De Oorlog tegen Jugurtha en de Grote Dreiging uit het Noorden: Het Jaar 109 BCE

Zicht op het Forum Romanum.

Samenvatting

  • Aulus Postumius Albinus lijdt een nederlaag tegen Jugurtha en wordt gedwongen een vernederend vredesverdrag te aanvaarden;
  • De Senaat verwerpt het verdrag en stuurt de consul Quintus Caecilius Metellus naar Numidië om de oorlog tegen Jugurtha voort te zetten;
  • Op basis van een Lex Mamilia wordt een commissie van drie mannen ingesteld om gevallen van corruptie tijdens de oorlog tegen Jugurtha te onderzoeken; dit leidt tot de veroordeling van verschillende invloedrijke Romeinen;
  • Metellus zorgt ervoor dat het Romeinse leger in Afrika weer in vorm komt, valt Numidië binnen en verovert de stad Vaga;
  • Metellus behaalt een zwaarbevochten zege op Jugurtha bij de rivier de Muthul; zijn legaat Publius Rutilius Rufus verslaat Jugurtha’s luitenant Bomilcar;
  • Gaius Marius behaalt een kleine overwinning op Jugurtha bij Sicca;
  • Metellus slaagt er niet in Zama in te nemen;
  • De Cimbri en Teutones verslaan de consul Marcus Junius Silanus in of nabij Gallia Transalpina;
  • De proconsul Marcus Minucius Rufus verslaat de Scordisci.

Twee volkstribunen die uit waren op verlenging van hun ambtstermijn zorgden ervoor dat de verkiezingen voor de andere ambten vertraging opliepen. Als gevolg hiervan moest de consul Spurius Postumius Albinus langer in Rome blijven dan hij had voorzien. De consul had het commando over de oorlog tegen Jugurtha aan zijn broer Aulus overgedragen, en Aulus – die wel lef had, maar weinig hersens – hoopte dat hij de koning kon verslaan voordat zijn broer terug zou zijn. In januari van 109 BCE rukte hij op naar de stad Suthul, waar Jugurtha naar verluidt zijn schatkist bewaarde. De expeditie zou op een ramp voor de Romeinen uitlopen.

De oorlog tegen Jugurtha

Suthul lag op de rand van een berg en was omringd door een modderige vlakte die als gevolg van overvloedige winterregens in een waar moeras was veranderd. Hoewel de stad onneembaar leek, begon Aulus toch met het klaarmaken van de belegeringswerktuigen. Jugurtha deed net alsof hij onder de indruk was. Hij stuurde gezanten en stelde voor de oorlog te beëindigen. Onderwijl lokte hij de Romeinse generaal weg van Suthul en begon in het geheim diens centurions en ruitercommandanten om te kopen. Toen omsingelde hij plotseling, in het holst van de nacht, het kamp van Aulus met een grote Numidische strijdmacht. Terwijl de paniek zich door de kamp verspreidde, liep een handjevol omgekochte Romeinse soldaten over samen met een volledig cohort Liguriërs en twee turmae Thracische cavalerie. Wat nog veel erger was, was dat ook de hoogste centurion van het Derde Legioen, de primus pilus, was bezweken voor het geld van de koning: hij had de poorten geopend en de vijand binnengelaten. Terwijl de Romeinen naar een heuvel in de buurt vluchtten, begonnen de Numidiërs enthousiast het kamp te plunderen.

Strijdtoneel van de oorlog tegen Jugurtha (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De volgende dag liet Jugurtha zijn manschappen de Romeinen op de heuvel omsingelen. Vervolgens had hij een ontmoeting met Aulus. De Romeinse generaal had geen andere keuze dan het vernederende vredesverdrag dat de koning hem aanbood te aanvaarden. Zijn soldaten kregen een vrije aftocht, maar eerst werden ze onder een juk van speren doorgejaagd, waardoor ze hun status als soldaten kwijtraakten. Aulus moest binnen tien dagen de gebieden van de koning verlaten. Uiteraard was er sprake van grote woede in Rome toen het nieuws van de vernedering daar bekend werd. De Senaat verwierp het verdrag en Spurius Postumius Albinus begon direct met het werven van nieuwe troepen, al verboden enkele volkstribunen hem om de nieuwe soldaten mee naar Afrika te nemen. Zij waren kennelijk van mening dat Albinus nog steeds over voldoende manschappen beschikte. Het Romeinse leger was weliswaar vernederd, maar het had geen ernstige verliezen geleden. De soldaten moesten nu maar bewijzen dat ze wel degelijk konden vechten en daarmee hun reputatie herstellen als de mannen die een wereldrijk bij elkaar hadden veroverd. Helaas trof Albinus bij zijn terugkeer in Afrika iets totaal anders aan, namelijk een bende gedemoraliseerde, ongedisciplineerde, losbandige nietsnutten. Met hen was geen land te bezeilen, dus de consul besloot in zijn kamp te blijven en niets te doen.

