De kerk van Santa Maria a Ricorboli wordt in geen enkele reisgids genoemd. De kans dat ik er nooit over de drempel zou zijn gestapt, was dan ook aanzienlijk. Gelukkig wordt de kerk besproken op de beste website over kerken in Florence, The Churches of Florence. In het artikel was sprake van een werk van de grote Florentijnse meester Giotto (ca. 1266-1337) of zijn school. En aangezien ik me had voorgenomen zoveel mogelijk werken van Giotto te gaan bekijken tijdens mijn laatste verblijf in Florence, was er alle reden om naar Ricorboli te wandelen. Ricorboli was vroeger een gehucht even buiten de stadsmuren van Florence. De naam is vermoedelijk afgeleid van een stroompje – de Rio Corbulo – dat hier vlakbij in de Arno uitkwam. Het gehucht lag aan de weg van Arezzo naar Florence, waarover druk gereisd werd door pelgrims en andere reizigers. Vanaf de Porta San Niccolò, een oude stadspoort in Oltrarno, is het ongeveer tien minuten lopen naar de kerk van Santa Maria.
Geschiedenis
Vermoedelijk stonden er op deze plek al sinds de twaalfde of dertiende eeuw een hermitage (romitorio), een oratorium en een of meer gasthuizen. Reizigers van en naar Arezzo konden hiervan gebruikmaken. Twee belangrijke Florentijnse families begunstigden de gasthuizen, de Mozzi – uit welk geslacht bisschop van Florence Andrea dei Mozzi (1287-1294) afkomstig was – en de Ardinghelli. Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw (in elk geval sinds 1365) werd het oratorium beheerd door Benedictijner monniken. Die werden onderdrukt tijdens het pontificaat van Paus Eugenius IV (1431-1447) en vervangen door heremieten (Eremitani) van Sint Augustinus. In 1478 werd in opdracht van de familie Bardi di Vernio een kleine kerk gebouwd, gewijd aan Santa Maria. Deze werd sinds 1585 beheerd door een lekenbroederschap, de Compagnia della Natività della Gloriosa Sempre Vergine Maria, kortweg de Compagnia di Ricorboli.
In 1785 besloot groothertog Leopold I (1765-1790) de kloosterorden aan te pakken en bij deze actie werd ook de lekenbroederschap opgeheven. De Santa Maria a Ricorboli werd een parochiekerk. Inmiddels was de bevolking buiten de Porta San Niccolò dusdanig gegroeid dat er grote behoefte aan zulke kerken was. De bevolking bleef groeien, en begin twintigste eeuw werd geconcludeerd dat de Santa Maria a Ricorboli te klein was geworden. Daarom werd tussen 1906 en 1926 een nieuwe en grotere kerk gebouwd achter de bestaande. De betrokken architect was de weinig bekende Enrico au Capitaine (1843-1909), die helaas stierf voordat de bouw was afgerond. Enkele jaren na de voltooiing, in 1930, werd de oude kerk afgebroken. Deze stond dus op het terrein tussen de gevel van de huidige kerk en het hek aan de straatzijde. De oude klokkentoren is bewaard gebleven, net als een tabernakel met het oude hoogaltaar dat hier in 1931 is geplaatst. Op de website van de kerk zijn foto’s van de oude kerk te zien.
Madonna del Rifugio
De gevel van de Santa Maria a Ricorboli bestaat louter uit steen. Decoraties zijn ten enenmale afwezig. Ook het interieur van de kerk is bijzonder eenvoudig, al zijn de glas-in-loodramen uit de glasmakerij van de familie Polloni van hoge kwaliteit. Het artistieke hoogtepunt in de Santa Maria is zonder meer de Madonna del Rifugio, de Madonna van de Schuilplaats. Het gaat om een klein paneel (81,5 bij 66 centimeter) met de Madonna en het Kind op een troon, omringd door vier engelen. Waarschijnlijk was het paneel ooit het centrale onderdeel van een drieluik of een veelluik. De grote vraag is natuurlijk of het hier echt gaat om een werk van Giotto. Een duidelijk al wat ouder informatiebord in de kerk houdt het op een werk van zijn school uit ca. 1335. Na een restauratie in 2005 lijken de meningen echter opgeschoven te zijn. Een informatiebordje bij het werk houdt het thans op een werk van Giotto zelf en zijn atelier, een coproductie dus. Deze zou tussen 1334 en 1336 tot stand zijn gekomen. Dat is na Giotto’s terugkeer uit Napels en vlak voor de dood van de grote schilder in 1337.
