De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 216 BCE

Hannibal Barcas

Samenvatting

  • Hannibal vernietigt een enorm Romeins leger in de Slag bij Cannae. De consul Lucius Aemilius Paullus en vele andere Romeinse edellieden sneuvelen, samen met tienduizenden gewone soldaten;
  • Na de zege is Hannibals leger uitgeput en uitgedund, dus de Carthager besluit niet naar Rome op te rukken;
  • Een jonge Romeinse krijgstribuun genaamd Publius Cornelius Scipio verzamelt de Romeinse overlevenden bij Canusium;
  • De overgebleven consul Gaius Terentius Varro arriveert bij Canusium en neemt de leiding over de overlevenden op zich. Hij keert later naar Rome terug en krijgt daar een warm onthaal;
  • Na hun nederlaag bij Cannae brengen de Romeinen mensenoffers;
  • Marcus Junius Pera wordt tot dictator benoemd en begint met het rekruteren van nieuwe legioenen;
  • De Romeinen halen buitgemaakte wapens en harnassen uit hun tempels en rekruteren slaven, schuldenaars en criminelen voor het leger;
  • De Senaat stuurt de Carthaagse gezant Carthalo weg en weigert krijgsgevangenen vrij te kopen;
  • De Romeinen beginnen met de hervorming van hun monetaire systeem;
  • Na de Romeinse nederlaag bij Cannae lopen veel volkeren en steden in Zuid-Italië over naar Hannibal, maar de Latijnse gemeenschappen blijven trouw aan de Romeinse zaak.

Fabius was nu zes maanden dictator geweest, dus zijn ambtstermijn was verstreken. Omdat de consuls zich bij hun legers in het veld bevonden, werd een volgende dictator benoemd om de verkiezingen voor de nieuwe consuls te leiden. De nieuwe dictator was Lucius Veturius Philo, maar zijn benoeming bleek ongeldig te zijn vanwege slechte auspiciën. De Senaat benoemde daarop een reeks interreges[1] om er zeker van te zijn dat er überhaupt verkiezingen plaats konden vinden. Als eerste consul werd Gaius Terentius Varro gekozen. Onder zijn leiding werd Lucius Aemilius Paullus als zijn collega-consul gekozen. Varro had tot dan toe een enigszins onconventionele carrière gehad. Net als zijn voorganger Flaminius was hij een nieuwe man en een plebejer. Livius noemt in dit verband het tamelijk ridicule verhaal dat hij “een man van lage, ja zelfs van minderwaardige afkomst” was, wiens vader het beroep van slager uitoefende (lanius). Ongetwijfeld was dit een roddel die later door zijn politieke vijanden was bedacht. In werkelijkheid behoorde Varro tot de equites en had hij netjes de meeste ambten van de cursus honorum bekleed. Wat wel bijzonder was, was dat hij zowel plebejische als curulische aediel was geweest. Het eerstgenoemde ambt stond alleen open voor plebejers, het tweede kon door leden van beide klassen worden bekleed.

Voortzetting van de oorlog in Italië

Rome had dit jaar een groot aantal ervaren legeraanvoerders in het veld. De genoemde Lucius Aemilius Paullus was slechts drie jaar eerder ook al consul geweest en had toen de Illyrische piraten verslagen. Het feit dat hij alweer zo snel het hoogste ambt mocht bekleden, toont aan dat ofwel er nog geen wet of conventie was die voorschreef dat er een termijn van tien jaar moest verstrijken tussen twee consulaten, ofwel dat de Romeinen soepel met de regels omgingen in tijden van crisis.[2] De commando’s van Gnaeus Servilius Geminus en Marcus Atilius Regulus, de consuls van het vorige jaar, werden door de Senaat verlengd. Twee voormalige consuls dienden dit jaar als praetors, namelijk Marcus Claudius Marcellus (consul in 222 BCE) en Lucius Postumius Albinus (consul in 234 BCE en nogmaals in 229 BCE). Hoewel het later ongebruikelijk zou worden, was het in deze tijd vrij normaal dat oud-consuls na hun consulaat nog het ambt van praetor bekleedden. De twee consuls voerden gezamenlijk het bevel over misschien wel het grootste leger dat de Romeinen ooit hadden gemobiliseerd. Het bestond, afhankelijk van welke bron we raadplegen, uit tussen de 86.000 en 87.200 manschappen, dus waarschijnlijk acht legioenen en acht alae met troepen van de bondgenoten. Deze aantallen zijn natuurlijk indrukwekkend, maar minstens de helft van de soldaten waren rauwe rekruten. Bovendien was het niet gemakkelijk om met zo’n grote strijdmacht te manoeuvreren. Ook de bevoorrading was een uitdaging.