Zicht op het Forum Romanum.

Ondertussen liet de volkstribuun Gaius Mamilius Limetanus de volksvergadering een voorstel aannemen voor een Lex Mamilia. Deze wet stelde een commissie van drie mannen in die gevallen van corruptie tijdens de oorlog tegen Jugurtha en de banden tussen de koning en invloedrijke Romeinen moest onderzoeken. Een eerder onderzoek in 111 BCE was mislukt, maar nu werden er drie onderzoekers (quaesitores) benoemd. Een van hen was Marcus Aemilius Scaurus, wat nogal ironisch was, aangezien deze in het verleden zelf van corruptie was beschuldigd. Sallustius beweert dat de onderzoekers zich slecht van hun taak kweten: ze waren hardvochtig en gewelddadig, en baseerden zich meer op geruchten dan op bewijs. Cicero stelt dat de sympathie van de quaesitores bij de populares lag, wat volgens de redenaar ook de reden was dat ze verschillende consuls die met de optimates sympathiseerden schuldig verklaarden. Een van de veroordeelden was Lucius Calpurnius Bestia, die tegen Jugurtha had gevochten en door hem zou zijn omgekocht. Gaius Porcius Cato (de consul van 114 BCE) werd eveneens veroordeeld en hetzelfde gold voor Spurius Postumius Albinus en Lucius Opimius. De laatstgenoemde was verantwoordelijk geweest voor de dood van Gaius Gracchus en had in 116 BCE nog een delegatie naar Numidië geleid.

De oorlog tegen Jugurtha werd nu opgedragen aan de nieuwe consul Quintus Caecilius Metellus. Diens oudere broer Lucius Caecilius Metellus was in 119 BCE consul geweest en had toen de bijnaam ‘Delmaticus’ verdiend dankzij zijn overwinningen op de Dalmatae. Quintus Metellus koos twee ervaren mannen uit om hem als senior legaat te vergezellen. De eerste was Gaius Marius, die nu eind veertig was. De Marii waren cliënten van de Caecilii Metelli, maar als volkstribuun had Marius behoorlijk overhoop gelegen met Lucius Metellus toen die zijn Lex Maria de suffragiis probeerde tegen te houden (zie deze bijdrage). Marius had zijn patronus zelfs laten arresteren, maar dat was wel tien jaar geleden en kennelijk koesterde Quintus Metellus geen wrok jegens de voormalige volkstribuun om wat er met zijn broer was gebeurd. Marius had veel ervaring opgedaan tijdens de Spaanse veldtochten van Scipio Aemilianus, en waarschijnlijk was dat ook de reden dat Metellus hem had uitgekozen. De andere senior legaat was Publius Rutilius Rufus, die eveneens onder Scipio in Spanje had gediend.

Uitrusting van een krijgstribuun uit de tijd van de Republiek.

Quintus Caecilius Metellus had één vitaal voordeel boven zijn voorgangers: hij was volstrekt onkreukbaar. En anders dan zijn voorganger Albinus mocht hij wél verse troepen meenemen naar Afrika. Deze waren ook hard nodig, want het leger dat Albinus aan Metellus overdroeg was nog steeds een zielig hoopje ellende. Het was nu tijd om dat leger weer in vorm te krijgen en weer soldaten van deze mannen te maken. Ongetwijfeld geholpen door Marius en Rutilius Rufus onderwierp Metellus de soldaten aan een intensief trainingsprogramma. Hoeren, kooplui, slaven en lastdieren werden uit het kamp verwijderd en voortaan moesten de manschappen weer hun eigen uitrusting en persoonlijke spullen dragen. Metellus liet zijn leger marcheren, oefenen met de wapens, kampen bouwen, grachten graven, palissades opwerpen en wachtlopen. Waar soldaten voorheen hun graanrantsoenen verkochten en vervolgens brood kochten dat voor hen was gebakken, werden ze nu gedwongen hun eigen brood te bakken. Bovendien werden ze aan regelmatige inspecties onderworpen. Al snel beschikten de consul en zijn legaten weer over een effectieve strijdmacht.

