Marcus Julius Philippus was geboren in het dorpje Thraconitis in het noorden van de Romeinse provincie Arabia Petraea.[1] Dit verklaart waarom hij bij latere generaties bekend kwam te staan als Philippus de Arabier of Philippus Arabs. De keizer liet zijn geboorteplaats later in grootse stijl herbouwen en noemde haar toen Philippopolis. Toen hij echter tegen betaling van 500.000 goudstukken vrede had gesloten met de Perzische koning Shapur, was zijn eerste prioriteit om zo snel mogelijk naar Rome af te reizen zodat de Senaat hem formeel als Augustus kon aanvaarden. Zijn jonge zoon zou later als Caesar en vervolgens als Augustus aan de zijde van zijn vader regeren. Philippus had veel te danken aan zijn oudere broer Gaius Julius Priscus, die hij zou belonen met de titel rector Orientis. Priscus was daarmee feitelijk gouverneur van alle oostelijke provincies van het Rijk. De Historia Augusta beweert dat Philippus’ voorganger Gordianus III werd vergoddelijkt. Dat kan heel goed kloppen, want er wordt een DIVVS GORDIANVS genoemd in de Chronograaf van 354.
De regering van Philippus
Het reconstrueren van de regering van Philippus is notoir lastig. Nog moeilijker is het om de vraag te beantwoorden of hij een succesvolle keizer was. In elk geval spreekt de vierde-eeuwse geschiedschrijver Aurelius Victor zijn waardering uit voor de poging van Philippus om jongensprostitutie af te schaffen, al geeft hij toe dat deze praktijk in zijn eigen tijd, zo’n honderd jaar later, nog steeds wijdverbreid was. De geschiedschrijver schrijft ook de bouw van een reservoir aan de andere zijde van de Tiber (trans Tiberim) toe aan Philippus en zijn zoon. Volgens Victor was er in dat gedeelte van Rome vaak een groot tekort aan water, maar het reservoir kan heel goed de Naumachia Philippi zijn geweest, die zelf mogelijk weer de gerestaureerde versie van de Naumachia van Augustus was. De Naumachia was in feite een groot kunstmatig meer waarin imitatiezeeslagen werden gehouden. Keizer Augustus had destijds zo’n zeeslag gehouden om de inwijding van zijn Tempel van Mars Ultor te vieren. De reden voor Philippus om de Naumachia van Augustus te restaureren zal dan de naderende duizendste verjaardag van Rome zijn geweest. Die zou in april van het jaar 248 worden gevierd.
Ter gelegenheid van deze verjaardag organiseerde Philippus Ludi Saeculares, dat wil zeggen spelen om het verstrijken van een saeculum te vieren. Een saeculum was oorspronkelijk een periode van 110 jaar, maar Philippus kortte de periode in tot 100 jaar, waarschijnlijk omdat dat beter paste bij het jaar 1000 Ab Urbe Condita (sinds de stichting van de stad). Er werden extravagante festiviteiten georganiseerd, waarvan theateruitvoeringen, gladiatorengevechten en wagenrennen deel uitmaakten. Het spektakel duurde drie dagen en drie nachten. De auteurs van de Historia Augusta beweren dat de keizer tijdens de spelen allerhande exotische dieren liet doden. Deze waren bedoeld geweest voor de Perzische triomftocht van Gordianus III, maar aangezien Gordianus dood was en de Perzen nu niet bepaald verslagen waren (integendeel!), lijkt de beslissing van Philippus om de dieren voor zijn Ludi Saeculares te gebruiken alleszins redelijk.
Binnenlandse en buitenlandse dreigingen
Hoewel de Sassaniden het in 244 gesloten verdrag respecteerden, was de regeerperiode van Philippus niet helemaal vreedzaam. De keizer moest zich bezighouden met andere bedreigingen van het Rijk van buitenaf, en het lijkt erop dat hij in de periode 245-246 grootscheepse veldtochten in het Donaugebied ondernam. Volgens Zosimus waren zijn tegenstanders de Carpi, een stam met mogelijk Dacische wortels die begonnen was met plundertochten in Romeins gebied. Hoewel we nauwelijks over details van de veldtochten beschikken, lijkt het erop dat de Romeinen succes boekten. Philippus begon namelijk met het slaan van munten met daarop de tekst VICTORIA CARPICA. De vijandige stammen in de regio waren echter nog allesbehalve verslagen.
