Parma: Teatro Farnese

Het Teatro Farnese.

Goed, misschien was het niet zo’n snuggere vraag en had ik mijn huiswerk beter moeten doen. Bij het kopen van toegangskaarten voor het Palazzo della Pilotta vroeg ik de dienstdoende medewerkster of het Teatro Farnese dat zich in het stadspaleis bevindt een kopie was van het beroemde Teatro Olimpico in Vicenza. Dat door de architect Andrea Palladio ontworpen theater had ik namelijk enkele jaren eerder bezocht. De medewerkster reageerde nogal verontwaardigd op mijn vraag. Een kopie? Welnee! Het Teatro Olimpico was een Renaissancetheater en het theater hier in Parma was een Baroktheater! Ik schaamde me diep voor mijn domheid. Niettemin kwam ik er later achter dat het Teatro Olimpico wel degelijk een van de inspiratiebronnen voor het Teatro Farnese is geweest, samen met andere Italiaanse Renaissancetheaters en de Griekse en Romeinse theaters uit de Oudheid. Een kopie van de genoemde theaters is het Teatro Farnese echter zeker niet. In zoverre was de verontwaardiging van de medewerkster absoluut terecht.

Geschiedenis

Het hertogdom van Parma en Piacenza werd tussen 1592 en 1622 geregeerd door Ranuccio I Farnese. In 1615 sloot deze Ranuccio een overeenkomst met Cosimo II de’ Medici, de groothertog van Toscane (1609-1621), met als doel een huwelijk tussen zijn jonge zoon en een dochter uit het geslacht de’ Medici te laten plaatsvinden. Twee jaar later maakte Cosimo zijn voornemen bekend om naar Milaan af te reizen om daar het graf van de in 1610 heilig verklaarde Carlo Borromeo te bezoeken. Onderweg naar Milaan zou hij ook Parma aandoen en Ranuccio stelde alles in het werk om hem een gepaste ontvangst te bereiden. Nog in 1617 huurde hij de architect Giovan Battista Aleotti (1546-1636) in, die daarvoor vooral actief was geweest in Ferrara en ervaring had met het bouwen van theaters. Naar zijn geboorteplaats werd Aleotti ook wel l’Argenta genoemd (zoals Michelangelo Merisi tegenwoordig vooral bekend is als Il Caravaggio). De architect kreeg de opdracht een theater te bouwen in de grote wapenkamer van het Palazzo della Pilotta. Omdat dat snel moest worden voltooid, zouden de voornaamste bouwmaterialen hout en beschilderd gips zijn. De architect was al in de zeventig toen hij de opdracht kreeg en hij zou om persoonlijke redenen het project verlaten voordat het theater klaar was. Toch heeft hij er zeker zijn stempel op gedrukt.

Zitgedeelte van het theater.

Aleotti kreeg bij de bouw van het Teatro Farnese hulp van verschillende getalenteerde ambachtslieden en kunstenaars. Onder hen waren de architect Giovanni Battista Magnani (1571-1653), de beeldhouwer Luca Reti (1598-1660) en de schilders Giovan Battista Trotti, bijgenaamd Il Malosso (1555-1619), Sisto Badalocchio (1585-1647) en Lionello Spada (1576-1622). Na het vertrek van Aleotti nam markies Enzo Bentivoglio (1575-1639) de leiding van het project over. In 1618 werd het theater voltooid, maar Cosimo II de’ Medici had zijn geplande reis toen al geannuleerd vanwege zijn slechte gezondheid. Op 21 februari 1621 stierf de groothertog aan tuberculose, slechts dertig jaar oud. Op 5 maart 1622 volgde de 52-jarige Ranuccio I Farnese hem naar het graf. Het beoogde dynastieke huwelijk zou uiteindelijk pas in 1628 plaatsvinden. In dat jaar trouwde Ranuccio’s zestienjarige zoon en opvolger Odoardo I Farnese met de even oude Margherita de’ Medici, de tweede dochter van Cosimo. Ter gelegenheid van het huwelijk werd het Teatro Farnese ingewijd met een voorstelling genaamd ‘Mercurius en Mars’. De muziek was van de beroemde componist Claudio Monteverdi (1567-1643) uit Cremona.

