Mijn wandeling langs de Via Appia (deel 10)

Dit is deel 10 van het verslag van mijn wandeling langs de Via Appia, van het Circus Maximus naar de Villa van de Quintilii zo’n 8 kilometer verder naar het zuidoosten. De delen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 vindt u hier.

Tegen de tijd dat ik de casale van Santa Maria Nova verliet, had ik al een beslissing genomen: het was zinderend heet buiten, ik was erg moe en ik wilde terug naar mijn hotel. Ik zou alleen nog maar even naar de overblijfselen van de Villa van de Quintilii lopen, daar een kijkje nemen en vervolgens een bus terug naar het centrum van de stad nemen. Ik had me echter niet gerealiseerd hoe groot deze Villa was. Het verkennen van het landgoed kostte me zeker 45 minuten en daarna kon ik natuurlijk het kleine museum bij de uitgang niet negeren. Al met al heb ik veel meer tijd bij de Villa doorgebracht dan ik oorspronkelijk van plan was, maar het was beslist de moeite waard.

Restanten van de Villa van de Quintilii.

De Villa van de Quintilii

De naam van de Villa is afgeleid van die van de broers Sextus Quintilius Condianus en Sextus Quintilius Valerius Maximus, die in het jaar 151 gezamenlijk consul ordinarius waren. Het is nogal onwaarschijnlijk dat zij hier de eerste bewoners waren. Sterker nog, er lijkt hier al in de tijd van late Republiek een landhuis te hebben gestaan. Voor wat betreft het complex uit de Keizertijd onderscheiden archeologen verschillende fases, waarvan de oudste teruggaat tot de regeringen van Trajanus (98-117) en Hadrianus (117-138). De kern van het complex werd in de tijd van Hadrianus gebouwd. Vervolgens werd ten tijde van Antoninus Pius (138-161) en Marcus Aurelius (161-180) het complex uitgebreid. In deze laatste fase moet de Villa in handen van de twee broers zijn gekomen. De mannen moeten trouwe dienaren van Antoninus Pius zijn geweest, en de twee mannen die vermoedelijk hun zoons waren, dienden als consuls onder diens opvolger Marcus Aurelius, in respectievelijk 172 en 180. Op 17 maart van het laatstgenoemde jaar kwam Marcus Aurelius echter te overlijden in Vindobona en nam zijn zoon Commodus plaats op de troon. Daarna veranderde alles voor de Quintilii.

Restanten van de Villa van de Quintilii, gezien vanaf de Via Appia Nuova.

Deel van het woongedeelte.

In 182 was er sprake van een samenzwering tegen Commodus waarbij zijn bloedeigen zuster betrokken was. De samenzwering was een grote mislukking, maar leidde er wel toe dat Commodus in een permanente staat van paranoia kwam te verkeren. De keizer lanceerde een grote actie waarin iedereen van wie hij meende dat die betrokken was geweest bij het moordcomplot werd weggezuiverd. Sextus Quintilius Condianus en Sextus Quintilius Valerius Maximus behoorden tot de slachtoffers van deze zuivering. Er is geen bewijs dat ze ook maar iets van doen hadden met de aanslag op het leven van hun keizer, maar de broers waren geleerde mannen, rijk en machtig, en alleen al daarom een bedreiging voor een keizer wiens bewind steeds autoritairder begon te worden. Commodus liet hen wurgen en nam hun schitterende landgoed langs de Via Appia in beslag. De zoon van Valerius Maximus, die net als zijn oom Condianus heette, bevond zich op dat moment in Syrië. Toen hij hoorde dat hij zelf ook ter dood was veroordeeld, bedacht hij een slim ontsnappingsplan. Hij dronk het bloed van een haas en viel vervolgens expres van zijn paard. Condianus spuugde het bloed uit en speelde dat hij dood was. Net voordat hij gecremeerd zou worden, verving hij zijn eigen lichaam door het lijk van een ram en nam hij de benen. Het is niet duidelijk of hij ooit nog gepakt werd, maar in 193 meldde een man die beweerde Sextus Condianus te zijn zich bij keizer Pertinax om zijn vermogen en eigendom terug te eisen. Deze man bleek echter een bedrieger te zijn en de Villa van de Quintilii bleef daarom in keizerlijke handen.[1]

Na Commodus hebben verschillende keizers nog wijzigingen aan het complex doorgevoerd. De laatste bouwfase lijkt samen te vallen met de regering van keizer Gordianus III (238-244), aan het begin van de Crisis van de Derde Eeuw. Het landgoed was tot het einde van de vijfde eeuw in gebruik en werd daarna verlaten. Tijdens de Middeleeuwen werd het grote nymphaeum uit de tijd van Commodus, dat direct langs de Via Appia was gebouwd, omgevormd tot een wachttoren. De toren was onderdeel van een castrum zoals we dat ook bij de Graftombe van Caecilia Metella konden vinden (zie deel 7 van deze serie). In 1985 werd de Italiaanse staat de nieuwe eigenaar van de Villa van de Quintilii en in 2000 werd het landgoed opengesteld voor het publiek. Het terrein is zo groot dat nog maar enkele decennia geleden werd aangenomen dat hier een complete nederzetting moest hebben gestaan.

Panoramafoto van het landgoed. Helemaal links het woongedeelte en de baden, helemaal rechts het nymphaeum en de Via Appia.

Restanten van het nymphaeum.