Cannae en omgeving (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Hannibal daarentegen had geen last van dit soort problemen. Zijn kleinere en veel ervarenere strijdmacht verliet Gerunium en veroverde de Romeinse bevoorradingsbasis Cannae. Het verlies van zoveel voorraden was wederom een klap voor Rome. De situatie werd er niet beter op toen bleek dat de consuls het oneens waren over welke strategie ze moesten hanteren. Althans, dat is wat onze bronnen ons willen doen geloven. Gelet op de omvang van hun leger is het duidelijk dat beiden het gevecht met de vijand aan wilden gaan, maar Paullus was erop tegen om Hannibal bij Cannae aan te vallen, aangezien het vlakke terrein in het voordeel van de Carthaagse ruiterij zou zijn. Varro was voorstander van een agressievere strategie, althans hij wordt zo beschreven in onze bronnen. Het feit dat een Carthaagse aanval op de Romeinse voorhoede mislukte, was voor hem ongetwijfeld een opsteker.

De Romeinen sloegen nu hun kamp op bij de rivier de Aufidus (tegenwoordig de Ofanto genoemd). In feite bouwden ze twee kampen, namelijk een groter kamp op de linkeroever en een kleiner kamp op de rechteroever. Hannibal had de Romeinse bewegingen nauwlettend gevolgd en had uiteindelijk besloten zijn eigen kamp naar de linkerzijde van de rivier te verplaatsen, direct tegenover het grotere van de twee Romeinse kampen. Op 31 juli gaf de Carthaagse generaal zijn manschappen de opdracht zich voor te bereiden op de strijd, en op 1 augustus bood hij de Romeinen aan slag te leveren op de vlakte vóór het grote kamp. Paullus voerde het bevel die dag – het wisselde iedere dag tussen de twee consuls – en hij weigerde dit aanbod te aanvaarden. Hannibal stuurde daarop zijn snelle Numidische cavalerie de Aufidus over om Romeinse foerageurs aan te vallen die water aan het halen waren voor het kleinere kamp.

De Slag bij Cannae

Op 2 augustus kreeg Varro weer het bevel over het hele leger terug. De consul besloot het rode vexillum voor zijn tent te hijsen, een teken voor de manschappen dat hij bereid was om te vechten. Het is nogal onaannemelijk dat hij deze beslissing nam zonder zijn stafofficieren te raadplegen, en hij moet zeker zijn opties hebben besproken met Paullus. Varro bood nu aan om slag te leveren aan de andere kant van de rivier, waar het kleinere kamp zich bevond. De consul trok met zijn troepen de Aufidus over en stelde het grootste gedeelte van zijn leger op de vlakte tussen de rivier en een heuvel op, wellicht de heuvel waarop het stadje Cannae zelf was gebouwd. Zo’n 10.000 manschappen werden achtergelaten om het grote kamp te bewaken en tijdens de strijd het vijandelijke kamp aan te vallen.

Monument op het slagveld van Cannae (foto: Jörg Schulz, CC BY-SA 3.0 licentie).