Zijingang met ruiterstandbeeld van Ottavio Farnese.

Vanwege de hoge kosten van de theatervoorstellingen werd het Teatro Farnese na 1628 nog maar acht keer gebruikt, te weten in 1652, 1660, 1664, 1668, 1690, 1714, 1728 en 1732. De aanleiding was doorgaans een huwelijk binnen de familie Farnese of de komst van een belangrijke bezoeker. In 1732 was dat de komst van de Spaanse kroonprins Karel van Bourbon. Het jaar ervoor was Antonio Farnese overleden, de laatste hertog van Parma en Piacenza uit het geslacht Farnese. Zijn nicht Elisabetta Farnese was de moeder van Karel van Bourbon, die de nieuwe hertog werd. Karel werd spoedig echter ook koning van Napels en had nauwelijks nog aandacht voor Parma en Piacenza. Veel kunst uit het noorden verdween naar het zuiden (zie Piacenza: Palazzo Farnese). Tussen 1735 en 1748 was het hertogdom in Oostenrijkse handen, maar in het laatstgenoemde jaar kreeg de familie van Bourbon het terug. Karels jongere broer Filips kwam toen op de troon. Veel interesse voor het Teatro Farnese had hij echter niet. Onder de Bourbons werd het theater niet meer gebruikt en langzaam kwijnde het weg.

Al in 1689 had hertog Ranuccio II Farnese (1646-1694) een kleiner theater naast het Teatro Farnese laten bouwen. Onder Marie Louise van Oostenrijk, tussen 1814 en 1847 hertogin van Parma, was het grote theater definitief overbodig geworden. Zij liet een geheel nieuw theater bouwen, het in 1829 geopende Teatro Regio di Parma, dat vlak bij de kerk van Santa Maria della Steccata staat. In 1944 leek het Teatro Farnese de genadeklap te krijgen toen het Palazzo della Pilotta als gevolg van een geallieerd bombardement zware schade opliep. Het theater werd bijna helemaal verwoest. Gelukkig waren er in de loop der eeuwen verschillende tekeningen, prenten en schilderijen van het theater gemaakt. Daardoor kon in 1953 met de herbouw van het Teatro Farnese worden begonnen. Veel van het oorspronkelijke hout kon zelfs nog worden hergebruikt. In 1965 werd het restauratiewerk voltooid. Tegenwoordig vinden er ook weer echte voorstellingen plaats in het theater.

Teatro Regio di Parma uit 1829.

Beschrijving

Het Teatro Farnese heeft de vorm van een grote U. Het is 87 meter lang, 32 meter breed en 22 meter hoog. Het theater bood plaats aan meer dan 3.000 toeschouwers, die tegenwoordig vervangen zijn door met gezichten beschilderde borden. Boven de gewone zitplaatsen zijn boven elkaar twee colonnades gebouwd waar zich ook de ereloge van de hertogen van Parma en Piacenza bevond. Het toneel is zo’n twaalf meter breed en heeft een diepte van maar liefst veertig meter, iets wat tegenwoordig niet goed meer zichtbaar is omdat er een groot doek is opgehangen. Boven het toneel, helemaal tegen de nok van het dak, zien we een opmerkelijke wijdingsinscriptie. Deze noemt het jaar 1618 (MDCXVIII) en de naam van Ranuccio Farnese (RAINVTIVS FARNESIVS), en geeft aan dat het theater is gewijd aan de Romeinse oorlogsgodin Bellona en de muzen. De negen muzen golden in de Klassieke Oudheid als de beschermgodinnen van de kunsten.

Het theater zoals u dat vandaag de dag kunt bezoeken is architectonisch bezien een bijzonder getrouwe kopie van het origineel uit de zeventiende eeuw. Niettemin is er qua uiterlijk en uitstraling ook op grote verschillen te wijzen. Het houten theater was oorspronkelijk helemaal wit en rood geschilderd, zodat het net leek alsof het van wit marmer en rood porfier was gemaakt. Reliëfs, kapitelen en kroonlijsten waren bovendien verguld. Bij de restauratie, c.q. herbouw in de twintigste eeuw is kennelijk de keuze gemaakt het hout zo te laten als het is. Het oorspronkelijke theater was royaal gedecoreerd met beelden gemaakt door een team onder leiding van Luca Reti. Deze waren gemaakt van weinig duurzame materialen: het ging om gipsen beelden rondom ijzeren frames en gevuld met stro en lompen. Een groot deel van de beelden was al in vergaande staat van ontbinding voordat het bombardement van 1944 plaatsvond. In de gangen achter de tribunes zijn nog wat overblijfselen tentoongesteld, bijvoorbeeld een beeld van Mercurius dat ongetwijfeld goed paste bij de openingsvoorstelling ‘Mercurius en Mars’ in 1628.