Hoewel deze stammen natuurlijk een gevaar vormden, kwamen de grootste bedreigingen voor de regering van Philippus niet van buiten het Rijk: die kwamen vanuit het Rijk zelf. Onder degenen die probeerden de keizer te onttronen door tegen hem in opstand te komen bevond zich een aantal zeer obscure figuren. Dat er opstanden waren van Silbannacus in Germanië en van Sponsianus, waarschijnlijk in Dacië of Pannonië, weten we alleen dankzij munten. Voor twee andere opstanden, een in Moesië en een in Syrië, beschikken we over meer bewijs. In de laatstgenoemde provincie had een combinatie van zware belastingen en de impopulariteit van Gaius Julius Priscus tot onrust geleid. De opstand in Moesië werd geleid door een zekere Tiberius Claudius Marinus Pacatianus, die in Syrië door Jotapianus. Beide opstanden begonnen waarschijnlijk in 248.
Philippus kon niet overal tegelijkertijd zijn, dus hij gaf een ervaren generaal de opdracht om naar Moesië op te rukken en de opstand van Pacatianus neer te slaan. Deze generaal was Gaius Messius Quintus Decius, een man die was geboren in het dorpje Budalia, niet ver van Sirmium in de provincie Pannonia Inferior (het huidige Sremska Mitrovica in Servië). Decius had in 234 als gouverneur van Moesia Inferior gediend en in 238 als gouverneur van Hispania Tarraconensis. In 248 bekleedde hij het ambt van praefectus urbi of prefect van Rome. In Moesië hoefde Decius niet meer in actie te komen: toen hij daar aankwam, bleek Pacatianus al door zijn eigen soldaten vermoord te zijn. Er waren echter wel degelijk problemen in de streek, want verschillende stammen waren weer eens begonnen met het plunderen van Romeinse gebieden. Het is niet duidelijk wie zij precies waren. Misschien ging het weer om Carpi, maar het kunnen ook Quadi en Sarmaten (waarschijnlijk de stam van de Iazyges) zijn geweest. Het is zelfs niet ondenkbaar dat sommige van de indringers Goten waren. Dit beroemde volk had rond deze tijd het toneel betreden, nadat het vanaf de Oekraïense steppe naar het Donaugebied was gemigreerd.
Decius slaagde erin de indringers een halt toe te roepen en als gevolg daarvan steeg zijn populariteit tot grote hoogten. Midden-juni van het jaar 249 boden zijn soldaten hem het purper aan en Decius aanvaardde het. Vervolgens rukte hij snel op naar Italië, waar Philippus hem bij Verona probeerde tegen te houden. De wettige keizer had een groter leger, maar de mannen van Decius hadden meer ervaring. Tijdens een bloederig gevecht, dat waarschijnlijk in september plaatsvond, werd Philippus verslagen en gedood. Toen het bericht van de dood van de keizer de hoofdstad bereikte, besloten de praetorianen Philippus’ jonge zoon te doden. De jongen verbleef kennelijk in hun kamp, de Castra Praetoria, en hij kan niet ouder dan twaalf jaar zijn geweest. We weten niet wat het lot was van Gaius Julius Priscus, de broer van de keizer en de rector Orientis. Aangezien hij echter in geen enkele bron meer wordt genoemd, is het aannemelijk dat ook hij gedood werd.[2] Zosimus noemt hem ‘een man van ondraaglijk slechte gezindheid’, dus de bevolking in de oostelijke provincies was waarschijnlijk blij om van hem af te zijn.
Philippus de christen?
Als oud-inwoner van Thraconitis was Philippus afkomstig uit een gebied waar het christendom stevig wortel had geschoten. Sterker nog, zijn geboorteplaats lag dicht bij Bostra (of Nova Trajana Bostra), een stad die al vroeg een bisschop had en waar tijdens de regering van Philippus twee afzonderlijke concilies werden gehouden. Dit alles roept de vraag op of Philippus misschien zelf een christen was. De vierde-eeuwse schrijver Eusebius van Caesarea (gestorven in 339 of 340) was ervan overtuigd dat dat het geval was. In Hoofdstuk 34 van Boek VI van zijn Historia Ecclesiastica meldt deze Eusebius dat Philippus een Paaswake wilde bijwonen, maar dat de priester weigerde hem toegang te verlenen. De keizer moest eerst biechten en bij de boetelingen gaan staan.