Het slagveld leek in het voordeel van de Romeinen te zijn. Een Carthaagse flankaanval werd bemoeilijkt door de rivier aan de ene kant en de heuvel aan de andere. De afstand tussen de rivier en de heuvel was echter niet erg groot, misschien slechts twee à drie kilometer. Dit bracht met zich mee dat Varro zijn enorme leger niet in de gebruikelijke slagorde op kon stellen, aangezien er simpelweg niet genoeg ruimte was voor zoveel soldaten. De consul stelde daarom zijn manipels op in een zeer diepe, bijna colonne-achtige formatie. Het aantal soldaten in de voorste linie was daardoor veel kleiner dan normaal. Normaal gesproken werden er bovendien flinke tussenruimtes tussen de manipels opengelaten, zodat deze eenheden gemakkelijker konden manoeuvreren en ze niet in elkaar verstrikt zouden raken. Varro werd door het terrein gedwongen ook deze tussenruimtes kleiner te maken. De ongebruikelijk diepe opstelling van zijn manipels zorgde er wel voor dat deze niet gemakkelijk doorbroken konden worden. En dat was heel belangrijk, want veel van de Romeinse soldaten waren nog heel erg groen. Daar stond weer tegenover dat de opstelling ook de aanvalskracht van de manipels verminderde. Immers, alleen de mannen in voorste linie konden rechtstreeks met de vijand vechten. De flexibiliteit van de opstelling was bovendien gering.

Het leger van Hannibal bestond uit zo’n 40.000 infanteristen en 10.000 ruiters. Zijn troepen waren duidelijk in de minderheid, en dit zorgde voor nervositeit bij enkele van zijn onderbevelhebbers. Een zekere Gisgo zou zich hebben verbaasd over de omvang van het Romeinse leger, waarop Hannibal de grap maakte dat de Romeinen weliswaar veel manschappen hadden, maar dat niet een van hen Gisgo heette. De Carthaagse generaal besloot de uitdaging van Varro aan te nemen en liet zijn leger de Aufidus oversteken. Hij stelde vervolgens zijn infanterie in een convexe, halvemaanvormige formatie op, met de Spaanse troepen en de Kelten in het midden en de ervaren Noord-Afrikanen op de vleugels. Deze laatsten werden vermoedelijk in een diepe formatie opgesteld en stonden wellicht ietwat verborgen achter de andere troepen. De zware Spaanse en Keltische ruiterij stond onder bevel van Hasdrubal en werd op de linkervleugel opgesteld, direct tegenover de Romeinse cavalerie. De Numidische ruiters kregen een plek op de rechtervleugel tegenover de cavalerie van de Italiaanse bondgenoten. Hannibal en zijn broer Mago namen dicht achter de slaglinie plaats en voerden van daar de infanterie aan. Dit was een gevaarlijke plaats, maar hun aanwezigheid was noodzakelijk.

Romeinse ruiter (eques) van een Republikeins legioen.

De uitkomst van de Slag bij Cannae is welbekend: het Romeinse leger werd vernietigd en Hannibal boekte zijn grootste overwinning ooit. Wederom gaf zijn ruiterij de doorslag. Hasdrubal en zijn ervaren cavaleristen joegen na een kort maar fel gevecht de Romeinse cavalerie op de rechtervleugel op de vlucht. Deze stond onder bevel van Paullus, en de consul raakte gewond toen hij door een slingerkogel getroffen werd. Paullus slaagde er ondanks zijn verwondingen in de infanterie te bereiken, maar veel Romeinse ruiters hadden minder geluk. Zij werden afgeslacht of de rivier in gejaagd. Het gevecht tussen de infanteristen verliep aanvankelijk echter precies zoals Varro had gepland. Het Romeinse centrum dreef de Spaanse en Keltische voetsoldaten terug, met als gevolg dat de Carthaagse formatie op een gegeven moment niet meer de vorm van een bolle curve, maar van een holle curve had. Varro stuurde steeds meer legioensoldaten en bondgenoten het gat in en verwachtte elk moment door te kunnen breken.

