs konden optreden. Zes jaarlijks gekozen praetors en twee consuls waren onvoldoende voor het besturen van zowel de ‘oude’ provincies Sicilië, Sardinië en Corsica, de twee Spaanse provincies en bij tijd en wijle ook Gallia Cisalpina en Illyria, als de nieuwe provincies Africa, Macedonia, Asia en Gallia Transalpina. De Senaat loste het tekort op door voormalige consuls en praetors na afloop van hun ambtstermijn voor enkele jaren als gouverneur naar een provincie te sturen. Dit bood magistraten die zichzelf in de schulden hadden gestoken interessante kansen. En er waren nogal wat magistraten met schulden, want de concurrentie in de Romeinse politiek was hevig en kandidaten moesten veel geld lenen om hun verkiezingsuitgaven te kunnen dekken.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, The men who won the Roman Empire, p. 129-130.

3 Comments:

  1. Pingback:De Oorlog tegen Jugurtha: De Jaren 111-110 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:Probus: De Jaren 276-282 – – Corvinus –

  3. Pingback:De Vroege Republiek: de staatsinrichting van de vijfde eeuw BCE (deel 2) – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.