Vanaf het station van Palermo is het nog een behoorlijk eind lopen naar het kleine kerkje van San Giovanni dei Lebbrosi. De route is eenvoudig, maar loopt niet door het meest interessante gedeelte van de stad. Volg ongeveer anderhalve kilometer lang de Corso dei Mille, vernoemd naar de Duizend (in werkelijkheid 1.162) soldaten van de grote revolutionair Giuseppe Garibaldi, passeer de Ponte dell’Ammiraglio en sla uiteindelijk de Via Salvatore Cappello in. Het kerkje staat daar vrij geïsoleerd in een groene tuin met dadelpalmen. De San Giovanni dei Lebbrosi is qua architectuur en kunst niet heel bijzonder en dan ook niet opgenomen op de UNESCO-lijst van werelderfgoed. Ze is echter wel nauw verbonden met de Normandische overheersing van Sicilië en daarom zeker een bezoek waard.
De Normandiërs op Sicilië
Het hertogdom Normandië in het huidige Frankrijk werd in 911 gesticht toen de Noormannenleider Rollo een verdrag sloot met de Frankische koning Karel de Eenvoudige. Al snel werden de Normandiërs geassimileerd. Ze spraken voortaan Normandisch Frans en waren vrome katholieke christenen. Als christenen hadden de Normandiërs een sterke band met de aartsengel Michaël, die in 708 zou zijn verschenen aan Sint Aubert, de bisschop van Avranches. De bisschop stichtte hierna de beroemde abdij van Mont-Saint-Michel op een getijdeneiland voor de Normandische kust. Ook Italië kende een beroemd heiligdom gewijd aan de aartsengel, en wel in Monte Gargano, Apulië. Normandische pelgrims werden hier in de tiende en elfde eeuw steeds vaker gesignaleerd. In 1016 zouden ze bij het heiligdom benaderd zijn door ene Melus van Bari, een Longobard die militaire steun zocht tegen het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. De Normandiërs hadden de reputatie geduchte strijders te zijn, en er waren er genoeg die bereid waren als avonturiers en huurlingen naar Italië te komen.
Al snel vochten er Normandiërs tegen, maar ook voor de Byzantijnse legers in Zuid-Italië. Het was duidelijk dat ze er niet meer zouden vertrekken, en in 1030 werd een zekere Rainulf Drengot door de hertog van Napels aangesteld als graaf van Aversa. Zo’n vijf jaar later kwamen drie broers uit het plaatsje Hauteville in Normandië naar Zuid-Italië. Met nog 300 landgenoten namen ze dienst in een Byzantijns leger onder leiding van generaal George Maniakes dat de opdracht had gekregen om Sicilië te heroveren op de moslims. Het eiland had sinds de zesde eeuw tot het Byzantijnse Rijk behoord, maar was in de negende eeuw veroverd door de islamitische Aghlabiden uit Noord-Afrika. Die waren daartoe uitgenodigd door Euphemius, een opstandige Byzantijnse bevelhebber op het eiland. Tussen 827 en 878 namen de moslims het grootste gedeelte van Sicilië in[1] en vestigden er een emiraat.[2] De Aghlabiden introduceerden nieuwe landbouwtechnieken op het eiland (waaronder irrigatiewerken), alsmede katoen, papyrus, meloenen, pistachenoten, citrusvruchten, dadelpalmen en suikerriet. Sicilië, en Palermo in het bijzonder, verwierf hierdoor een belangrijke positie in het mediterrane handelsnetwerk.
