Ik had nog niet eerder een bezoek gebracht aan deze grote Augustijnse kerk net ten noorden van de Piazza Navona. De kerk stond dan ook hoog op mijn lijstje. Ik had de ochtend besteed aan het bezoeken van andere Romeinse kerken (deze, deze en deze) en haastte me vervolgens naar de Sant’Agostino, in de hoop dat ik aan zou komen voordat de deuren vanwege de uitgebreide lunchpauze tussen 12:00 en 16:00 uur dicht gingen. Hoewel ik onderweg enigszins de weg kwijtraakte, wist ik toch mijn missie te volbrengen. Ik had na aankomst nog zo’n twintig minuten over en dat was meer dan genoeg om alle hoogtepunten te bekijken die de Sant’Agostino te bieden heeft. De kerk bezit interessante kunstwerken van Rafaël, Caravaggio, Andrea en Jacopo Sansovino. Ik zal deze hieronder langslopen.
Geschiedenis van de kerk
De kerk is verbonden aan een klooster dat wordt beheerd door Augustijner broeders en dat werd gesticht in 1286. De broeders gebruikten aanvankelijk een oude parochiekerk in de buurt als hun kloosterkerk, maar begonnen in 1296, tijdens het pontificaat van Paus Bonifatius VIII (1294-1303), met de bouw van een eigen kerk. Het bouwproject werd na precies 150 jaar afgerond: de nieuwe kerk werd in 1446 gewijd. Dat was echter niet het einde van het verhaal: kennelijk werd geoordeeld dat de recent afgebouwde kerk te klein was, en deze werd daarom tussen 1479 en 1483 op veel grotere schaal herbouwd. De man die de herbouw financierde, wordt op de gevel van de kerk genoemd: GVILLERMVS DE ESTOVTEVILLA, oftewel Guillaume d’Estouteville (ca. 1412-1483). De tekst op de gevel noemt ook het jaar 1483 (MCCCCLXXXIII) en een aantal van d’Estoutevilles vele invloedrijke functies: bisschop van Ostia, kardinaal-aartsbisschop van Rouen en camerarius of Camerlengo. Wat is weggelaten, is dat hij tevens kardinaal-beschermheer van de Orde van Sint Augustinus was, wat zijn interesse in de kerk van Sant’Agostino verklaart. De kerk is uiteraard aan deze heilige gewijd.
Het ontwerp van de kerkgevel wordt toegeschreven aan Leon Battista Alberti (1404-1472). Er zijn inderdaad overeenkomsten tussen deze gevel en die van de Santa Maria Novella in Florence, die eveneens (gedeeltelijk) door Alberti werd ontworpen. Alberti was echter niet betrokken bij de daadwerkelijke bouw van de gevel, want hij was allang dood toen het door Guillaume d’Estouteville gefinancierde herbouwproject werd gelanceerd. De architect die het ontwerp van Alberti in de praktijk mocht brengen was Giàcomo da Pietrasanta (gestorven ca. 1495), en hij leidde vermoedelijk ook de rest van het herbouwproces in goede banen. De nogal opvallende gekrulde versieringen of voluten zijn naar verluidt pas veel later toegevoegd, tijdens een interventie in de achttiende eeuw door Luigi Vanvitelli (1700-1773). De gevel is tamelijk eenvoudig, maar er is een interessant verhaal – dat waarschijnlijk ook waar is – dat de travertijn waarvan hij gemaakt is afkomstig is van het Colosseum.
Een groot deel van het kerkinterieur dat we tegenwoordig zien, dateert van de negentiende eeuw. Tijdens het pontificaat van Paus Pius IX (1846-1878) werd een tamelijk drastische restauratie uitgevoerd. Pietro Gagliardi (1809-1890) schilderde fresco’s voor de pilaren in het middenschip, de muren van dat middenschip, het plafond, de koepel, het dwarsschip en twee van de kapellen. De pilaren in het middenschip werden ingepakt in marmer en de kerk kreeg ook een nieuwe vloer. Gagliardi’s fresco’s zijn tamelijk goed, maar ze zijn niet de reden waarom men de Sant’Agostino zou moeten bezoeken.
Welke redenen zijn er dan wel? Ik kan er flink wat noemen.