Gevechten bij de rivier de Muthul en bij Zama

De consul meende dat Jugurtha volstrekt niet te vertrouwen was en negeerde daarom diens aanbod tot overgave. In plaats daarvan probeerde hij de gezanten van de koning over te halen hun meester te verraden. Toen dat niet lukte, viel Metellus Numidië binnen en rukte op naar de stad Vaga, een belangrijk handelscentrum met een grote gemeenschap van Romeinse en Italiaanse kooplieden. Tegenstand bleef uit, dus de consul besloot een garnizoen in de stad te legeren en gaf de inwoners bevel graan te verzamelen waarmee zijn offensief ondersteund kon worden. Vervolgens trok hij naar het zuiden en na enige tijd bereikte hij een bergketen die op enkele kilometers van de rivier de Muthul lag. Hier had Jugurtha zijn leger op een heuvel opgesteld. Het was een sterke positie: als Metellus bleef optrekken richting de rivier, dan kon hij de kwetsbare rechterflank van de marscolonne van de consul aanvallen. De consul had aanvankelijk helemaal niet in de gaten dat de koning in de buurt was, maar toen zag hij plotseling gewapende mannen en paarden tussen de bomen. Hij had de vijand net op tijd ontdekt, anders zou hij wellicht in een hinderlaag zijn gelopen. Metellus stelde zijn manschappen snel in slagorde op, maar toen de Numidiërs weigerden hun heuvel te verlaten, stuurde hij Rutilius Rufus met wat lichte troepen en ruiters naar de rivier toe om een geschikte locatie voor een legerkamp te zoeken.

Legioensoldaten uit de tijd van de Republiek, late 2e eeuw BCE (foto: Jastrow).

Vervolgens veranderde Metellus de opstelling van zijn leger weer van slaglinie naar marscolonne en vervolgde zijn weg richting de rivier. Eenheden ruiterij bewaakten de kop en de staart van de colonne. Zodra de Romeinse achterhoede zijn linie was gepasseerd, stuurde Jugurtha zo’n 2.000 man naar de bergketen van waaruit de Romeinen net waren afgedaald. Vervolgens lanceerde hij een grootschalige aanval waarbij het Romeinse leger van alle kanten werd aangevallen. De Numidiërs wisten dat ze in een lijf-aan-lijfgevecht geen partij waren voor de legioensoldaten. Daarom gebruikten ze hun snelle paarden en kennis van het terrein om de vijand van een afstandje met werpspiesen te bestoken. Telkens wanneer de Romeinse ruiters de achtervolging inzetten, galoppeerden de Numidiërs gewoon alle kanten op. Als de Romeinse cavaleristen dan tijdens de achtervolging verspreid waren geraakt, omsingelden de Numidiërs individuele ruiters en maakten ze gemakkelijk af. Jugurtha’s leger wist het leger van de consul in verschillende kleinere eenheden op te splitsen, maar deze bleven zich onder de brandende zon hevig verzetten. Metellus beschikte in zijn leger over een groot aantal boogschutters en slingeraars, en hoewel hun rol tijdens de strijd niet expliciet genoemd wordt in onze bronnen, lijkt het zeer waarschijnlijk dat ze erg effectief waren tegen de licht bepantserde Numidiërs. Uiteindelijk slaagde de consul erin de Romeinse formatie te herstellen. Hij liet vier cohorten infanterie de heuvel bestormen, waar ze door de Numidische linies heen braken. Dat bleek beslissend: de vijand vluchtte en de consul had zijn zege, al had die bloed, zweet en tranen gekost.

Dichter bij de rivier had Rutilius Rufus net een kamp opgebouwd toen zijn manschappen plotseling op een deel van het Numidische leger stuitten. Dit stond onder bevel van Bomilcar, een van Jugurtha’s luitenants. Rufus behaalde een eenvoudige overwinning op hem. Zijn soldaten wisten 40 olifanten te doden en er nog eens vier gevangen te nemen. De verliezen van de legaat waren waarschijnlijk minimaal, heel anders dan die van Metellus. Hoewel Sallustius, onze belangrijkste bron voor het conflict, geen cijfers noemt voor de Romeinse (of Numidische) verliezen, suggereert hij wel dat het aantal gewonden hoog lag. De consul besloot vier dagen in zijn kamp te blijven. Hij zorgde ervoor dat de gewonden de juiste behandeling kregen en kende militaire onderscheidingen toe aan soldaten die dapper gevochten hadden. Vervolgens besloot hij het niet meer op geregelde veldslagen aan te laten komen. In plaats daarvan verwoestte hij het vruchtbare platteland en nam hij Numidische steden in om daar garnizoenen te legeren. Deze strategie leek effectief, maar Jugurtha was nog lang niet verslagen. Hij bleef de marscolonnes van de consul belagen met zijn ruiters en hakte groepjes Romeinse soldaten in de pan als die niet dicht genoeg bij hun kameraden bleven. De consul hield in reactie hierop zijn troepen strak onder controle, maar overal waar hij in Numidië verscheen, zat Jugurtha hem op de hielen.

