- De pontifex maximus en princeps senatus Marcus Aemilius Lepidus komt te overlijden;
- De praetor Marcus Atilius Serranus verslaat de Lusitaniërs en neemt de stad Oxthraca in;
- De consul Marcus Claudius Marcellus herovert Ocilis en beveelt de Arevaci, Belli en Titti om gezanten naar Rome te sturen om om vrede te vragen;
- Marcellus verovert ook de Lusitanische stad Nerkobriga;
- De Senaat besluit om de Keltiberische Oorlog voort te zetten;
- De Senaat staat Alexander Balas toe om terug te keren naar Syrië om de troon van het Seleucidenrijk op te eisen.
In het hier besproken jaar kwam de grote staatsman Marcus Aemilius Lepidus te overlijden. Hij had al sinds 180 BCE als pontifex maximus gediend en was maar liefst zesmaal achter elkaar tot princeps senatus benoemd. Volgens de Periochae van het werk van Livius was zijn begrafenis niettemin sober. Voordat hij stierf, had Lepidus:
“zijn zonen opgedragen dat ze zijn baar bedekt met linnen zonder purper naar de brandstapel moesten dragen, en dat ze aan de rest van de begrafenis niet meer dan een miljoen mochten besteden: de maskers van de voorvaderen en niet de uitgaven dienden de begrafenissen van grote mannen op te luisteren.”[1]
De belangrijkste gebeurtenissen van dit jaar vonden in Spanje plaats, waar de Lusitanische Oorlog en de Tweede Keltiberische Oorlog voortraasden. Wederom besloot de Senaat een praetor naar Hispania Ulterior te sturen en een van de consuls naar Hispania Citerior. Dit is een goede indicatie dat de senatoren van de twee oorlogen die tegen de Keltiberische stammen het ernstigst vonden. Daar was dus het grootste gedeelte van de Romeinse troepen in Spanje nodig. De Keltiberische Oorlog was een flinke uitdaging voor de Romeinen. Het terrein was moeilijk begaanbaar, de vijanden waren woest en dapper, en er kon hier maar weinig buit behaald worden. Polybius noemde het conflict een purinos polemos, een ‘oorlog als vuur’. Daarmee bedoelde hij dat de Romeinen wel één stam konden verslaan en daarmee één vuurtje uitstampen, maar dat ze vervolgens moesten vaststellen dat er in andere delen van de provincie andere stammen in opstand waren gekomen.[2]
Lusitanische en Keltiberische Oorlog
De praetor Marcus Atilius Serranus nam het bevel over het leger in Hispania Ulterior op zich en lanceerde een raid diep in Lusitanisch gebied. Deze raid was een groot succes, want de Lusitaniërs werden verslagen en hun belangrijkste stad, Oxthraca in het huidige Portugal, werd ingenomen. De raid dwong andere stammen in de streek, inclusief de Vettones, om een akkoord te sluiten met de Romeinen. Zodra het Romeinse leger echter weer vertrokken was, kwamen de stammen opnieuw in opstand en lanceerden ze hun eigen raids.
Ondertussen was de consul Marcus Claudius Marcellus in het Nabije Spanje aangekomen. Dit was al zijn derde consulaat.[3] De consul had versterkingen meegebracht en rukte onmiddellijk op naar Ocilis, een stad die het voorgaande jaar had gerebelleerd. De verdedigers gaven zich al snel over en kregen gratie van de consul. Deze eiste wel gijzelaars en legde een zware boete van 30 talenten op. Het Romeinse succes bij Ocilis leidde ertoe dat de opstandige Arevaci, Belli en Titti de consul om een wapenstilstand vroegen. Marcellus besloot het verzoek te honoreren en gaf de stammen de opdracht om gezanten naar de Senaat in Rome te sturen om over beëindiging van het conflict te praten.
Omdat hij meende dat nietsdoen funest zou zijn voor het moreel van zijn manschappen, besloot de consul vervolgens zijn collega in het Verre Spanje een handje te helpen door een aanval op de stad Nerkobriga (of Nertobriga) te lanceren. Men denkt dat deze stad dicht bij Fregenal de la Sierra in de provincie Badajoz in Spanje lag, niet ver van de grens met Portugal. Dit geeft goed aan hoe ver de consul buiten zijn eigen provincie opereerde. De consul nam Nerkobriga met geweld in en sloeg vervolgens zijn winterkamp op bij Corduba, een stad die hij zelf gesticht zou hebben.