Ottavio Farnese.

Boven de twee zijingangen zien we ook tegenwoordig nog de ruiterstandbeelden van Alessandro en Ottavio Farnese, respectievelijk de vader en grootvader van hertog Ranuccio. Alessandro Farnese was hertog van Parma tussen 1586 en 1592 en vergaarde grote roem met zijn veldtochten in de Nederlanden (zie Piacenza: Palazzo Gotico en Piazza dei Cavalli). Tot zijn belangrijkste wapenfeiten behoorde de verovering van het rijke Antwerpen in 1585. Hoewel hij in de Lage Landen algemeen bekend staat als de ‘hertog van Parma’, was hij dat in feite pas sinds de dood van zijn vader Ottavio in 1586. Gelet op zijn militaire prestaties werd het beeld van Alessandro Farnese aan de ‘oorlogszijde’ van het Teatro Farnese geplaatst. Hier was de al genoemde Romeinse oorlogsgodin Bellona geschilderd. Aan de andere kant stond de godin van de landbouw Ceres centraal. Hier kreeg Ottavio Farnese een ereplaats.

Lionello Spada uit Bologna was verantwoordelijk voor het beschilderen van het houten plafond, daarbij geholpen door Il Malosso en andere schilders uit Bologna, Cremona en Piacenza. Van hun werk is nagenoeg niets bewaard gebleven. Dat is niet te wijten aan het bombardement van 1944, maar aan verwaarlozing. De schilderingen verkeerden al aan het begin van negentiende eeuw in slechte staat en in 1867 werd het plafond verwijderd. Een bijzonder kenmerk van het theater is dat het onder water kon worden gezet. In 1628 gebeurde dit om een imitatiezeeslag (naumachia) te kunnen houden, zoals in vroeger tijden de Romeinse keizers dat deden. Architect Giovan Battista Aleotti had zijn theater kennelijk waterdicht weten te maken. Helaas heb ik niet kunnen achterhalen of het Teatro Farnese ook na 1628 nog voor imitatiezeeslagen is gebruikt. Gelet op het hoge kosten van zulke spektakelstukken zou het best wel eens bij eenmalig gebruik kunnen zijn gebleven.

Bronnen: website Palazzo della Pilotta, mijn Trotter Reisgids voor Noordoost-Italië en Evert de Rooij, Emilia-Romagna, p. 25.

4 Comments:

  1. Pingback:Parma: Galleria Nazionale – – Corvinus –

  2. Pingback:Vicenza: Teatro Olimpico – – Corvinus –

  3. Dorothy Chansky

    No way can this gallery seat 3000 people. count the plates. Maybe 1500 tops? Possibly the idea is that there would be an equal number on the flat floor, but, no. Same figure gets published re: Teatro Olimpico because one visitor in the 1500s guestimated that number. Sit in the arena and count for yourself. Today’s estimate is 400.

  4. The number of 3,000 spectators comes from the Palazzo della Pilotta website. I don’t think it’s unrealistic at all. Count the plates? Sure. I counted at least 70 on the bottom row. Times 10 rows makes a minimum of 700 people, not including those who sat in one of the top tiers or under the colonnades, where no plates have been set up. Obviously people sat much closer together in those days and didn’t demand “private space” and “comfort zones”. So your guess of 1,500 seems fairly accurate. And yes, the floor area was used as well (mentioned on the Palazzo della Pilotta website). People stood here, so they took up less space. The floor could and would have been filled all the way up to the stage, with the people at the front using the stage to lean on. The movie “Shakespeare in love” gives a good indication of what a theatre in those days would have looked like. Lastly, there were little to no safety regulations in the 1600s. All in all, I see little reason to doubt the number given.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.