Florence: Cappella Rucellai

Tempietto del Santo Sepolcro in de Cappella Rucellai.

Ik had in een grijs verleden wel eens wat gelezen over de Cappella Rucellai, maar mijn herinnering was bijzonder vaag. Toen ik tijdens een wandeling door Florence plotseling een bordje zag dat de weg wees naar de kapel besloot ik de Cappella Rucellai eens te googelen. Wat ik vond, beviel me zeer, zeker de afbeeldingen en de betrokkenheid bij de kapel van de grote architect Leon Battista Alberti (1404-1472). Google Maps leidde me vervolgens naar de plaats waar ik de Cappella Rucellai zou moeten aantreffen, maar daar stuitte ik letterlijk op een muur. Uiteraard bleek daar een goede verklaring voor te zijn: de kapel is onderdeel van de voormalige kerk van San Pancrazio. In dit gebouw is tegenwoordig het Museo Marino Marini gevestigd. Wie de kapel wil bezoeken, moet een kaartje voor het museum kopen.

San Pancrazio

De genoemde kerk duikt al in het jaar 931 in de bronnen op. Sinds 1157 is er een klooster aan verbonden, achtereenvolgens beheerd door nonnen en monniken van verschillende kloosterorden. In 1442 kochten de monniken van de Congregatie van Vallombrosa een belangrijk altaarstuk aan. Het werd in de jaren 1330 geschilderd door Bernardo Daddi (ca. 1290-1348) en sierde aanvankelijk het hoogaltaar van de Santa Reparata, destijds nog de kathedraal van Florence. Na de afbraak van de Santa Reparata verhuisde het immense werk naar het hoogaltaar van de San Pancrazio. Toen deze kerk in 1808 werd geseculariseerd, werd het veelluik in stukken gezaagd. Enkele onderdelen verdwenen, een stukje van de predella kwam in Buckingham Palace, Londen, terecht, en de overige onderdelen zijn thans te bewonderen in de Uffizi in Florence.

Veelluik van Bernardo Daddi, nu in de Uffizi.

Het Museo Marino Marini in de voormalige kerk van San Pancrazio.

Na de secularisatie van 1808 is de San Pancrazio voor verschillende doeleinden gebruikt. Uiteindelijk werd besloten hier het Museo Marino Marini te vestigen, dat in 1988 zijn deuren opende. Het museum is gewijd aan het oeuvre van de Toscaanse beeldhouwer Marino Marini (1901-1980). Marini werd geboren in Pistoia en werd vooral bekend vanwege zijn beelden van paarden met hun berijders. Ik moet zeggen dat ik het museum tamelijk rommelig vond en mede daarom niet heel erg interessant. Misschien kwam dat ook wel omdat ik in de eerste plaats gekomen was voor de Cappella Rucellai. Deze is sinds 2013 weer open voor het publiek.

Voordat bezoekers de kapel binnengaan, kunnen ze in een ruimte een korte introductiefilm bekijken. Hierin wordt ingegaan op het werk van Leon Battista Alberti, met als conclusie dat hij in Florence al zijn projecten afrondde, maar in andere Italiaanse steden het nodige onvoltooid liet. Dat had ik zelf ook al geconstateerd in Mantova, waar Alberti’s ontwerpen voor de kerken van Sant’Andrea en San Sebastiano uiteindelijk (grotendeels) door anderen werden verwezenlijkt. Ook de gevel van de kathedraal van Rimini is natuurlijk verre van voltooid te noemen. De Cappella Rucellai of Cappella del Santo Sepolcro is gelukkig wel voltooid. Bijzonder is dat bezoekers een plastic hoes om hun schoenen moeten doen voordat ze over de marmeren vloer van de kapel mogen lopen. Dat zal minder met de aard van de kapel (nog steeds een gewijde plek) te maken hebben dan met de wens deze kostbare vloer tegen vuil van buiten te beschermen.

Cappella Rucellai

Tempietto del Santo Sepolcro.