De Villa verkennen

Ik besloot eerst het voormalige nymphaeum te verkennen (zie de afbeelding links). Tegenwoordig is er niet veel meer te zien, maar de omvang van het bouwwerk is indrukwekkend. Tussen het nymphaeum en het villacomplex stond een lange overdekte zuilengang waarvan delen bewaard zijn gebleven. Het grote open gebied tussen de weg en het complex wordt aangemerkt als een ‘hippodroom-tuin’ (Giardino ad Ippodromo) uit de tijd van Hadrianus. Ik neem aan dat het terrein niet daadwerkelijk voor paardenrennen werd gebruikt, maar alleen ‘hippodroom’ werd genoemd omdat het de vorm van een circus had. Keizers zullen toch niet graag hebben gehad dat paarden hun mooie gazonnetje vertrappelden.

Men ziet het silhouet van het villacomplex al van verre. Dat geldt zeker voor de muren van de baden die bij de villa hoorden. De muurdelen die nog overeind staan, zijn zo’n 14 meter hoog. Zie de eerste afbeelding in deze bijdrage: de overblijfselen rechts zijn de muren van het frigidarium, het koudwaterbad. Bezoekers kunnen deze grote ruimte binnengaan en een blik werpen op de restanten van de vloer van veelkleurig marmer (zie de afbeelding hieronder). Om de hoek vindt men de latrines. Links staan de overblijfselen van het caldarium, het warmwaterbad. Het complex beschikte tevens over een tepidarium, waar in lauwwarm water gebaad kon worden.

Interieur van het frigidarium.

Restanten van het theater (?)

Ludus-viridarium of pleziertuin.

Onderdeel van het complex is een groot ovalen bouwwerk waarvan ik ten onrechte aannam dat het om een privé arena voor gladiatorengevechten ging (zie de afbeelding rechts). De brochure over de Villa van de Quintilii die ik had meegekregen stelde echter dat het om een ludus-viridarium gaat, een pleziertuin. Het woongedeelte bevond zich ten zuidoosten van de baden. Hier was ook een grote ruimte voor het ontvangen van gasten. Van het woongedeelte zijn alleen de fundamenten bewaard gebleven (zie de afbeelding hierboven). Dit gedeelte van het complex is dan ook minder indrukwekkend dan de baden. Ik ontdekte hier tevens een halfrond bouwwerk dat mogelijk een theater was, al weet ik dat niet helemaal zeker (zie de afbeelding hierboven). Het staat wel vast dat de Villa een stadion voor paardenrennen had dat zo’n 400 meter lang en 100 meter breed was. De resten van dit stadion zijn echter lastig te vinden, mede omdat het relevante gebied met hekken was afgezet toen ik de Villa van de Quintilii bezocht.

Het museum van de Villa is klein maar interessant. Opvallend is een beeld van Zeus Bronton, de ‘donderende Zeus’. Dit was een samengestelde god uit Frygië, in feite een amalgaam van de Griekse god Zeus en een lokale godheid. Zeus Bronton was in de eerste plaats een agrarische god die gewassen en kuddes beschermde. Kennelijk had hij een heiligdom dat dicht bij de Via Appia en de Villa van de Quintilii stond. Dat is meteen het enige bekende heiligdom dat niet in Frygië zelf stond. We weten niet wie de cultus van Zeus Bronton mee naar Italië en Rome heeft genomen, maar het beeld werd vermoedelijk eind tweede of begin derde eeuw gemaakt.

Zeus Bronton (links) & Cautes en Cautopates (rechts).

Ichthus-symbool.

In het museum zijn tevens enkele voorwerpen tentoongesteld die verband houden met het christendom en de cultus van Mithras. Een van deze voorwerpen is een stuk albast met daarop het Griekse woord ΙΧΘΥC. Mijn lezers weten waarschijnlijk wel dat dit staat voor Ἰησοῦς Χριστός, Θεοῦ Υἱός, Σωτήρ, oftwel “Jezus Christus, Zoon van God, de Heiland”. De letters werden onder een zonnewiel gebeiteld. Het zonnewiel is een symbool dat door de christenen werd overgenomen van de heidenen. We kennen het ook als het ronde ichthus-symbool omdat in zo’n wiel alle letters van het woord IΧΘΥC in één symbool verenigd waren. Het stuk albast dateert van de derde of vierde eeuw en bevond zich eerder in het Museo Kircheriano.

In een van de dienstgangen bij het tepidarium werd een simpel reliëf gevonden waarop Mithras en de tauroktonos (het doden van de stier) zijn afgebeeld. Het reliëf werd gemaakt in de derde eeuw en kwam in 2002-2004 tijdens opgravingen aan het licht. In het museum vinden we ook beelden van de begeleiders van Mithras, Cautes en Cautopates (zie de afbeelding hierboven). De laatstgenoemde gaat helaas tegenwoordig zonder hoofd door het leven.

Met het bezoek aan het museum van de Villa van de Quintilii kwam een einde aan mijn wandeling langs de Via Appia. Ik zal in de nabije toekomst zeker nog eens terugkeren naar dit prachtige stukje Rome. Er is namelijk nog heel veel meer te ontdekken!

Einde


[1] Zie voor het verhaal van de Quintilii Cassius Dio, Epitome van Boek 73.5-7 en Historia Augusta, Commodus 4.

2 Comments:

  1. Pingback:Mijn wandeling langs de Via Appia (deel 9) – – Corvinus –

  2. Pingback:Mijn wandeling langs de Via Latina (deel 1) – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.