Tegen het einde van het jaar moeten de Keltiberische delegaties Rome hebben bereikt. De Belli en de Titti werden als vrienden behandeld en mochten het pomerium binnengaan. De Arevaci kregen echter te verstaan dat ze deze heilige grens niet mochten passeren en dat ze hun tenten aan de andere zijde van de Tiber moesten opslaan. Uiteindelijk gaf de Senaat alle stammen toestemming om hun zaak voor de senatoren te bepleiten. De Belli en de Titti drongen er bij de Romeinen op aan om ieder jaar een consul naar Spanje te sturen om hen te beschermen, maar de Arevaci maakten duidelijk dat zij nog zeker niet verslagen waren. Wel waren ze bereid om de vriendschap met de Romeinen te hernieuwen onder dezelfde voorwaarden als in 179 BCE met Tiberius Gracchus waren afgesproken. De consul Marcellus had eveneens gezanten naar Rome gestuurd en ook zij pleitten voor een vreedzame beslechting van het conflict. Het was nu echter begin 151 BCE en er waren reeds nieuwe consuls gekozen. De Senaat besloot dat de tijd nog niet rijp was om vrede te sluiten. Eerst moesten de Arevaci grondig verslagen worden. De Senaat besloot daarom de nieuwe consul Lucius Licinius Lucullus op te dragen de oorlog voort te zetten.
Het Romeinse buitenlandbeleid.
Dit jaar werd Attalos, zoon van Koning Eumenes en de toekomstige Attalos III van Pergamum, allerhartelijkst door de Senaat ontvangen. De jongeman was nu ongeveer 17 of 18 jaar oud. Vervolgens ontving de Senaat de jonge Demetrios, zoon van Koning Demetrios I Soter van het Seleucidenrijk. Demetrios was nog maar 8 of 9, maar zou ooit als Demetrios II Nikator over de restanten van het Seleucidenrijk heersen. Zijn vader had dit Rijk sinds 161 BCE geregeerd, maar volgens vijandige bronnen was de koning een zware drinker en verkeerde hij de meeste tijd onder invloed. Bovendien stond zijn positie onder druk, want de Senaat had een zekere Alexander Balas toegestaan naar Syrië terug te keren. Alexander beweerde een zoon te zijn van wijlen Antiochos IV (175–164 BCE) en het is inderdaad mogelijk dat hij een van diens bastaardzonen was.
Omdat het beleid van de Senaat erop was gericht om te voorkomen dat het Seleucidenrijk ooit nog iets van zijn voormalige kracht zou herwinnen, besloot hij de usurpator te steunen. Die wierf meteen een leger huurlingen en landde daarmee bij Ptolemais in Fenicië (het huidige Akko of Acre). De stad werd snel ingenomen en de burgers ervan begroetten Alexander als hun nieuwe koning. Zodra hij van de landing van zijn rivaal hoorde, mobiliseerde Koning Demetrios zijn eigen leger om de strijd aan te gaan. Tevens probeerde hij hulp te krijgen van de Makkabeeën van Judea en hun leider, Jonatan Apphus. Als teken van goede wil werden Joodse gijzelaars vrijgelaten, maar Jonatan besloot om juist Alexander te steunen. Die had hem namelijk het ambt van Hogepriester aangeboden, en dat was een aanbod dat de leider van de Makkabeeën simpelweg niet af kon slaan.
Bronnen
Primaire bronnen
- 1 Makkabeeën;
- Appianus, The Spanish Wars 48-49 en 58;
- Livius, Periochae, Boek 48;
- Polybius, The Histories, Boek 33.18-33.19 en Boek 35.1-35.3.
Noten
[1] Livius, Periochae van Boek 48.
[2] Zie Polybius 35.1. In het Grieks heet een oorlog als vuur een πύρινος πόλεμος.
[3] Zijn grootvader Marcus Claudius Marcellus was maar liefst vijfmaal consul.
Pingback:De Derde Punische Oorlog: Het Jaar 150 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Derde Punische Oorlog: Het Jaar 147 BCE – – Corvinus –