- De pontifex maximus Publius Cornelius Scipio Nasica Serapio sterft in ballingschap in Pergamum; in zijn plaats wordt Publius Licinius Crassus Dives Mucianus gekozen (132 BCE);
- De consul Publius Rupilius maakt een einde aan de Eerste Slavenoorlog op Sicilië (132 BCE);
- Scipio Aemilianus keert terug uit Spanje en houdt een triomftocht voor zijn overwinning bij Numantia (132 BCE);
- Publius Mucianus krijgt als consul het commando over de oorlog tegen Aristonikos, waarmee hij de eerste pontifex maximus wordt die als generaal Italië verlaat (131 BCE);
- Mucianus wordt verslagen en gedood door Aristonikos (131 BCE);
- Voor het eerst in de geschiedenis worden er twee plebejische censors gekozen, Quintus Caecilius Metellus Macedonicus en Quintus Pompeius (131 BCE);
- De volkstribuun Gaius Atinius Labeo dreigt om de censor Metellus van de Tarpeïsche Rots te gooien nadat de censor had geweigerd hem in de Senaat op de nemen (131 BCE);
- De Lex Papiria de suffragiis introduceert geheime stemmingen voor wetgevende volksvergaderingen (131 BCE);
- De volkstribuun Gaius Papirius Carbo dient een voorstel in op basis waarvan kandidaten zo vaak als ze willen tot volkstribuun kunnen worden gekozen, maar tijdens een debat wordt hij verslagen door Scipio Aemilianus (131 BCE).
De nieuwe consuls Publius Popilius Laenas en Publius Rupilius gingen door met het vervolgen van de aanhangers van Tiberius Gracchus. Het lijkt er niet op dat er fatsoenlijke processen werden gevoerd; de consuls namen alle beslissingen gewoon zelf, ongetwijfeld met een mandaat van de Senaat. Velleius Paterculus beweert dat de consuls berucht waren vanwege hun strengheid, maar toch werden enkele mensen vrijgesproken. Een van hen was Blossius, een Stoïsche filosoof uit Cumae. Hij was een van Gracchus’ adviseurs geweest. Onmiddellijk na zijn vrijspraak vertrok hij naar Klein-Azië, waar hij zich bij de troonpretendent Aristonikos aansloot. Deze heerste nu als Eumenes III over het koninkrijk Pergamum. Dit koninkrijk was door zijn laatste koning, Attalos III, aan Rome vermaakt. Deze Attalos was in 133 BCE gestorven, maar de Senaat had niet veel haast gemaakt met het opeisen van de erfenis, waarschijnlijk vanwege de problemen met Tiberius Gracchus.
Azië
De pontifex maximus Publius Cornelius Scipio Nasica Serapio was op een diplomatieke missie naar Klein-Azië gestuurd, maar wat hij precies moest doen is nooit duidelijk geworden. Scipio Nasica had de gewapende oppositie tegen Tiberius Gracchus geleid, en als hij in Rome was gebleven, dan had ook zijn eigen leven gevaar gelopen. Het heeft er alle schijn van dat hij in 132 BCE in Klein-Azië is gestorven. Plutarchus beweert dat Nasica “eerloos rondzwierf en ronddoolde in vreemde landen” en dat “niet veel later in Pergamum een einde kwam aan zijn leven”.[1] Stierf hij een natuurlijke dood? Slaagden de aanhangers van Tiberius Gracchus erin hem op te sporen? Of liet de pretendent Aristonikos hem vermoorden? Vanwege een gebrek aan bronnen zullen we het antwoord op deze vragen helaas nooit weten. Maar nu Nasica dood was, moest er een nieuwe pontifex maximus worden gekozen. De keuze viel op Publius Licinius Crassus Dives Mucianus, een bondgenoot van wijlen Tiberius Gracchus.
In 131 BCE, werd Mucianus ook tot consul gekozen, met Lucius Valerius Flaccus als collega. Door deze twee mannen te verkiezen had het Romeinse volk een lastig probleem gecreëerd. De Senaat wilde een van de consuls naar Klein-Azië sturen om Aristonikos te verslaan en het voormalige koninkrijk Pergamum als Romeinse provincie op te eisen, maar op grond van religieuze verplichtingen was het beide mannen verboden Italië te verlaten. Mucianus was de pontifex maximus. Zijn verre familielid Publius Licinius Crassus was eveneens pontifex maximus geweest en had de genoemde verplichting nageleefd: in 205 BCE, tijdens de oorlog met Hannibal, was hij in Italië gebleven. Weliswaar was de vorige pontifex maximus Nasica naar het buitenland gestuurd, maar dat was onvrijwillig geweest. De Senaat kon ook Flaccus niet naar Klein-Azië sturen, want die was de flamen Martialis en een flamen mocht zelfs Rome niet verlaten (zie 242 BCE voor een precedent dat deze regel bevestigde).