Naarmate meer en meer Romeinse eenheden zich in het strijdgewoel stortten, werd het voor hen steeds moeilijker om hun opstelling te handhaven. Eenheden raakten in elkaar verstrikt en veranderden op den duur in één grote vormeloze massa. De Romeinen bleven echter oprukken en Hannibal had op dit punt van de strijd heel goed de slag kunnen verliezen. Toen grepen plotseling de Afrikanen die op de flanken waren opgesteld in. Ze zwenkten van beide kanten richting het midden en vielen de oprukkende Romeinen in de flanken aan. Deze werden compleet verrast, en wellicht werden ze in verwarring gebracht door het feit dat de Afrikanen Romeinse wapens en pantsers droegen.[3] Zo werd de Romeinse opmars tot staan gebracht. Tegen deze tijd had Hasdrubal de achtervolging van de Romeinse ruiters afgebroken. Hij zorgde ervoor dat zijn ruiters zich konden hergroeperen en bedreigde vervolgens de achterhoede van de ruiters van de Italiaanse bondgenoten op de andere vleugel. Deze ruiters, die onder bevel van Varro stonden, hadden tot nu toe alleen maar wat geschermutseld met de Numidiërs, maar werden nu van twee kanten bedreigd. De Italianen raakten in paniek en galoppeerden het slagveld af met de Numidische ruiters op hun hielen. Varro was met de Italianen mee gevlucht, dus het Romeinse leger zat nu ook zonder opperbevelhebber. De Romeinen zaten feitelijk als ratten in de val. Terwijl de Spaanse en Keltische infanteristen hun slaglinie herstelden, stormden de ruiters van Hasdrubal de Romeinse achterhoede binnen.

Slingeraar van de Balearen (tekening van Johnny Shumate (jjjshumate@earthlink.net)).

Het gevecht duurde vervolgens nog uren. De Romeinen waren bijna omsingeld, maar boden nog felle tegenstand. Sommige manschappen slaagden erin te ontkomen, maar het grootste gedeelte van het Romeinse leger werd vernietigd. Volgens Livius werden 48.200 infanteristen en ruiters gedood. Plutarchus noemt met 50.000 gesneuvelde Romeinen en bondgenoten ongeveer hetzelfde aantal slachtoffers. Polybius spreekt zelfs van 70.000 gesneuvelden, maar gelet op het aantal krijgsgevangenen en het aantal soldaten dat wist te ontsnappen is die bewering niet erg geloofwaardig. 29 krijgstribunen verloren het leven, net als 80 senatoren en mannen die aan de voorwaarden voldeden om in de Senaat te worden opgenomen. De proconsul Gnaeus Servilius Geminus en de voormalige magister equitum Marcus Minucius Rufus waren beiden om het leven gekomen, net als de consul Paullus en beide quaestors. De andere consul, Varro, had wel het vege lijf gered en was met slechts 70 ruiters naar de Latijnse kolonie Venusia gereden. Duizenden Romeinen en bondgenoten werden gevangen genomen, onder wie ook de 10.000 manschappen die waren achtergelaten om het legerkamp te bewaken.

Maar ook de Carthagers hadden flinke verliezen geleden. Tussen de 5.700 en 8.000 manschappen waren gesneuveld en nog veel meer waren er gewond geraakt. Voor een leger dat de veldslag had gewonnen waren dit zeer hoge verliezen. Hannibals leger was duidelijk uitgeput. Maharbal, een van de ruitercommandanten, spoorde Hannibal aan om direct naar Rome op te rukken. De stad zou gemakkelijk ingenomen kunnen worden. Als hij nu zou vertrekken, kon Hannibal over vijf dagen feestvieren op de Capitolijn, aldus Maharbal. Maar Hannibal bleef waar hij was, en die beslissing was verstandig: zijn leger had rust nodig, Rome lag 400 kilometer naar het westen, en als de Romeinen zich niet direct over zouden geven, was hun stad veel te groot en veel te goed versterkt om te bestormen. Bovendien hadden de Romeinen, ook al hadden ze tienduizenden manschappen verloren, nog steeds militaire reserves. Maharbals klacht dat Hannibal wel wist hoe hij een overwinning moest behalen, maar niet hoe hij die vervolgens moest benutten, lijkt dan ook nogal onredelijk te zijn.

Rome vecht door

De Tempel van Jupiter Optimus Maximus op de Capitolijn (Capitolijnse Musea, Rome).

