In een eerdere bijdrage heb ik besproken hoe Bibracte (Mont-Beuvray) ongeveer een eeuw lang de belangrijkste versterkte stad (oppidum) van de Gallische stam van de Aedui was. Tussen grofweg 20 BCE en 10 CE werd Bibracte echter verlaten. Inwoners vertrokken naar een nieuwe stad, het door de Romeinen gestichte Augustodunum, dat we tegenwoordig kennen als Autun. In het straatbeeld van Autun zien we diverse sporen van het Romeinse verleden terug. Hieronder neem ik u onder andere mee langs twee Romeinse stadspoorten en een theater. Tegenwoordig is Autun slechts een kleine stad, met minder dan 15.000 inwoners. Opmerkelijk is dat de stad in de Romeinse tijd veel groter was. Augustodunum had zeker 30.000 inwoners en misschien nog wel meer. Daarmee was de stad ook veel groter dan het oude Bibracte, waar nooit meer dan 10.000 mensen hebben gewoond. Net als Bibracte was Augustodunum een belangrijk centrum van de metaalbewerking.
Geschiedenis
De verovering van Gallië door Julius Caesar was een bloederige, ja zelfs genocidale aangelegenheid geweest. Juist daarom is het opmerkelijk dat, nadat die verovering was voltooid, er relatief weinig opstanden meer waren en het proces van Romanisering in rap tempo inzette. Onderdeel van dit proces was het verdwijnen van de oude versterkte nederzettingen of oppida. Door nieuwe op Romeinse leest geschoeide steden te bouwen moedigden de Romeinen deze ontwikkeling aan. We weten niet precies wanneer Augustodunum werd gesticht. De stad is echter evident vernoemd naar keizer Augustus (27 BCE-14 CE). Hij had in het jaar 27 BCE het door de Romeinen veroverde Gallië in drie provincies onderverdeeld: Lugdunensis, Aquitania en Belgica. Van Augustus we weten dat hij in het jaar 16 BCE persoonlijk naar Gallië kwam. De voornaamste aanleiding voor zijn bezoek was een inval een jaar eerder van een coalitie van Keltisch-Germaanse stammen. Die hadden de gouverneur Marcus Lollius een beschamende nederlaag toegebracht, waarbij de adelaar van Legio V Macedonica verloren was gegaan.[1]
Een andere reden voor de aanwezigheid van de keizer was, volgens de geschiedschrijver Cassius Dio, dat de populariteit van Augustus in Rome zich op een dieptepunt bevond.[2] De binnengevallen stammen boden snel een wapenstilstand aan, zodat er niet gevochten hoefde te worden. Augustus gebruikte zijn tijd in Gallië voornamelijk om orde op zaken te stellen. De provincie ging bijvoorbeeld gebukt onder de roofzuchtige activiteiten van een zekere Licinus, een voormalige Gallische slaaf die het tot Romeins procurator had geschopt. Augustus verleende aan verschillende steden in Gallië en Spanje de status van colonia. Een stichting van Augustodunum in de periode 16-14 BCE zou chronologisch dus heel goed passen. De naam van de nieuwe stad betekent zoiets als ‘fort van Augustus’. Zo waren er nog meer steden in Gallië waarvan de naam op -dunum eindigde. Denk alleen al aan Lugdunum (Lyon) en Noviodunum (Nevers), waarbij de laatstgenoemde stad ook een nederzetting van de Aedui was.
In het jaar 21, dus enkele jaren na de dood van Augustus, kwam de Aeduer Julius Sacrovir tegen de Romeinen in opstand. De oorzaak van de opstand was een zware schuldencrisis in Gallië. Volgens de niet altijd even betrouwbare Velleius Paterculus stelde deze opstand weinig voor: het Romeinse volk zou eerder van de Romeinse overwinning dan van de oorlog hebben gehoord.[3] De werkelijkheid was iets genuanceerder. Sacrovir wist zich meester te maken van Augustodunum en een groot aantal volgelingen te bewapenen. Hij werd echter uiteindelijk verslagen door Gaius Silius, de Romeinse gouverneur van Germania Superior. Na de nederlaag maakten Sacrovir en de andere leiders zelf een einde aan hun leven.[4]
Als centrum van de metaalbewerking maakte Augustodunum in de eerste en tweede eeuw een bloeitijd door, maar ook deze stad ontsnapte niet aan de misère van de Crisis van de Derde Eeuw. In de derde eeuw was Augustodunum onderdeel van het ‘Gallische Rijk’ van de Bataafse Romein Marcus Cassianius Latinius Postumus, die zichzelf als de wettige Romeinse keizer beschouwde. Postumus werd in 269 vermoord, waarna Augustodunum in opstand kwam tegen zijn opvolger Victorinus en overliep naar de ‘echte’ Romeinse keizer Claudius Gothicus. Die stuurde echter geen hulp, en in 269 of 270 wist Victorinus de opstand de kop in te drukken. Augustodunum werd belegerd, ingenomen en geplunderd.