Op deze website worden enkele argumenten gegeven ten faveure van betrokkenheid van Giotto zelf. Het artikel trekt gelijkenissen met de zogenaamde Polittico di Bologna en met een Maestà uit het Bargello die beide zeker door Giotto en zijn atelier zijn geschilderd. In het geval van het veelluik uit Bologna wordt die zekerheid ontleend aan het feit dat Giotto dit werk signeerde met zijn naam in het Latijn, ‘Ioctus’. Het artikel wijst op de grote schoonheid van bepaalde elementen van het paneel in de Santa Maria, in het bijzonder het hoofd van het Christuskind en de linkerhand van de Maagd die het Kind ondersteunt. Dat er waarschijnlijk sprake was van een grote betrokkenheid van assistenten uit het atelier wordt overigens niet ontkend. Bij het schilderen van het paneel moet Giotto al eind zestig geweest zijn. Naar de maatstaven van zijn tijd was hij een oude man, en dat hij meer en meer delegeerde aan talentvolle assistenten zal niemand hem euvel hebben geduid.
De Madonna del Rifugio kan al eeuwenlang bogen op een bijzondere verering. De belangrijkste bezoeker die eer aan de Madonna betuigde, was Paus Pius VII (1800-1823). Deze Barnaba Chiaramonti was verkozen op een moment dat het pausdom in bijzonder zwaar weer verkeerde. Zijn voorganger Pius VI was door de Fransen gearresteerd en in 1799 in ballingschap gestorven in Valence (zie Rome: Galleria Corsini). Pius VII werd niet in het onrustige Rome tot paus gekozen, maar in Venetië, onder Oostenrijkse bescherming. Zijn relatie met de Fransen, en met Napoleon Bonaparte in het bijzonder, was moeizaam. In 1804 werd Pius naar Parijs ontboden in verband met de kroning van Napoleon en Joséphine tot keizer en keizerin van de Fransen. Uiteindelijk verrichtte Napoleon op 2 december 1804 de kroning zelf en mocht de paus slechts de kronen zegenen. In 1805 keerde Pius terug naar Rome en onderweg bezocht hij op 10 mei de Santa Maria a Ricorboli. Daarbij bepaalde hij dat wie de kerk bezocht een volledige aflaat zou ontvangen.
Paus Pius VII raakte in 1808 opnieuw in conflict met de Fransen. In januari van dat jaar bezetten zij de Eeuwige Stad en in de zomer van 1809 arresteerden ze de paus. Dit was gebeurd zonder bevel van Napoleon, die dan ook not amused was. Uiteindelijk bepaalde de keizer dat Pius van Grenoble naar Savona in Ligurië moest worden overgebracht, waar hij tot 1812 zou resideren. In dat jaar liet Napoleon hem overbrengen naar Fontainebleu om een overeenkomst (concordaat) met de Heilige Stoel af te dwingen. De gebroken paus stemde hier in 1813 mee in, maar verscheurde het concordaat enige tijd later. In 1814, enkele maanden na de nederlaag van Napoleon bij Leipzig, kon Paus Pius VII naar Rome terugkeren, waar hij eind maart aankwam. Bij zijn dood op 10 juli 1823 was het pausdom in aanzienlijk betere staat dan bij zijn aantreden 23 jaar daarvoor.[1] In de Santa Maria a Ricoboli hangt een schilderij waarop Pius VII samen met een parochiepriester en een koorknaap is afgebeeld. Op de achtergrond is de Duomo van Florence zichtbaar. Het doek werd in 1928 gemaakt door de Florentijnse schilder Baccio Maria Bacci (1888-1974). De Madonna del Rifugio was oorspronkelijk in het vierkante gat boven de paus geplaatst.
Noot
[1] Zie voor het pontificaat van Pius VII ook John Julius Norwich, De Pausen, hoofdstuk XXIV.