De kapel is vernoemd naar Giovanni di Paolo Rucellai (1403-1481), die stamde uit een geslacht van rijke wolhandelaren. De achternaam van de familie verwijst naar een paarse stof (oricello) die gebruikt werd om stoffen te verven. Het gebruik van die stof had de familie bekendheid en – naar we mogen aannemen – veel geld opgeleverd, met als gevolg dat leden van de familie zich naar de verfstof waren gaan noemen. In het Latijn werd dat Oricellarius of Rucellarius, en in het Italiaans dus Rucellai. De Latijnse variant Oricellarius vinden we in Florence op de gevel van de kerk van Santa Maria Novella. Niet toevallig werd deze gevel ook door Leon Battista Alberti gebouwd in opdracht van Giovanni di Paolo Rucellai. In de kapel van de San Pancrazio wordt de variant Rucellarius gebruikt.

Alberti begon in 1457 of 1458 aan de bouw van de Cappella Rucellai. In De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten noemde Giorgio Vasari (1511-1574) de kapel een van de beste werken van de architect. In 1467 werd de kapel voltooid, een jaartal dat ook vermeld staat op de graftombe die midden in de kapel te vinden is. Deze graftombe, doorgaans het Tempietto del Santo Sepolcro genoemd, is het echte hoogtepunt van de kapel. Gebaseerd – losjes, naar het mij voorkomt – op het Heilig Graf in Jeruzalem werd de graftombe de laatste rustplaats voor Giovanni di Paolo Rucellai en enkele van zijn familieleden. Op de architraaf van de graftombe is de volgende Latijnse tekst te lezen:

YHESVM QVERITIS NAZARENVM CRVCIFIXVM SURREXIT NON EST HIC ECCE LOCVS VBI POSVERVNT EVM

De tekst komt uit het Evangelie volgens Marcus en ziet op het bezoek van Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Salome aan het graf van Jezus. Het graf blijkt leeg te zijn. Een in het wit geklede jongeman spreekt hen vervolgens aan met de hierboven geciteerde woorden: “U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk dat is de plaats waar hij was neergelegd” (Marcus 16:6 NBV). Boven de ingang van de graftombe valt een andere Latijnse tekst te lezen. Deze noemt de naam van Giovanni di Paolo Rucellai (IOHANNES RVCELLARIVS PAVLI F) en verwijst naar de replica van het Heilig Graf.

Emblemen van de familie Rucellai en van Cosimo de Oudere.

Binnenkant van de graftombe.

De graftombe is prachtig versierd met marmeren panelen. De figuren daarop zijn soms louter decoratief, maar hebben soms ook een diepere betekenis. Het wapperende zeil is bijvoorbeeld het embleem van Giovanni di Paolo Rucellai zelf. Dit embleem is ook enkele tientallen keren afgebeeld op de gevel van de Santa Maria Novella. Andere symbolen verwijzen naar leden van de familie De’ Medici, de heersers over Florence in de vijftiende eeuw. De diadeem met drie veren is het embleem van Cosimo de Oudere, die tussen 1434 en 1464 de scepter zwaaide in de stad. De ring met twee veren verwijst naar Cosimo’s zoon Piero de Jichtige (1464-1469) en de drie verbonden ringen naar diens kleinzoon Lorenzo Il Magnifico (1469-1492). De zoon van Giovanni, Bernardo Rucellai (1448-1514), trouwde met een kleindochter van Cosimo, Nannina de’ Medici (1448-1493). Zij was een dochter van Piero de Jichtige en een oudere zus van Lorenzo Il Magnifico.

Bezoekers mogen de graftombe niet betreden. Door de tralies heen kunnen ze wel de binnenkant ervan bekijken. We zien het nodige imitatiemarmer en fresco’s van de graflegging en van de verrezen Christus. De fresco’s worden doorgaans aan Giovanni di Piamonte toegeschreven, een leerling van Piero della Francesca (ca. 1415-1492). In de graftombe staat een sarcofaag met daarop een beeld van een liggende Christus. Dat beeld is althans op verschillende foto’s van de graftombe te zien (voorbeeld hier). Toen ik de kapel bezocht, was het beeld echter nergens te bekennen. Christus was waarschijnlijk ten hemel gevaren.

Bronnen

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.