Bord met daarop twee olifanten (Villa Giulia, Rome).

Als zijn volgende doelwit koos Metellus nu de stad Zama uit. De naam van die stad had een zekere mythische lading. In 201 BCE had Scipio Africanus immers in de Slag bij Zama de Carthager Hannibal verslagen (hoewel de veldslag eigenlijk bij Naraggara plaatsvond, verder naar het westen). Zama was een belangrijke stad en het Numidische garnizoen was vastbesloten haar te verdedigen. Onder de verdedigers bevonden zich verschillende Romeinse en Italiaanse overlopers, die wisten dat ze bij inname van Zama terechtgesteld zouden worden. Terwijl de consul zelf oprukte naar Zama stuurde hij Marius naar het westelijker gelegen Sicca om voorraden te verzamelen. De stad was overgelopen naar de Romeinen, maar haar trouw aan de Romeinse zaak was niet bepaald stevig. Zodra de troepen van Marius Sicca weer verlieten, werden ze aangevallen door Jugurtha en zijn ruiterij. De koning spoorde de inwoners van de stad aan om in opstand te komen en de Romeinen van achteren aan te vallen, maar Marius hield zijn zenuwen in bedwang. Hij wist zijn manschappen op tijd uit de stad te krijgen en verjoeg de cavaleristen van de koning na een kort gevecht. Sicca bleef zo behouden voor de Romeinen en Marius kon zich weer bij zijn meerdere bij Zama voegen.

Helaas voor de consul bleek Zama veel te goed verdedigd te zijn. De Romeinen bestormden de muren en probeerden zich een weg te stad in te vechten, maar de verdedigers bestookten hen met alles wat ze in huis hadden: stenen, werpspiesen en brandende pek. Tijdens de gevechten viel Jugurtha totaal onverwacht het Romeinse kamp aan, waarbij de wachtposten compleet overrompeld werden. Door de aanval van de koning werd Metellus gedwongen al zijn ruiters terug naar het kamp te sturen. Marius volgde op korte afstand met de cohorten infanterie van de bondgenoten. De ruiters van de koning konden binnen de muren van het kamp niet vrijelijk manoeuvreren en werden er weer uitgejaagd nadat ze zware verliezen hadden geleden. De volgende dag werd er nogmaals hevig gevochten, en bijna lukte het een aantal van Marius’ soldaten om de stad binnen te komen. Uiteindelijk bleek Zama echter gewoon onneembaar, waarop de consul besloot het beleg op te geven. Omdat het oorlogsseizoen bijna voorbij was, trok hij zich terug naar zijn winterkamp in de Romeinse provincie Africa.

De Grote Dreiging uit het Noorden en andere gebeurtenissen

Germaanse krijger (Huis van Hilde, Castricum).

De marginale overwinningen van Metellus leidden tot weinig vreugde in de hoofdstad. De voornaamste reden voor het gebrek aan enthousiasme was het feit dat de Romeinen dit jaar wederom een zware nederlaag tegen de Germaanse stammen moesten slikken. In 113 BCE hadden de Cimbri en Teutones hun thuisland verlaten en waren ze begonnen aan een trek richting het zuiden. De Romeinen hadden geprobeerd ze in Noricum, ten noorden van de Alpen, tegen te houden, maar hun leger was in de Slag bij Noreia in de pan gehakt. De stammen waren vervolgens naar het westen getrokken en hadden een inval in Gallië gedaan. De consul Marcus Junius Silanus, de collega van Metellus, had hen met zijn leger tegengehouden, waarop de stamleiders hadden aangeboden te onderhandelen. De Cimbri en Teutones vroegen om land om zich op te vestigen, maar Silanus en de Senaat weigerden het te geven. Het is niet helemaal duidelijk wie het daaropvolgende gevecht begon, maar Silanus werd vernietigend verslagen en de Romeinen mochten van geluk spreken dat de Germanen na hun overwinning geen inval in Italië deden. Het feit dat de proconsul Marcus Minucius Rufus dit jaar als gouverneur van Macedonië een zege op de Scordisci boekte, was nauwelijks als een pleister op de wonde te beschouwen.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, In the name of Rome, p. 131-133.

One Comment:

  1. Pingback:De Oorlog tegen Jugurtha en de Grote Dreiging uit het Noorden: Het Jaar 105 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.