Hoe moest dit probleem nu opgelost worden? Volgens Cicero werd de zaak aan het volk voorgelegd.[2] Mucianus wilde heel graag een buitenlands commando en dreigde zijn consulaire collega te beboeten als die zijn religieuze verplichtingen zou verzaken. Als pontifex maximus was Mucianus technisch gesproken de baas van Flaccus, en dat werd bevestigd door het volk. Het volk bepaalde echter ook dat iedere opgelegde boete aan Flaccus moest worden terugbetaald. Cicero beweert dat het volk de oorlog tegen Aristonikos ook aan Scipio Aemilianus had kunnen opdragen. Die was het jaar ervoor naar Rome teruggekeerd. Scipio was nu echter een gewoon burger, en uiteindelijk besloot het volk het commando aan Mucianus toe te kennen. En zo kwam het dat, in een tijd waarin het breken met tradities de norm leek te worden, een pontifex maximus Italië verliet om een buitenlandse oorlog uit te vechten.
De veldtocht van Mucianus tegen Aristonikos liep op een ramp uit. Het Romeinse leger werd verslagen en de consul zelf werd gevangen genomen en vervolgens geëxecuteerd. Daarmee werd Mucianus niet alleen de eerste pontifex maximus die in het buitenland vocht, maar tevens de eerste die in het buitenland stierf.
Sicilië
In 132 BCE slaagden de Romeinen er eindelijk in de slavenopstand of Eerste Slavenoorlog op Sicilië te beëindigen. Het bevel over de Romeinse troepen was opgedragen aan de consul Publius Rupilius. De consul was een ‘nieuwe man’ (homo novus) uit een familie zonder grote verdiensten, maar met zijn competenties was niets mis. Eerst belegerde hij de stad Tauromenium (het huidige Taormina), met als doel de inwoners uit te hongeren. Diodorus Siculus beweert dat deze inwoners zich uiteindelijk moesten verlagen tot kannibalisme om in leven te blijven.[3] Een van de twee belangrijkste rebellenleiders was een Cilicische slaaf genaamd Cleon, en de consul slaagde erin diens broer gevangen te nemen. Vervolgens besloot Rupilius de stad niet te bestormen, maar af te wachten. Uiteindelijk werd de citadel aan hem verraden en kon Tauromenium ingenomen worden. De slaven die nog in leven waren, hoefden niet op clementie te rekenen: ze werden gegeseld en vervolgens van de rotsen geworpen.
De consul kon zich nu richten op het voornaamste rebellenbolwerk, de stad Enna. Daar was de hele opstand in 135 BCE begonnen. Enna werd belegerd en Cleon sneuvelde tijdens een uitval, waarna de Romeinen zijn lijk langs de stad paradeerden om de verdedigers te intimideren. Vanwege haar ligging was Enna een harde noot om te kraken, maar net als Tauromenium werd de stad uiteindelijk aan de Romeinen verraden. De andere rebellenleider, een Syrische slaaf genaamd Eunus, wist de stad met enkele honderden van zijn volgelingen te ontvluchten. Rupilius zat hen op de hielen, en velen kozen ervoor om zelfmoord te plegen. Als ze in handen van de Romeinen waren gevallen, zou hun lot veel erger zijn geweest. Eunus werd echter gevangen genomen en naar Morgantina overgebracht. Daar stierf hij in gevangenschap, “opgevreten door de luizen” volgens Diodorus. Rupilius had nog de rest van het jaar nodig om de laatste verzetshaarden op te rollen, maar de Eerste Slavenoorlog, de ergste slavenopstand in de Romeinse geschiedenis tot dan toe, was voorbij.
Rome
Scipio Aemilianus bevond zich bij Numantia in Spanje toen zijn zwager Tiberius Gracchus werd vermoord. Plutarchus beweert dat hij Homerus citeerde toen hij hoorde van de dood van Gracchus: “Zo moge het eenieder vergaan, die zulke daden bedrijft”.[4] Daarmee zou hij de moord min of meer hebben goedgepraat. Het is heel goed mogelijk dat het verhaal op waarheid berust, want het sluit aan bij een soortgelijk verhaal waarin Scipio Homerus citeerde na de verwoesting van Carthago (zie 146 BCE). Na de inname van Numantia (zie 134-133 BCE) keerde Scipio terug naar Rome en in 132 BCE hield hij een triomftocht voor zijn overwinning. De Romeinen konden wel wat vermaak gebruiken na het politieke geweld van het jaar ervoor, maar het jaar erop hingen er alweer donkere wolken boven Rome.
