De strijd om het Binnenhof: Pieter Jelles Troelstra

Pieter Jelles Troelstra, borstbeeld in de Tweede Kamer.

In de zesde aflevering van De strijd om het Binnenhof gaat het om een echte strijder: de socialist Pieter Jelles Troelstra (1860-1930), die van 1897 tot 1925 in de Tweede Kamer zat voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De sokkel van zijn standbeeld in Leeuwarden, naast de Oldenhove, vat zijn leven kort en kernachtig samen in het Fries. Troelstra was ‘dichter, strider, steatsman’. Het leuke aan de aflevering is dat deze vol zit met contemporaine bewegende beelden. We zien Troelstra zelf bewegend in beeld, maar ook zijn zoon Jelle (1891-1979) en aan het einde zelfs even Stuuf Wiardi Beckman. De historicus en journalist Wiardi Beckman hielp Troelstra bij het samenstellen van diens memoires. Hij zou het wellicht tot minister-president hebben geschopt als hij niet in 1945 in concentratiekamp Dachau aan vlektyfus was gestorven. Namens de PvdA mogen fractievoorzitter Lodewijk Asscher (inmiddels vertrokken) en Lutz ‘geen gepruts’ Jacobi commentaar geven en Troelstra’s prestaties bezingen. Wetenschappelijk commentaar komt van Troelstra-biograaf Piet Hagen en van Mineke Bosch, onder meer bekend van haar biografie van Aletta Jacobs.

Sociaal advocaat in de Tweede Kamer

Pieter Jelles Troelstra werd geboren in Leeuwarden als zoon van Jelle Troelstra en Grytsje Landmeter. Zijn vader klom op door de rangen van de belastingdienst en werd in 1884 wethouder van Leeuwarden voor de liberalen. Moeder Grytsje overleed al in 1871 aan tuberculose en er waren meer sterfgevallen in het gezin: een broertje, een zusje en een halfzusje. Er was dus weliswaar sprake van materiële welstand, maar op het immateriële vlak was er het nodige verdriet. Vader Jelle was hertrouwd en voortdurend aan het werk. Voor zijn zoon had hij weinig oog. De jonge Pieter had zelf, naast interesse voor schrijven en dichten, veel oog voor de achtergestelde Nederlanders van zijn tijd, de arbeiders en de boeren, die vaak in ontstellende armoede leefden. Zeker in het achtergebleven Friesland was dat het geval. Troelstra voelde zich aangetrokken tot de sociale advocatuur en besloot rechten te gaan studeren in Groningen. In 1888, trouwde hij met domineesdochter Sjoukje Bokma de Boer, beter bekend onder haar schrijversnaam Nienke van Hichtum (1860-1939). Zij komt in de aflevering in het geheel niet ter sprake. Dat is jammer, want haar kinderboek Afke’s tiental geeft een goed beeld van de armoede in Friesland rond de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw (het ‘tiental’ slaat op de tien kinderen in het gezin van moeder Afke).

Gedenksteen voor de oprichting van de SDAP in Zwolle.

Troelstra was net dertig toen hij in 1890 na de eerste 1 mei-viering ooit in Leeuwarden knallende ruzie kreeg met zijn vader. Vader Jelle moest niets van de socialistische sympathieën van zijn zoon hebben en het kwam bijna tot een handgemeen. Troelstra bleek uiteindelijk onwankelbaar in zijn streven de maatschappij ter hervormen naar socialistisch model. Op 26 augustus 1894 werd te Zwolle de SDAP opgericht en de bevlogen advocaat werd er lid van. In 1897 kwam hij voor de partij in de Tweede Kamer, aanvankelijk voor Tietjerksteradeel en later voor Amsterdam. Troelstra viel op door waar hij vóór en tegen was. Zijn partij was een uitgesproken voorstander van algemeen kiesrecht. In september 1911 vroegen Troelstra en de overige SDAP-Kamerleden bijvoorbeeld om een adres van antwoord op de troonrede waarin om algemeen kiesrecht werd gevraagd. Toen de rest van de Tweede Kamer dat weigerde, begonnen de sociaaldemocraten een heftige obstructie, waarbij ze over futiliteiten hoofdelijke stemming uitlokten en bij regelingen van werkzaamheden urenlange betogen hielden.[1]