Het eiland werd echter ook gebruikt als springplank voor aanvallen op het Italiaanse vasteland, aanvallen waarbij kustgebieden werden verwoest en de inwoners als slaven werden weggevoerd. George Maniakes had dus meer dan voldoende redenen om Sicilië binnen te vallen. Tussen 1038 en 1040 wist hij het gehele oosten van het eiland in te nemen, daarbij geholpen door het feit dat hier nog veel Grieks-orthodoxe christenen woonden, die hem als bevrijder zagen. De Normandiër Willem de Hauteville, de oudste van de drie broers uit Hauteville, onderscheidde zich bij het beleg van Syracuse door eigenhandig de vijandelijke emir te doden. Hij verwierf hiermee de bijnaam Bras-de-Fer oftewel IJzerarm. George Maniakes raakte vervolgens echter in conflict met zijn admiraal, die helaas voor hem ook de zwager van de Byzantijnse keizer Michael IV (1034-1041) was. Het gevolg was dat de generaal werd teruggeroepen en het oosten van Sicilië weer in handen van de moslims kwam.
Robert Guiscard en Rogier de Hauteville
Ondertussen werden de Normandiërs in Zuid-Italië steeds machtiger. Willem de Hauteville werd in 1042 graaf van Apulië. Na de dood van Bras-de-Fer in 1046 werd hij opgevolgd door zijn broer Drogo, die in 1047 door keizer Hendrik III werd bevorderd tot hertog. Drogo werd in 1051 vermoord en opgevolgd door de derde broer, Humphrey de Hauteville. Inmiddels waren er nog meer avonturiers uit Normandië overgekomen. Een van hen was Richard, een neef van Rainulf Drengot, die in 1049 graaf van Aversa werd, een ander Robert Guiscard. Robert (1015-1085) was de oudste zoon van Tancred de Hauteville uit diens tweede huwelijk. Hij was dus een halfbroer van Willem, Drogo en Humphrey, en zijn bijnaam Guiscard kan vertaald worden als “de sluwe”. Paus Leo IX (1049-1054) zag de groeiende macht van de Normandische vrijbuiters met lede ogen aan en besloot een leger op hen af te sturen. Humphrey, Richard en Robert Guiscard hakten dit leger echter in 1053 in de pan bij Civitate en namen de paus zelfs gevangen. Bij zijn vrijlating op 12 maart 1054 moest Leo de Normandische veroveringen in Zuid-Italië formeel erkennen.
Paus Nicolaas II (1059-1061) zag de Normandiërs niet als probleem, maar als deel van de oplossing. Het waren goede katholieken en geduchte strijders, dus hij had ze graag als bondgenoot. Het verdrag van Melfi in 1059 bevestigde Richard van Aversa als prins van Capua en Robert Guiscard als hertog van Apulië, Calabrië en Sicilië. Geen van deze gebieden was echter al volledig in handen van de Normandiërs. De Byzantijnen beheersten nog delen van Apulië en Calabrië (de stad Bari zelfs nog tot 1071), terwijl Sicilië weer volledig in handen was van de moslims. Die waren echter onderling verdeeld geraakt, en minstens drie verschillende emirs verkeerden op voet van oorlog met elkaar. Zo kwam het dat een emir genaamd Ibn at-Timnah Robert Guiscard zelfs uitnodigde om Sicilië binnen te vallen. Guiscard stuurde daarop zijn jongere broer Rogier de Hauteville (ca. 1031-1101) met een leger. In mei 1061 wist Rogier, na aanvankelijke tegenslagen, Messina in het noordoosten van het eiland te veroveren. Daarmee hadden de Normandiërs hun eerste bruggenhoofd op Sicilië in handen.
In de jaren na 1061 breidden Robert Guiscard en Rogier de Hauteville hun macht op Sicilië uit. Ze behaalden verschillende overwinningen en namen meerdere steden in, zwaaiend met de pauselijke banier die Paus Alexander II (1061-1073) hun had geschonken. Toch gingen de veroveringen met horten en stoten. Een eerste aanval op Palermo in 1063 (misschien eerder een raid) leidde ondanks assistentie van een vloot uit Pisa (zie Pisa: De Duomo) niet tot inname van de stad. Bovendien moest Robert Guiscard in de periode 1064-1068 voortdurend opstanden bedwingen op het Italiaanse vasteland. In 1068 behaalde Rogier echter bij Misilmeri, ten zuidoosten van Palermo, een grote overwinning op het leger van prins Ayyub uit de dynastie van de Ziriden (een Berberdynastie uit het huidige Algerije). Deze overwinning werd in 1071 gevolgd door de inname van Catania in het oosten van Sicilië, waarna het Normandische leger Palermo weer in het vizier nam. Hier begint volgens de overlevering de geschiedenis van de kerk van San Giovanni dei Lebbrosi.