Rafaël en de Sansovino’s
Rafaëls fresco van de profeet Jesaja behoort tot de beroemdste kunstwerken in de kerk. Het fresco werd in 1512 geschilderd voor Johannes Goritz (ca. 1455–1527), een humanistische geleerde en beschermheer van de kunsten uit Luxemburg tot wiens culturele kring Rafaël behoorde. Volgens een tamelijk humoristisch verhaal vroeg de schilder aan Goritz vijftig scudi voor het fresco, wat Goritz disproportioneel vond. Beide partijen vroegen Michelangelo om in het conflict te bemiddelen, en de beroemde Florentijn zou hebben opgemerkt dat alleen Jesaja’s nogal in het oog springende knie al vijftig scudi waard was.
Of dit verhaal nu waar is of niet is niet zo relevant. Het staat vast dat Rafaël en Michelangelo elkaars werk goed kenden en dat de eerstgenoemde flink wat inspiratie ontleende aan de manier waarop de laatstgenoemde zijn profeten had afgebeeld op het plafond van de Sixtijnse Kapel, waar Michelangelo tussen 1508 en 1512 actief was geweest.[1] Rafaël voegde twee teksten aan zijn fresco toe, de ene in het Grieks (een taal die tijdens de Renaissance steeds populairder werd), de andere in het Hebreeuws. De Griekse tekst verwijst naar Sint Anna, de Maagd Maria en Jezus Christus. Erg interessant is dat Rafaël het epitheton Parthenotokos (Παρθενοτόκος – Maagd-drager of Moeder van de Maagd) gebruikt om Sint Anna te beschrijven. Ik ben op dit gebied zeker geen specialist, maar ik ken geen andere gevallen van het gebruik van deze term. In elk geval is het epitheton dat Rafaël voor de Maagd gebruikt – Theotokos (Θεοτόκος – God-drager of Moeder van God) – veel gebruikelijker. De laatste twee woorden van de Griekse tekst zijn afkortingen: ΙΩ ΚΟΡ is de verkorte vorm van Ioannes Coricius, oftewel Johannes Goritz. De Hebreeuwse tekst komt uit Jesaja 26:2, “Open de poorten, opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden” (NBV).
Onder het fresco staat een beeld van de Madonna met het Kind en Sint Anna van de hand van Andrea Sansovino (ca. 1467-1529). Om de een of andere reden was Johannes Goritz zeer aan Sint Anna toegewijd. Ieder jaar vierde hij uiterst plechtig met zijn vriendengroep haar feestdag, die op 26 juli valt. Daarbij liet hij gedichten voorlezen voor het beeld van Sansovino, om zich vervolgens naar zijn tuin op het voormalige Forum van Trajanus te haasten voor een enorm banket.
De Sant’Agostino heeft nóg een beroemd beeld van de Madonna met het Kind, maar ditmaal zonder Sint Anna. Het staat bij de ingang van de kerk en wordt de Madonna del Parto of Madonna van de Geboorte genoemd. Dit beeld is gemaakt door Jacopo Sansovino (1486-1570), die overigens geen familie was van de eerdergenoemde Andrea Sansovino (hij was wel enige tijd zijn leerling en nam zijn naam aan). Volgens een tamelijk plausibele theorie baseerde de beeldhouwer het hoofd van de Madonna op dat van een beeld uit de Oudheid. De ‘klassieke’ look van het hoofd is inderdaad moeilijk te ontkennen. Het beeld uit de Oudheid moet dan van Juno zijn geweest, de godin die nauw verbonden was met het baren van kinderen. De theorie dat Sansovino een beeld van Agrippina de Jongere met de kleine Nero bewerkte, is echter nogal mal.
Andere interessante kunst
De Madonna dei Pellegrini van Caravaggio is waarschijnlijk net zo beroemd als de Jesaja van Rafaël. Ook vanwege dit kunstwerk is een bezoek aan de kerk beslist de moeite waard. De Madonna dei Pellegrini is geen fresco, maar een olieverfschilderij op paneel. Het werd tussen 1604 en 1606 geschilderd en stelt een blootsvoetse Madonna voor met een exceptioneel groot Christuskind en twee pelgrims (vandaar de naam van het schilderij). Het kunstwerk veroorzaakte om twee redenen nogal wat ophef. Als model gebruikte Caravaggio de luxeprostituee Maddalena (‘Lena’) Antognietti en velen vonden dat ongepast.[2] De Augustijner broeders protesteerden echter niet, en dat is ook begrijpelijk: in elk geval sinds de tijd van Johannes Goritz waren prostituees met invloedrijke minnaars welkom in deze kerk. Ze werden er zelfs begraven, hadden hun eigen grafmonumenten en sommigen hadden zelfs hun eigen kapellen. Het contrast met gewone prostituees was groot: die werden begraven bij de Muro Torto op de Pincio, samen met dieven, zwervers en mensen die zelfmoord hadden gepleegd. Helaas werden alle herinneringen aan de courtisanes in de Sant’Agostino in de negentiende eeuw uitgewist.