Troelstra was ook een groot tegenstander van de monarchie, wat onder meer tot gevolg had dat hij met Prinsjesdag niet naar de Ridderzaal kwam. Zijn optreden legde de sociaaldemocraten geen windeieren: hun zetelaantal in de Tweede Kamer steeg bij de verkiezingen van 1913 van 7 naar 18 (van de 100). Maar lang niet iedereen was van de bevlogen sociaal advocaat in het parlement gecharmeerd. Op spotprenten werd hij gedemoniseerd en soms dreigde er ook fysiek geweld. In het bedje van zoon Jelle belandde (volgens de familietraditie) zelfs een steen.

Troelstra en het kiesrecht

Standbeeld in Leeuwarden.

De aflevering gaat in op de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1917 en doet Troelstra daar geen recht door hem als een soort seksist weg te zetten die vrouwenkiesrecht geen prioriteit wilde geven en vrouwen niet als medestanders zag. Dat verhaal is veel te ongenuanceerd, nog los van het feit dat er het nodige weggelaten wordt en de wijze waarop de kiesrechtontwikkelingen gepresenteerd worden op z’n zachtst gezegd een rommeltje is. Hieronder een poging het beter te doen.

De grondwetsherziening van 1917 voerde het algemeen kiesrecht voor mannen in. Tot dan toe had ongeveer twee derde van de mannelijke Nederlanders kiesrecht. Dit was het gevolg van het ‘caoutchouc-artikel’ in de Grondwet van 1887, dat bepaalde dat mannen die bepaalde in de wet opgenomen ‘kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten’ de Tweede Kamer mochten verkiezen. De Kieswet had het aantal mannen dat aan deze eisen voldeed gaandeweg uitgebreid, totdat in 1917 de Grondwet ging bepalen dat alle mannen vanaf een bepaalde leeftijd actief en passief kiesrecht kregen.

De aflevering suggereert dat vrouwen in 1917 niets kregen, maar dat is simpelweg onjuist. Ze konden direct gekozen worden, en al vanaf september 1918 zat Suze Groeneweg (1875-1940) dan ook in de Tweede Kamer voor de SDAP-fractie, dus nog voordat ze stemrecht had.[2] Bovendien kende de Grondwet het actief kiesrecht toe aan vrouwen ‘indien en voor zoover de wet haar (…) kiesbevoegd verklaart’. Kortom, er waren geen grondwettelijke belemmeringen meer voor toekenning van actief kiesrecht aan vrouwen. Dit moest hun nog wel bij gewone wet worden toegekend, wat in 1919 gebeurde dankzij het initiatiefwetsvoorstel-Marchant. Henri Marchant was een liberaal (Vrijzinnig-Democratische Bond), en volgens de website van het IISG had eigenlijk de SDAP-fractie het wetsvoorstel aanhangig willen maken, waarbij de eer aan Groeneweg zou worden gegund. De sociaaldemocraten wilden echter wachten tot er ook een verkiezing voor de Eerste Kamer had plaatsgevonden en dat bleek een misrekening: Marchant was hen te snel af. In 1922 konden vrouwen voor het eerst bij Tweede Kamerverkiezingen hun stem uitbrengen. In dat jaar werd hun stemrecht ook in de Grondwet vastgelegd.

Suze Groeneweg, borstbeeld in de Tweede Kamer.

Spijtig genoeg meldt de aflevering niet dat Troelstra al in 1903 een initiatiefwetsvoorstel aanhangig maakte om de grondwettelijke belemmeringen voor vrouwenkiesrecht weg te nemen.[3] Op 3 oktober 1916 diende hij bovendien een amendement op de lopende grondwetsherziening in dat het actief kiesrecht meteen aan vrouwen toe wilde kennen. Het amendement bleek politiek onhaalbaar. Een maand later werd het daarom omgezet in een motie van Troelstra en zijn fractiegenoot Van Leeuwen waarin werd gesteld dat “invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht voor de vertegenwoordigende politieke lichamen een dringende eisch des tijds is”. Het lijkt er niet op dat de motie ooit in stemming is gebracht, maar het punt was gemaakt.