Het jaar 131 BCE was wederom een bijzonder jaar. Voor het eerst in de Romeinse geschiedenis werden er twee plebejische censors gekozen. De eerste plebejische censor was al in 351 BCE gekozen, maar zijn collega was altijd een patriciër geweest, ook al stelde de Romeinse constitutie die eis niet. De Romeinen waren echter een traditioneel ingesteld volk. Daarom wachtten ze nog eens 220 jaar voordat ze de plebejische edellieden Quintus Caecilius Metellus Macedonicus en Quintus Pompeius tot censor kozen. Metellus had de Macedonische troonpretendent Andriskos verslagen (zie 148 BCE) en zich vervolgens onderscheiden in de oorlogen tegen de Achaeïsche Bond (zie 146 BCE) en de Arevaci in Spanje (in 143 BCE). De keuze voor Metellus lag met andere woorden sterk voor de hand. Dat was niet het geval bij Pompeius. Diens veldtocht in Spanje in 141-140 BCE was nu niet bepaald een succes geweest.
De censors Metellus en Pompeius registreerden 318.823 burgers. In een speech die naar verluidt later keizer Augustus nog zou inspireren spoorde Metellus Romeinse koppels aan meer kinderen te krijgen. Blijkbaar was er sprake van een snel dalend geboortecijfer. De censor raakte ook in conflict met een volkstribuun genaamd Gaius Atinius Labeo. De bron van het conflict was kennelijk dat Metellus bij het herzien van de rol met senatoren had geweigerd Labeo in de Senaat op te nemen. Gebruikmakend van zijn onschendbaarheid sloeg de volkstribuun terug: hij dreigde de censor van de Tarpeïsche Rots te gooien. Waarschijnlijk zou dat nog altijd onrechtmatig zijn geweest, want ‘onschendbaar’ betekende niet ‘boven de wet staand’. Gelukkig kwamen andere volkstribunen tussenbeide en konden deze voorkomen dat hun collega een vreselijke moord pleegde.
Een van deze volkstribunen was waarschijnlijk Gaius Papirius Carbo. Hij liet de volksvergadering een wetsvoorstel aannemen dat een geheime stemming invoerde voor wetgevende vergaderingen. De Lex Papiria de suffragiis was een aanvulling op eerdere ‘stemwetten’ uit 139 BCE (over verkiezingen) en 137 BCE (over rechtszaken waarbij geen doodstraf kon worden opgelegd). Carbo was evident een popularis en een aanhanger van Tiberius Gracchus. Dat zorgde ervoor dat een man als Cicero een gruwelijke hekel aan hem had. Cicero noemde Carbo een ‘oproerige en kwaadaardige burger’.[5]
Later zou Carbo overlopen en de kant van de optimates kiezen, maar voorlopig steunde hij nog de populares. Hij diende tevens een voorstel bij de vergadering in op basis waarvan kandidaten zo vaak als ze wilden tot volkstribuun konden worden gekozen. Dat was precies wat Tiberius Gracchus kort voor zijn dood geprobeerd had te doen. Carbo kreeg te maken met oppositie van Scipio Aemilianus, die zich daarmee een aanhanger van de optimates betoonde. Scipio hield een goede speech, maar zijn tegenstanders dwongen hem ook commentaar te geven op de dood van zijn zwager Gracchus. Scipio was toen zo dom om toe te geven dat hij vond dat Gracchus’ maatregelen ondoordacht waren en dat de moord op de volkstribuun daarom enigszins gerechtvaardigd was geweest. Uiteindelijk won Scipio het debat, maar zijn aanzien bij het gewone volk had een flinke knauw gekregen.
Bronnen
Primaire bronnen
- Cicero, De Legibus III.35;
- Cicero, Philippics 11.18;
- Diodorus Siculus, Bibliotheca historica, Book 34.20-22;
- Florus, The Epitome of Roman History, Book 1.35;
- Livius, Periochae, Book 59;
- Plutarchus, The Life of Tiberius Gracchus;
- Velleius Paterculus, Roman History, Book II.4 en 7.
Noten
[1] Leven van Tiberius Gracchus 21.3.
[2] Philippicae 11.18.
[3] Bibliotheca historica, Boek 34.20.
[4] Het citaat komt uit hoofdstuk I van de Odyssee (vertaling: M.A. Schwartz).
[5] De Legibus III.35.
Pingback:Gaius Gracchus: De Jaren 124-123 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Numantijnse Oorlog: Het Jaar 139 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Oorlog tegen Aristonikos: De Jaren 130-129 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Vroege Republiek: de staatsinrichting van de vierde en de derde eeuw BCE (deel 1) – – Corvinus –