De eerste bekende bisschop van Augustodunum was een zekere Reticius. Van hem weten we dat hij in 313 op verzoek van keizer Constantijn de Grote deelnam aan de synode van Rome, en vervolgens in 314 aan het concilie van Arelate. Eind vijfde eeuw kreeg Autun haar eerste kathedraal, gewijd aan Sint Nazarius (Saint-Nazaire), een tamelijk obscure heilige uit Milaan. Deze kathedraal bestaat niet meer; ze raakte haar status van kathedraal in 1195 kwijt aan de pelgrimskerk van Saint-Lazare, een prachtig voorbeeld van Romaanse architectuur en te vinden in het zuidwestelijke gedeelte van Autun. Augustodunum speelde in de Late Oudheid nog bij een aantal gebeurtenissen een rol. Het was hier dat in het jaar 350 de usurpator Magnentius (350-353) tot werd keizer uitgeroepen. De wettige keizer Constans – de jongste zoon van Constantijn de Grote – vluchtte, maar werd verslagen en gedood. Op 24 juni 356 kwam de caesar (onderkeizer) Julianus, een neef van Constantijn, bij Augustodunum aan. Hij hield in de stad krijgsberaad voorafgaand aan zijn succesvolle veldtocht tegen de Germaanse Alemanni. Ten slotte kwam in 532 in een veldslag in de buurt van Augustodunum een einde aan het Bourgondische koninkrijk. Het Bourgondische leger werd toen verslagen door dat van de Franken.
De ‘tempel van Janus’
Onze verkenning van het oude Augustodunum begon even buiten Autun, ten noorden van de rivier de Arroux. Het terrein dat we bezochten lag buiten de muren van de Gallo-Romeinse stad, maar het maakte er wel deel van uit en was dicht bebouwd. Thans vinden we er nog de resten van een Gallo-Romeinse tempel. Deze wordt in de volksmond de tempel van Janus genoemd, maar die benaming berust op een verkeerd begrip van de Franse naam van de locatie, la Genetoye. Die naam slaat op de aanwezigheid van brem in het gebied (genêt in het Frans, vandaar ook Plantagenet) en heeft niets met de god Janus te maken. Bij de tempel is een inscriptie gevonden van ene Gaius Camellius Ascanius, waarin deze verklaart zijn gelofte gestand te hebben gedaan ten behoeve van de gezondheid van zijn dochter Avita. De aangeroepen godheid in de inscriptie is Ieniecus (DEO IENIECO). Deze Ieniecus is verder volslagen onbekend.
Van de tempel staan nog twee van de vier muren van de cella – de ruimte met het godsbeeld – overeind. De cella was aan alle zijden omgeven door colonnades, maar deze zijn geheel verdwenen. De restanten zijn 24 meter hoog en 16 meter breed. De geschiedenis van de tempel gaat waarschijnlijk terug tot de derde eeuw BCE, maar het gebouw waarvan we thans de resten zien is jonger. Het verrees in de eerste eeuw van onze jaartelling. De tempel was niet het enige gebouw in dit gebied, integendeel. Dankzij archeologisch onderzoek hebben we een aardig idee van hoe dit gedeelte van Augustodunum eruitzag. De tempel was omringd door een Romeins theater in het noorden, werkplaatsen en winkels in het westen en Romeinse baden in het zuiden. De omvang van het theater valt op: het had een diameter van 116 meter. Dat is vergeleken met andere theaters in de Romeinse wereld misschien niet eens zo groot, maar men moet zich hierbij bedenken dat Augustodunum ook nog een theater in de stad zelf had! Steden met twee theaters waren tamelijk zeldzaam. Dat Augustodunum er twee had, is duidelijk bewijs van hoe groot en welvarend de stad was.