Veel Romeinse overlevenden vluchtten naar de stad Canusium ten zuidwesten van Cannae. Daar deed een jonge krijgstribuun genaamd Publius Cornelius Scipio, op dat moment pas negentien of twintig jaar oud, zijn uiterste best om hen bij elkaar te houden. Toen Scipio ontdekte dat diverse jonge edellieden onder leiding van een zekere Marcus Caecilius Metellus plannen aan het maken waren om Italië te verlaten en hun diensten aan een buitenlandse vorst aan te bieden, trok hij zijn zwaard en liet hij deze mannen trouw zweren aan de Romeinse Republiek. Niet lang daarna kwam ook Varro in Canusium aan en nam het bevel over de circa 10.000 overlevenden op zich. Na de orde hersteld te hebben, droeg hij het commando over de troepen over aan de praetor Marcellus en keerde terug naar Rome. Hoewel later geprobeerd is Varro de nederlaag in de schoenen te schuiven, werd de consul in werkelijkheid warm onthaald door de Romeinse bevolking. Zeker, hij was vernietigend verslagen, maar zoals het een ware Romeinse bevelhebber betaamde, had hij vervolgens de moed niet opgegeven. Varro kreeg complimenten voor het verzamelen en bijeenhouden van de overlevenden en zou gedurende de rest van de oorlog nog diverse belangrijke posten bekleden. Een tweede consulaat zat er echter voor hem niet meer in.

De Romeinen stelden zichzelf nu indringend de vraag hoe het toch kon dat ze verslagen waren. Eerder dit jaar hadden ze al een Carthaagse spion in Rome gearresteerd. Het is niet duidelijk of de man echt een spion was of gewoon een onschuldig lid van de Punische handelsgemeenschap in Rome, maar in elk geval werd deze “spion” de stad uit geschopt nadat zijn handen waren afgehakt. Na de Slag bij Cannae werd de latere historicus Quintus Fabius Pictor[4] naar Delphi gestuurd om het Orakel te consulteren over de vraag hoe de woede van de goden tot bedaren kon worden gebracht. In Rome zelf werd ontdekt dat twee Vestaalse Maagden onkuis waren geweest, een zonde waarop de doodstraf stond. Een van de vrouwen werd levend begraven bij de Porta Collina (de meest noordelijke poort van Rome), de andere pleegde zelfmoord. De Romeinen deden na de nederlaag zelfs iets wat zowel verschrikkelijk als zeldzaam was: ze brachten mensenoffers om de goden gunstig te stemmen. Een Keltisch en een Grieks paar werden levend begraven op het Forum Boarium. De Romeinen namen religieuze zaken uiterst serieus.

Huis van de Vestaalse Maagden op het Forum Romanum.

Marcus Junius Pera werd nu tot dictator benoemd. Hij mobiliseerde direct vier nieuwe legioenen. Wapens en harnassen die in eerdere oorlogen waren buitgemaakt werden uit de tempels gehaald om mensen mee uit te rusten die te arm waren om hun eigen gevechtsmateriaal aan te schaffen. Mogelijk verlaagden de Romeinen ook de bezitsvereisten om dienst te kunnen nemen in de legioenen en ze gingen zeker over tot het rekruteren van jongens van 17 jaar en nog jonger. Zo’n 8.000 slaven – de zogenaamde volones – werden op staatskosten bewapend. Pera zou later zelfs criminelen, onder wie veroordeelde moordenaars, inlijven en hun de belofte doen dat ze in ruil voor militaire dienst hun vrijheid zouden terugkrijgen. Op deze manier werden nog eens 6.000 manschappen gerekruteerd, velen van hen overigens geen criminelen in de moderne betekenis, maar schuldenaars. Ze werden uitgerust met Keltische wapens en pantsers die door de stad waren geparadeerd tijdens de triomftocht van Flaminius in 223 BCE. De overlevenden van Cannae werden na hun terugkeer in de stad over twee nieuwe legioenen verdeeld. Deze “Cannae-legioenen” werden naar Sicilië gestuurd en mochten niet naar Italië terugkeren voordat de oorlog was gewonnen.

