Siena in de Uffizi

In de veertiende eeuw kon de schilderkunst in Siena zich zeker meten met die van Florence. Waar Florence Giotto en diens navolgers had, had Siena Duccio di Buoninsegna (ca. 1255-1318/1319) en de gebroeders Lorenzetti, Pietro (ca. 1280-1348) en Ambrogio (ca. 1290-1348). In de eerste zalen van de Uffizi in Florence zijn diverse werken van deze meesters te bewonderen. In deze bijdrage licht ik er drie uit.

Santa Maria Novella Maestà – Duccio di Buoninsegna.

Duccio di Buoninsegna was, zo mogen we wel aannemen, geen gemakkelijke man. Hij had een sterke eigen wil, zat vaak in de schulden en liep tegen de nodige boetes aan. Zijn immense talent als schilder werd echter algemeen erkend, ook in zijn eigen tijd. Voor de kathedraal van Siena maakte hij een prachtig gebrandschilderd raam en een immens altaarstuk voor het hoogaltaar, beide tegenwoordig te bewonderen in het Museo dell’Opera del Duomo van de stad. In de Uffizi vinden we van zijn hand de Santa Maria Novella Maestà, in 1285 geschilderd voor de gelijknamige kerk in Florence. Het werk staat ook wel bekend als de Rucellai Madonna. Daaruit zou men ten onrechte de conclusie kunnen trekken dat het de Florentijnse familie Rucellai was die het werk bij Duccio bestelde. Dat is zonder meer onjuist: de naam is simpelweg afgeleid van de kapel waar de Maestà in de zestiende eeuw terechtkwam. De opdracht voor het werk kwam van een Florentijnse broederschap, de Compagnia dei Laudesi. De Maestà hing in hun kapel in de Santa Maria Novella, waar ze samenkwamen om de Maagd Maria te prijzen. Dit verklaart ook hun naam (laus = lof).

De Santa Maria Novella Maestà is een immens werk. Het is 4,5 meter hoog en 2,9 meter breed. De Maestà is geschilderd op een paneel dat zelf weer bestaat uit vijf aan elkaar bevestigde planken. De kieren tussen de planken zijn helaas nog vrij goed te zien. Duccio schilderde een voorstelling van de Madonna op haar troon. Op haar schoot zit een al tamelijk groot Christuskind dat zijn zegen geeft. De troon is omringd door zes knielende engelen. Op de rand van het paneel schilderde Duccio nog dertig tondi met daarin de bustes van heiligen. De Santa Maria Novella Maestà is Duccio’s beroemdste werk in Florence, maar toch wordt het pas sinds 1889 aan hem toegeschreven. De architect, schilder en kunsthistoricus Giorgio Vasari was er in de zestiende eeuw van overtuigd dat de Maestà een werk van de Florentijnse schilder Cimabue (ca. 1240-1302) was. Met veel omhaal van woorden beschreef hij zelfs hoe het werk van het huis van deze schilder in een plechtige processie naar de kerk werd gedragen. Deze passage vormde de inspiratie voor een prachtig schilderij uit 1855 van de Britse schilder Frederic Leighton (1830-1896). Hierop zijn zowel de Maestà als Cimabue te zien, maar door de verkeerde toeschrijving ontbreekt de arme Duccio.

Maestà – Pietro Lorenzetti.

Ook van Pietro Lorenzetti bezit de Uffizi een Maestà. Helaas is over het leven van Pietro en zijn broer Ambrogio niet veel bekend. Aangenomen wordt dat Pietro vijf à tien jaar ouder was dan Ambrogio en dat beiden in 1348 bezweken aan de Zwarte Dood. Deze pestepidemie eiste mogelijk het leven van meer dan de helft van de bevolking van Siena. Vasari’s biografieën van de broers staan helaas weer vol onjuistheden. Zo dateert hij het Tarlati-veelluik van Pietro in Arezzo op 1355[1], terwijl hij in de biografie van Ambrogio beweert dat deze op 83-jarige leeftijd kwam te overlijden (Ambrogio was in werkelijkheid waarschijnlijk eind vijftig).