Feitelijk was de strijd om het actief vrouwenkiesrecht al bij de grondwetsherziening van 1917 beslist. Dat Troelstra niet meestemde over het initiatiefwetsvoorstel-Marchant toen daar op 9 mei 1919 over werd gestemd is inderdaad vreemd, vooral als je bedenkt dat hij wel degelijk aanwezig was en kort voor de stemming nog over een amendement sprak om de leeftijd voor het kiesrecht te verlagen van 25 naar 23 jaar. Maar om hem nu tot seksist te degraderen is net zo ongenuanceerd als Aletta Jacobs wegzetten als een koloniale racist omdat ze mensen die zich inzetten voor kiesrecht voor hun zwarte medemensen belachelijk maakte. Troelstra was zeker geen De Savornin Lohman, de CHU-voorman die tegen vrouwenkiesrecht was vanwege de ‘stille invloed’ die vrouwen op mannen zouden uitoefenen. Dat de sociaaldemocraten niet altijd even standvastig waren inzake vrouwenkiesrecht was vooral ingegeven door de vrees dat vrouwen meer dan mannen op de conservatieve partijen zouden stemmen en zo de zaak van de arbeiders zouden schaden. Dat bleek onjuist en men kan het als stereotiep vooroordeel bekritiseren, maar het is gewoon te simpel om het met het stempel ‘seksisme’ af te doen. Geschiedenis is nooit zo simpel.

Troelstra’s vergissing

In nije tiid, gedicht van Troelstra in de Ridderzaal.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de sociaaleconomische situatie in Nederland slecht. De armoede was groot, de vooruitzichten somber, de sfeer gespannen. In de Rotterdamse haven, waar het werk volledig stil lag, broeide het. Het was dan ook niet zo vreemd dat Troelstra op 11 november 1918 juist in de Maasstad de revolutie uitriep. Een dag later sprak hij in de Tweede Kamer en ging hij er nog vol vuur vanuit dat de revolutie zou slagen. De schrik sloeg de regering om het hart, maar in de dagen die volgden zou blijken dat het revolutionaire gevoelen onder de bevolking (en onder de soldaten) toch niet groot genoeg was. De andere partijen zetten bovendien tegenacties in. Op 18 november 1918 vond bijvoorbeeld een grootse (en grotendeels georkestreerde) adhesiebetuiging aan Koningin Wilhelmina op het Malieveld plaats. Troelstra had toen al erkend dat hij zich vergist had, vooral omtrent het moment van de revolutie. De vergissing beschadigde hem voor de rest van zijn politieke carrière en ijlt na in onze eigen tijd. Een hedendaagse arbeider noemt hem in de aflevering in plat Rotterdams ronduit een verrader.

Vandaag de dag herinnert een gedicht van Troelstra in de Ridderzaal aan zijn sociale bevlogenheid. Dat het hier hangt, is enigszins ironisch, aangezien Troelstra als gezegd de Ridderzaal niet wenste te betreden tijdens Prinsjesdag. Nog ironischer is het dat – als gevolg van de coronacrisis – tegenwoordig de Eerste Kamer in de Ridderzaal vergadert. Al in 1903 schreef Troelstra een initiatiefwetsvoorstel om de Eerste Kamer af te schaffen en te vervangen door een facultatief referendum.[4] Het voorstel bleef veertien jaar aanhangig en werd uiteindelijk pas in 1917 ingetrokken. Het gedicht is uiteraard in het Fries en vooral de slotzin ervan blijft hangen. Het is een kreet die iedereen in een achterstandspositie moed zou moeten geven: “Wit det jo minske binne!”

Noten

[1] Oud/Bosmans, Honderd jaren. Een eeuw staatkundige vormgeving in Nederland 1840-1940, p. 207.

[2] In 1920 werd Carry Pothuis-Smit (SDAP) de eerste vrouwelijke senator.

[3] Veelzijdig in deeltijd, Jubileumboek 200 jaar Eerste Kamer, p. 46.

[4] Dit was hetzelfde wetsvoorstel waarmee de grondwettelijke belemmeringen voor vrouwenkiesrecht moesten worden weggenomen.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.