De Romeinse reactie was bepaald niet was de Carthagers verwacht hadden. Volkeren die in drie achtereenvolgende veldslagen vernietigend verslagen waren en meer dan 100.000 manschappen hadden verloren, werden geacht om om vrede te vragen. De Romeinen deden dat niet. Hoewel Hannibal besloot niet naar Rome op te rukken, stuurde hij wel een Carthaagse edelman genaamd Carthalo naar de Senaat. Deze werd vergezeld door tien hooggeplaatste Romeinse krijgsgevangen (de Italiaanse bondgenoten waren wederom zonder betaling van losgeld vrijgelaten). Carthalo’s voornaamste opdracht was het overbrengen van de hoogte van het losgeld dat de Carthagers vroegen voor de vrijlating van deze gevangen en de duizenden anderen die Hannibal nog vasthield. Hij moest echter ook de stemming in de Senaat peilen en indien mogelijk vredesvoorwaarden op tafel leggen. Tot zijn verbazing weigerde de Senaat hem echter überhaupt te ontmoeten en werd hij direct weggestuurd. Ook besloot de Senaat om geen enkele krijgsgevangene vrij te kopen, omdat dit alleen maar Hannibals oorlogskas zou spekken. Het lijdt geen twijfel dat er op dat moment in Rome zelf sprake was van een financiële crisis.[5] Een paar jaar later zouden de Romeinen monetaire hervormingen doorvoeren die leidden tot de introductie van de beroemde zilveren denarius.[6]

Hannibal in Zuid-Italië

De Romeinse nederlaag bij Cannae had grote gevolgen voor de relatie van Rome met haar bondgenoten in Zuid-Italië. Veel bondgenoten lieten haar in de steek, zij het niet allemaal en ook niet allemaal tegelijkertijd. Vaak liepen ze pas over wanneer ze concreet bedreigd werden door een Carthaags leger voor hun poorten. Tot de belangrijkste overlopers behoorden de Samnieten, Lucani en Bruttii, evenals verschillende Campaanse en Griekse steden. Nadat zijn leger was uitgerust, trok Hannibal wederom Campanië binnen. Het was voor hem nu noodzakelijk om een stad met een grote haven te veroveren zodat hij via de zee verbinding kon leggen met Carthago en langs die weg versterkingen kon ontvangen. Zijn eerste doelwit was de Griekse stad Neapolis (het huidige Napels). Hannibals leger muntte uit in snelle operaties, maar niet in belegeringen. De muren van Neapolis bleken al snel onneembaar te zijn. Daarop besloot Hannibal zich te richten op Capua. Die stad had weliswaar geen haven, maar ze behoorde wel tot de grootste en rijkste steden en heel Campanië.

Kaart van Midden- en Zuid-Italië (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Al vanaf 343 BCE waren er nauwe banden tussen Rome en Capua. In dat jaar stuurde Rome een leger naar Campanië om de inwoners van Capua te beschermen tegen de Samnieten. Nadat in 318 BCE voor het eerst Romeinse prefecten in Capua waren benoemd, begon Rome de politiek in de stad te domineren, ook al behielden de inwoners hun eigen magistraten, senaat en volksvergadering. Veel van deze inwoners verkregen op den duur het Romeinse burgerschap zonder stemrecht (civitas sine suffragio). Gemengde huwelijken tussen Romeinen en inwoners van Capua waren heel gebruikelijk, en veel adellijke families aan beide kanten hadden nauwe banden met elkaar. Omdat ze een grote en rijke stad was, leverde Capua ook duizenden soldaten voor het Romeinse leger. Maar ook al bestonden er sterke banden, de inwoners van Capua besloten over te lopen naar Hannibal. Dit gebeurde wellicht louter op opportunistische gronden: het leek erop dat Hannibal de oorlog ging winnen, en de Carthaagse generaal zou ook beloofd hebben dat hij van Capua de nieuwe hoofdstad van Italië zou maken. Met die nieuwe positie zou Capua alle andere Italiaanse volkeren overheersen, ook de Romeinen. Zo’n aanbod konden de inwoners van Capua niet afslaan. De Romeinse prefecten en andere Romeinse burgers in de stad werden opgepakt[7] en de poorten van de stad werden geopend voor Hannibal en zijn leger.[8]