Sicilië in Normandische handen
In 1071 rukten Robert en Rogier op naar Palermo, een stad die 250.000 inwoners en 300 moskeeën zou hebben.[3] De aantallen zijn waarschijnlijk overdreven, maar het lijdt geen twijfel dat Balarm – zoals Palermo in het Arabisch heette – de belangrijkste stad van islamitisch Sicilië was. Aan de zuidoostkant werd de stad beschermd door een kasteel dat Yayha heette, de Arabische versie van Johannes. Yahya beheerste voorts de rivier de Oreto, waarover later de genoemde Ponte dell’Ammiraglio gebouwd zou worden. De Normandiërs versloegen met gemak het garnizoen van Yayha en verwoestten het kasteel, waarna ze op de ruïnes een kerk gewijd aan Johannes de Doper bouwden. Het verhaal klinkt eerlijk gezegd een beetje ongeloofwaardig. Robert en Rogier stonden op het punt met het beleg van Palermo te beginnen en hadden wel andere zaken aan hun hoofd dan kerkenbouw. Bovendien, waar haalden ze zo diep in vijandelijk gebied de werklieden vandaan? Misschien is het beter om aan te nemen dat een gedeelte van het kasteel van Yayha werd omgevormd tot christelijk heiligdom, en dat de bouw van een echte kerk pas begon nadat het Normandische leger Palermo had veroverd. Het is zelfs denkbaar dat de broers, bivakkerend in hun legerkamp tussen de dadelpalmen, een kerk aan “Yayha” beloofden als ze Palermo zouden innemen.
Op 5 januari 1072 openden de Normandiërs de aanval op Palermo. Al snel namen ze de wijk Al Khalesa in, tegenwoordig bekend als de Kalsa. De moslims verschansten zich in het hoger gelegen gedeelte van de stad, dat Al Qasr of “het fort” heette. Op 10 januari van hetzelfde jaar gaven ze zich over, waarna Robert Guiscard zijn entree in de stad maakte en een mis liet houden in de kathedraal (voorheen de grote moskee, daarvoor weer een christelijke kerk). Guiscard verdween niet lang daarna van het toneel. De rusteloze avonturier besteedde de laatste dertien jaar van zijn leven aan het bedwingen van opstanden op het Italiaanse vasteland en aan zijn op z’n zachtst gezegd nogal complexe relatie met Richard, de prins van Capua, en met Paus Gregorius VII (1073-1085). Ook stak hij nog de Adriatische Zee over voor een oorlog tegen het Byzantijnse Rijk. De hertog liet de verovering van de rest van Sicilië en het bestuur van het eiland over aan zijn broer, die de titel ‘grootgraaf van Sicilië’ kreeg en daarmee een leenman van Guiscard was (die weer een leenman van de paus was).
Grootgraaf Rogier zette na de inname van Palermo de oorlog tegen de moslims voort. Het was echter zeker geen kruistocht, want Rogier bouwde tegelijkertijd een tolerante staat op met meerdere officiële talen (waaronder het Arabisch en het Grieks) en ruimte voor joden, moslims en Grieks-orthodoxe christenen. In zekere zin was dit een noodzaak, want Rogier realiseerde zich zeer goed dat de katholieke Normandiërs maar een kleine minderheid op het eiland vormden, al kwamen er wel steeds meer katholieken over uit Zuid-Italië. De verovering van de rest van Sicilië kostte nog negentien jaar. In 1077 vielen Trapani en Erice in Normandische handen, twee jaar later ook Taormina. De emir van Syracuse wist in 1081 voor korte tijd Catania te bezetten, maar het jaar daarop was de stad alweer heroverd. In 1085 sloegen Rogier en zijn leger het beleg voor Syracuse op en bij de gevechten kwam de emir om het leven. Enkele maanden later gaf de stad zich over. Het volgende jaar veroverde Rogier de stad Agrigento, gevolgd door het onneembaar geachte Enna in 1087. De emir van Enna gaf zich over en bekeerde zich tot het christendom. Met de inname van Noto, in het zuidoosten van Sicilië, in 1091 was het gehele eiland in de handen van de grootgraaf.