Stadspoorten
Na het bezichtigen van de tempelresten staken we de rivier over en gingen we Augustodunum binnen via de Porte d’Arroux, een van de vier bekende stadspoorten en de meest noordelijke daarvan. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Ammianus Marcellinus (vierde eeuw) had Augustodunum “indrukwekkende oude muren”[5], en bij het zien van de Porte d’Arroux was ik direct geneigd dat te geloven. De twee torens van de poort zijn weliswaar verdwenen, maar we zien nog wel de vier doorgangen. De twee in het midden waren bedoeld voor zware karren met goederen. De kleinere doorgangen aan de zijkanten konden worden gebruikt door voetgangers. De Porte d’Arroux heeft zandstenen fundamenten en is verder geheel van kalksteen. De poort verrees al tijdens de begindagen van Augustodunum en dateert dus nog van voor onze jaartelling.
Wie vanaf de Porte d’Arroux naar het zuiden loopt, volgt de oude cardo maximus van de stad, de hoofdweg die van noord naar zuid gaat. Deze kruist halverwege de stad de decumanus maximus, die van oost naar west loopt. Slaan we af richting het oosten, dan komen we bij de tweede bewaard gebleven poort, de Porte Saint-André. Ook deze heeft weer vier doorgangen, twee grote in het midden en twee kleine aan de zijkanten. De Porte Saint-André werd gebruikt voor reizigers richting Andematunnum (Langres) en Vesontio (Besançon), de belangrijkste steden van respectievelijk de Lingones en de Sequani. Bij deze poort is de toren aan de rechterzijde wel bewaard gebleven. Deze werd in de Middeleeuwen omgebouwd tot een christelijke kerk gewijd aan de apostel Andreas, thans in gebruik bij een protestantse gemeente. Van de andere twee Romeinse poorten van Augustodunum is de zuidelijke Porte de Rome geheel verdwenen. Van de westelijke poort, de Porte Saint-Andoche, zou volgens dit artikel een van de torens bewaard gebleven moeten zijn, maar ik heb dat niet zelf kunnen waarnemen.
Theater en Pierre de Couhard
Wij liepen vanaf de Porte Saint-André door naar het Romeinse theater dat in de stad stond. Dit was groter dan het theater buiten de stad (zie hierboven). Het had een diameter van 148 meter en had plaats voor zo’n 15.000 toeschouwers. Vermoedelijk werd het in de late eerste of vroege tweede eeuw gebouwd. Even ten noorden ervan stond ook een amfitheater, maar daarvan is helaas geen spoortje bewaard gebleven. Een opvallend gebouwtje bij het theater is het zogenaamde Maison des Caves Joyaux. In dit negentiende-eeuwse huis is veel beeldhouwwerk van grafmonumenten rondom Augustodunum verwerkt. In de buurt van het theater is tevens Légion VIII Augusta gevestigd, een vereniging van re-enactors die zich richten op het naspelen van veldslagen van dit historische legioen. Het achtste legioen nam al deel aan de Gallische oorlog van Julius Caesar. In de keizertijd was het eeuwenlang in Argentoratum (Straatsburg) gelegerd.
Als laatste bezochten we een zeer merkwaardig monument ten zuiden van de stad dat de naam La Pierre de Couhard heeft gekregen. Het monument bestond uit een vierkante basis met een hoogte van 10,5 meter waarop een piramide van 22,65 meter werd geplaatst. Tegenwoordig is de piramide een vormeloze massa met een rare punt, maar zelfs de restanten van de Pierre de Couhard zijn nog altijd zo’n 25 meter hoog. Omdat hier in de Oudheid een begraafplaats lag, staat wel vast dat het om een grafmonument gaat. Het grafmonument had echter geen grafkamer, zodat het mogelijk een cenotaaf betrof. Niet ver van de Pierre de Couhard is een gedenkplaat aangebracht voor een laatste veldslag die bij Autun werd uitgevochten, en wel tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. De Fransen hadden na de nederlaag en afzetting van keizer Napoleon III hulp gekregen van de beroemde Italiaanse revolutionair Giuseppe Garibaldi (1807-1882). Hij leidde het zogenaamde Leger van de Vogezen, dat op 1 december 1870 een Pruisische aanval op Autun wist af te slaan. De tekst op de gedenkplaats is – heel passend – zowel in het Frans als in het Italiaans.
Noten
[1] Cassius Dio, Boek 54.19-21; Suetonius, Leven van Augustus 23; Velleius Paterculus, Boek V.97.
[2] Cassius Dio, Boek 54.16-18.
[3] Velleius Paterculus, Boek V.129.
[4] Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 382.
[5] Ammianus Marcellinus, Boek 15.11.