De tweede reden dat het schilderij controversieel was, was de wijze waarop Caravaggio de twee pelgrims had afgebeeld: niet geïdealiseerd, maar als gewone mensen. De twee voeten van de bebaarde man zijn duidelijk in beeld en ze zien er nogal vuil uit. Al eerder was Cavaraggio beschuldigd van onvoldoende eerbied voor heilige onderwerpen. Men herinnert zich wellicht zijn Inspiratie van Matteüs voor de kerk van San Luigi dei Francesi. Het schilderij in die kerk is de tweede versie van het doek. De eerste versie werd afgewezen vanwege de manier waarop Caravaggio Matteüs had geschilderd (zijn heilige zag er in feite uit als een halve gare). Gelukkig bleef de schilder bij zijn Madonna dei Pellegrini een soortgelijk probleem bespaard. Noch de mensen die het werk bestelden, noch de Augustijner broeders maakten bezwaar toen het schilderij in een van de kapellen werd opgehangen. We mogen dankbaar zijn dat het daar nog steeds hangt en niet is verplaatst naar een museum.
Het hoogaltaar werd ontworpen door Orazio Torriani (1578-1657). Hij was de architect die de vloer van de Santi Cosma e Damiano verhoogde en een nieuwe gevel bouwde voor de San Bartolomeo all’Isola. Torriani was duidelijk zeer getalenteerd. Dat blijkt wel uit het feit dat het altaar vaak ten onrechte wordt toegeschreven aan de beroemde beeldhouwer en architect Gian Lorenzo Bernini. Onderdeel van het altaar is een icoon uit de vijftiende eeuw van de Madonna met het Kind. Gelovige fantasten schrijven het graag aan de evangelist Lukas toe (zoals ze zo vaak doen, zie hier, hier, hier en hier). Het gaat hier natuurlijk om vrome flauwekul, maar de traditie dat het icoon naar Rome werd overgebracht nadat Constantinopel in 1453 door de Turken was veroverd zou waar kunnen zijn (volgens een van mijn reisgidsen kwam het icoon in 1482 aan).
De kerk is natuurlijk gewijd aan Sint Augustinus van Hippo, maar kennelijk bezit ze geen van zijn relikwieën (deze worden van oudsher in Pavia bewaard). De Sant’Agostino bezit wel de overblijfselen van zijn moeder, Sint Monica. Monica was in 387 in Ostia gestorven en oorspronkelijk begraven in de kerk van Sant’Aurea. In de vijftiende eeuw werd haar lichaam naar de Sant’Agostino overgebracht. Vermoedelijk was de beeldhouwer Isaia da Pisa verantwoordelijk voor haar grafmonument, dat omstreeks 1455 werd gemaakt. Dit monument is niet meer intact. In de Kapel van Sint Monica treffen we nu alleen haar graftombe aan, die bestaat uit een Romeinse sarcofaag met daarop een beeltenis van de overledene. Erg mooi is dit alles niet: Monica lijkt zelfs een beetje op een mummie. De beeltenis op de graftombe van kardinaal Pietro Grifi in dezelfde kapel, gemaakt in 1492, ziet er heel wat levensechter uit. Monica’s overblijfselen worden nu bewaard onder het hoogaltaar van de kapel (zie de afbeelding hierboven). Nabij de zijingang van de kerk vinden we vier beelden van Monica’s grafmonument die de vier Kerkleraren voorstellen. Haar zoon was, zoals bekend, één van hen.
Bronnen
- Luc Verhuyck, SPQR. Anekdotische reisgids voor Rome, p. 180-183;
- Sant’Agostino op Churches of Rome Wiki.
Noten
[1] Michelangelo’s fresco van de profeet Jesaja kan men hier bewonderen.
[2] Zie Rome: Santa Maria della Scala voor een soortgelijk verhaal over Caravaggio’s gebruik van modellen.
Bijgewerkt 6 oktober 2024.
Pingback:Rome: Sant’Agostino – – Corvinus –