Grootgraaf Rogier I stierf in 1101 op zeventigjarige leeftijd, beweend door al zijn onderdanen. Hij was drie keer getrouwd geweest, en uit zijn laatste huwelijk met Adelaide del Vasto waren de zoons Simon (1093) en Rogier (1095) geboren. Simon was de opvolger van zijn vader als grootgraaf, maar hij stierf al in 1105. Rogier II werd daarmee de nieuwe grootgraaf, aanvankelijk onder het regentschap van zijn moeder, en hij zou verreweg de succesvolste Normandische heerser van Sicilië worden. De tweede Rogier was absoluut geen vechtjas. Als hij moest, voerde hij oorlog, maar hij was liever diplomaat, bestuurder en wetenschapper. Onder zijn regering werd het Siciliaanse grondgebied uitgebreid tot ver buiten het eiland. Hij maakte aanspraak op Apulië via zijn neef Willem, een kleinzoon van Guiscard, en dwong in 1128 Paus Honorius II (1124-1130) hem als hertog van dat gebied te erkennen (waarmee hij zijn eigen leenheer werd). Dankzij een alliantie met tegenpaus Anacletus kon Rogier op 25 december 1130 vervolgens zelfs tot koning van Sicilië gekroond worden in de kathedraal van Palermo.
De (achteraf bezien) legitieme paus Innocentius II (1130-1143) weigerde echter Rogier te erkennen als koning. Op het Tweede Lateraans Concilie van april 1139 zette hij iedereen uit zijn ambt die door de in 1138 gestorven Anacletus was gewijd en excommuniceerde hij Rogier. Daarna viel Innocentius diens gebieden in Zuid-Italië binnen, maar op 22 juli 1139 werd hij bij Galluccio in Campanië in een hinderlaag gelokt en gevangen genomen. Drie dagen later tekende de paus noodgedwongen het Verdrag van Mignano, waarin hij Rogier moest erkennen als rechtmatige koning en heerser van heel Italië ten zuiden van de rivier de Garigliano. Koning Rogier stierf op 26 februari 1154 op 58-jarige leeftijd. Omdat zijn oudste zoons Rogier (III), Tancred en Alfonso allemaal al overleden waren, ging de Siciliaanse kroon over op zijn vierde zoon Willem, die niet geheel verdiend de bijnaam ‘de Slechte’ verwierf en tot aan zijn dood in 1166 op de troon zat. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem II ‘de Goede’ (wiens bijnaam evenmin verdiend was). Deze Willem stierf kinderloos, waarna Sicilië uiteindelijk in handen van de Duitse Hohenstaufen kwam (zie hieronder).
San Giovanni dei Lebbrosi
Hoewel er volgens de overlevering dus al sinds 1071 een kerk (of in elk geval een heiligdom) van San Giovanni bestaat, is er pas vanaf 1119 een link met de leprozen. In het laatstgenoemde jaar zou Rogier II een hospitaal (lebbrosario) hebben gesticht waar lijders aan deze ziekte konden worden verpleegd. Mogelijk had Rogier een persoonlijke reden om het hospitaal te openen. Hij had een oudere halfbroer genaamd Geoffrey, die volgens de Normandische kroniekschrijver Gaufridus Malaterra leed aan de morbus elephantinus, waarmee vermoedelijk op lepra wordt gedoeld. Geoffrey was daarmee natuurlijk ongeschikt om zijn vader als graaf op te volgen, waarbij ook niet hielp dat hij waarschijnlijk een buitenechtelijk kind was. Zijn precieze sterfdatum is niet bekend, maar het kan heel goed rond 1119 zijn geweest, het jaar dat zijn halfbroer het lebbrosario stichtte. De kerk is een mooi voorbeeld van de Arabisch-Normandische bouwstijl, met een basilicale vorm, drie apsissen en twee rode Arabische koepeltjes. De gelijkenissen met de kerk van San Giovanni degli Eremiti elders in Palermo zijn wellicht een aanwijzing dat de San Giovanni dei Lebbrosi pas onder Rogier II zijn huidige uiterlijk kreeg.