Pietro’s Maestà – een Madonna met Kind en acht dicht op elkaar gepakte engelen – dateert van ca. 1340. Zeker van de datering is de Uffizi echter allerminst, want het jaartal is van een prominent vraagteken voorzien. Dat heeft er kennelijk mee te maken dat het museum niet kan vaststellen of de datum die op het platform waarop de troon staat vermeld wordt wel volledig is. We lezen hier:

PETRVS LAVRENTII DE SENIS HIC PINXIT ANNO DOMINI MCCCXL
(“Pietro Lorenzetti uit Siena schilderde dit in het jaar 1340”)

Oorspronkelijk hing het werk in de kerk van San Francesco in Pistoia. Helaas is de predella van het paneel niet meer aanwezig.

Presentatie in de Tempel – Ambrogio Lorenzetti.

Persoonlijk vond ik de Presentatie in de Tempel van Ambrogio Lorenzetti interessanter. Dit altaarstuk is afkomstig uit de kathedraal van Siena, waar het een kapel gewijd aan Sint Crescentius sierde. Deze Crescentius behoorde samen met Ansanus, Savinus en Victor tot de beschermheiligen van Siena (Victor had op enig moment de plek van Bartholomeus ingenomen, die nog op het genoemde gebrandschilderde raam van Duccio te zien is). Het altaarstuk van Ambrogio Lorenzetti dateert van 1342, een jaartal dat op de onderste rand van het werk te zien is, samen met de ‘handtekening’ van de schilder:

AMBROSIVS LAVRENTII DE SENIS FECIT HOC OPVS ANNO DOMINI MCCCXLII
(“Ambrogio Lorenzetti uit Siena maakte dit werk in het jaar 1342”)

Het altaarstuk is geheel gebaseerd op het Evangelie volgens Lukas (2:22-40). Het toont ons Jezus in de armen van Sint Simeon (diens naam is zichtbaar in zijn aureool). Jezus heeft zijn vinger in de mond gestoken en lijkt daarmee veel meer op een kind dan op de andere twee besproken altaarstukken. Links van Simeon staat de Maagd Maria met de doeken waarin Christus was gewikkeld; de presentatie in de tempel is bedoeld als reinigingsceremonie voor haar. Jozef speelt een bijrol in de voorstelling: hij is uiterst links afgebeeld, achter de twee vrouwen zonder aureool. De vrouw rechts is Hanna, de hoogbejaarde profetes genoemd in Lukas 2:36. De tekst op haar boekrol is de tekst van Lukas 2:38 uit de Vulgaat:

ET HAEC IPSA HORA SUPERVENIENS CONFITEBATUR DOMINO ET LOQUEBATUR DE ILLO OMNIBUS QUI EXSPECTABANT REDEMPTIONEM ISRAEL

(“Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem”)

Fraai is ook de wijze waarop Ambrogio Lorenzetti de priester op de achtergrond heeft geschilderd. De man houdt in zijn rechterhand twee duiven vast, het door de Joodse wet voorgeschreven offer (Lukas 2:24). In zijn linkerhand heeft de man een mes, en uit het altaar komt al het benodigde vuur voor het brandoffer. Op de rand van de witte puntmuts van de priester is een onleesbare tekst geschreven, die vermoedelijk Hebreeuws moet voorstellen (een taal die de schilder duidelijk niet beheerste). Het perspectief van het altaarstuk is voor een werk uit de veertiende eeuw heel knap. Achter de priester zien we bijvoorbeeld nog een vrij diepe apsis in de tempel, die eigenlijk meer weg heeft van een christelijke kerk. De twee profeten die in het bovenste gedeelte van het altaarstuk zijn afgebeeld zijn Mozes (links) en Maleachi (rechts). Mozes is nog een keer afgebeeld op het werk, namelijk als beeldje op de linker zuil. Ook op de rechter zuil zien we een beeldje, dat in dit geval Jozua voorstelt.

Noot

[1] Vasari, zelf afkomstig uit Arezzo, had beter moeten weten. Hij renoveerde bovendien de betreffende kerk van Santa Maria della Pieve en werd er ook begraven.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.