Philippus en zijn vermeende christelijke gezindheid worden in het werk van Eusebius expliciet genoemd. Dat geldt niet voor de plaats waar deze Paaswake gehouden werd, noch voor de naam van de priester. Mogelijk kunnen we echter de gaten in het verhaal opvullen met behulp van werk van, onder andere, de heilige Johannes Chrysostomos (ca. 349-407). Deze schreef over Sint Babylas, de patriarch van Antiochië, die in 253 in de gevangenis de marteldood stierf. Chrysostomos schreef dat Babylas ooit een keizer de toegang tot een kerk had geweigerd. Als we de twee verhalen combineren, dan kunnen we concluderen dat het Babylas was die Philippus de weg versperde toen die een kerk wilde binnengaan, en dat het voorval in Antiochië plaatsvond. Het staat vast dat die stad in die tijd een grote christelijke bevolkingsgroep had. Volgens Handelingen 11:26 was het woord ‘christen’ zelfs in Antiochië gemunt. Babylas liet Philippus zijn zonden opbiechten, en mogelijk behoorde tot die zonden zijn betrokkenheid bij de moord op Gordianus.
En we beschikken over nog meer interessant bewijs betreffende de contacten van Philippus met christenen. Sint Hiëronymus (ca. 347-420), de man die verantwoordelijk was voor de Vulgaat, schreef bijvoorbeeld dat Philippus en zijn moeder brieven ontvingen van Origenes, een christelijke geleerde die – net als Babylas – het slachtoffer werd van christenvervolgingen en eveneens rond 253 stierf. Ook Hiëronymus was er sterk van overtuigd dat Philippus een christen was. Hoewel het bewijs dus sterk lijkt te zijn, is het toch niet geheel overtuigend. Geen enkele niet-christelijke schrijver – men denke aan Aurelius Victor of Zosimus – heeft het ooit over het christelijke geloof van Philippus. Als keizer was hij ook de pontifex maximus, en de viering van de heidense Ludi Saeculares past niet erg goed bij iemand met christelijke overtuigingen. Verder is er geen enkel bewijs dat Philippus ooit de opdracht gaf voor de bouw van kerken, noch dat hij het christendom bevoordeelde of probeerde de positie van christenen binnen het Rijk te verbeteren.
Kortom, we kunnen er waarschijnlijk beter van uitgaan dat Philippus, afkomstig als hij was uit een gebied waar het christendom sterk vertegenwoordigd was, een zekere sympathie voor christenen had zonder dat hij zich zelf ooit tot het christendom bekeerde. In zekere zin kunnen we hem vergelijken met keizer Severus Alexander (222-235), van wie werd gezegd dat hij een beeld van Jezus Christus in zijn persoonlijke lararium had, naast beelden van Apollonius van Tyana, Abraham en Orpheus. En één ding weten we heel zeker: Philippus’ opvolger Decius was géén christen, en dat zou spoedig zonneklaar worden.
Bronnen
Primaire bronnen
- Aurelius Victor, De Caesaribus 28-29 (translated and annotated by H.W. Bird);
- Epitome de Caesaribus 28;
- Eusebius of Caesarea, Historia Ecclesiastica, Book VI.33-34;
- Historia Augusta, The Three Gordiani 31 and 33.
- Zosimus, Historia Nova, Book 1.18-22.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 94 en 99;
- Henk Singor, Constantijn, p. 97;
- Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 594-596.
Notes
[1] Tegenwoordig het stadje Shahba in het zuiden van Syrië.
[2] De ‘Lucius Priscus’ die wordt genoemd in Aurelius Victor, De Caesaribus 29, kan niet Philippus’ broer zijn (diens naam was Gaius, niet Lucius). Met deze Priscus wordt Titus Julius Priscus bedoeld, de gouverneur van Thracië.
Bijgewerkt 28 februari 2023.
Pingback:Decius: De Jaren 249-251 – – Corvinus –
Pingback:Philippus Arabs: The Years 244-249 – – Corvinus –
Pingback:Aurelianus: De Jaren 274-275 – – Corvinus –