Koning Frederik II van Hohenstaufen – vanaf 1220 tevens keizer van het Heilige Roomse Rijk – droeg de kerk en het leprozenhuis in 1221 over aan de Teutoonse ridders van de kapittelkerk van Santissima Trinità del Cancelliere, beter bekend als La Magione. Deze Frederik was de zoon van Constance van Sicilië en de Duitse keizer Hendrik VI. Zijn moeder was een postume dochter van koning Rogier II en via haar ging het koninkrijk over op de Hohenstaufen, de dynastie waaruit haar man voortkwam. Eind vijftiende eeuw nam de Senaat van Palermo het bestuur van de kerk en het hospitaal over. Het hospitaal werd onderdeel van grotere ziekenhuizen in de stad en bleef tot 1825 in gebruik. De kerk werd vervolgens in de twintigste eeuw gerestaureerd door de architect Francesco Valenti (1868-1953). Valenti verwijderde tussen 1920 en 1934 de later toegevoegde Barokelementen en deed een poging de kerk in haar oorspronkelijke middeleeuwse vorm te herstellen.
Als u de kerk van San Giovanni dei Lebbrosi wilt bezoeken, moet u zich goed realiseren dat u dat doet voor de geschiedenis, niet voor de kunst. De kerk heeft twee mooie rode koepeltjes (op de kerk zelf en op de toren) en kunstig rasterwerk voor de ramen, maar daarmee zijn alle externe decoraties wel genoemd. Via een soort narthex (herbouwd door Valenti) komt men het gebouw binnen. Het interieur van de kerk is zeer donker. De decoraties binnen bestaan uit een beeld van de Madonna met het Kind en een crucifix uit de vijftiende eeuw. De maker van het crucifix is niet bekend en het voorwerp is niet van uitzonderlijke kwaliteit, maar in een kerk als deze is elk beetje kleur van harte welkom. Verder heeft de kerk enkele mooie kapitelen, waarvan sommige nog Arabische inscripties in het Koefische schrift hebben. Vergeet niet voor of na het bezoek aan de San Giovanni even in de prachtige tuin rondom de kerk te wandelen. Het is er bijzonder aangenaam en het ruikt er heerlijk. Voor hordes toeristen hoeft u niet te vrezen: die komen hier echt niet.
Bronnen
- Capitool reisgids Sicilië (2019), p. 79;
- John Julius Norwich, Sicily, hoofdstuk 4;
- John Julius Norwich, The Normans in the South, hoofdstuk 13;
- San Giovanni dei Lebbrosi | www.palermoviva.it
Noten
[1] Rometta hield stand tot 965.
[2] De Aghlabiden maakten in 909 plaats voor de Fatimiden, maar in 948 werd Sicilië een zelfstandig emiraat onder de Kalbiden.
[3] Zie John Julius Norwich, The Normans in the South, p. 177.
Pingback:Palermo: San Cataldo – – Corvinus –
Pingback:Palermo: San Giovanni degli Eremiti – – Corvinus –
Pingback:Palermo: Ponte dell’Ammiraglio – – Corvinus –
Pingback:Palermo: San Giovanni dei Lebbrosi – – Corvinus –
Pingback:Palermo: Santissima Trinità del Cancelliere (La Magione) – – Corvinus –
Pingback:Palermo: La Zisa – – Corvinus –