Na Cannae had Hannibal zijn broer Mago naar Bruttium in de teen van Italië gestuurd om het overlopen van de Bruttii te regelen. Nadat zij zich onderworpen hadden aan de Carthagers, reisde Mago terug naar Carthago om verslag uit te brengen over de overwinningen die zijn broer had geboekt. De leden van de Raad van Dertig Ouderen keken vol ontzag toe terwijl hij hopen gouden ringen op de vloer stortte die waren afgenomen van alle gesneuvelde senatoren en equites. Toen Hanno de Grote echter vroeg hoeveel Latijnse gemeenschappen naar Hannibal waren overgelopen, moest Mago toegeven dat nog geen enkele gemeenschap dat had gedaan. De Raad besloot niettemin om een kleine hoeveelheid versterkingen naar Italië te sturen, in totaal 4.000 Numidiërs en 40 olifanten. Deze voeren vermoedelijk richting Locri in de teen van het Italiaanse schiereiland, een stad die de kant van Hannibal had gekozen of spoedig zou kiezen. De Ouderen stuurden vervolgens Mago vergezeld van een hoge functionaris naar Spanje. Zij moesten Hasdrubal de opdracht geven een leger van zo’n 24.000 man te mobiliseren, met dit leger over land naar Italië op te rukken en daar verbinding te leggen met Hannibal.

Er waren dit jaar nog enkele andere militaire operaties in Italië. Hannibal plunderde Nuceria en Acerrae en bedreigde de stad Nola. Aangezien een deel van de bevolking van Nola bereid was naar Hannibal over te lopen, werd de praetor Marcellus vanuit Casilinum naar de stad toegestuurd om dit te voorkomen. Marcellus verrichtte vervolgens goed werk door een klein maar belangrijk gevecht bij de stad te winnen, de eerste van drie Slagen bij Nola. Hannibal voerde vervolgens zonder succes een aanval op Casilinum uit en besloot daarna zich terug te trekken in zijn winterkamp bij Capua. De Carthaagse generaal mocht er nog steeds vanuit gaan dat de oorlog binnen een paar maanden voorbij zou zijn.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, Cannae;
  • Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 197-211;
  • Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 277-287.

Noten

[1] Een interrex – een overblijfsel uit de Romeinse Koningstijd – werd gekozen uit de patricische senatoren. Hij bekleedde zijn “ambt” slechts vijf dagen. De Senaat bleef doorgaan met het benoemen van interreges totdat er verkiezingen waren gehouden.

[2] De termijn van tien jaar werd mogelijk ingevoerd door de Lex Genucia van 342 BCE (zie Livius 7.42), maar zelfs als dat inderdaad het geval was, lijkt het erop dat de termijn in veel gevallen gewoon genegeerd werd.

[3] Oorlogsbuit van eerdere gevechten.

[4] Volgens Plutarchus was hij familie van Fabius Maximus. Pictor schreef een geschiedenis van Rome in het Grieks die verloren is gegaan.

[5] Zie Livius 23.21: “Ook in Rome heerste gebrek aan geld. Daarom werd op voorstel van volkstribuun Marcus Minucius een commissie van drie staatsbankiers (triumviri mensarii) benoemd” (vertaling: Hedwig van Rooijen-Dijkman).

[6] De Romeinen begonnen pas rond 268 BCE met het slaan van zilveren munten. Een denarius was aanvankelijk 10 koperen asses waard en 2,5 sestertii. Later (na 150 BCE) werd dit 16 asses en 4 sestertii.

[7] Livius beweert dat ze werden opgesloten in badhuizen en daar als gevolg van de ondraaglijke hitte stierven door verstikking (Livius 23.7). Deze bewering lijkt nogal ongeloofwaardig.

[8] 300 Campaanse ruiters, vooral afkomstig uit Capua en op dat moment gelegerd op Sicilië, bleven trouw aan Rome. Deze mannen zouden als beloning het volgende jaar volledig Romeins burgerrecht krijgen (Livius 23.31).