De kathedraal van Parma is gewijd aan de ten hemel opgenomen Maagd Maria, Santa Maria Assunta in het Italiaans. Het indrukwekkende gebouw staat aan de oostzijde van de Piazza del Duomo, met aan de zuidzijde het Baptisterium en aan de westzijde het bisschoppelijk paleis met daarin het museum van het bisdom (Museo Diocesano). Anders dan het Baptisterium en het museum is de kathedraal gratis toegankelijk voor bezoekers. Wie het prachtige interieur wil bewonderen moet op een donkere dag wel voldoende muntjes van 2 euro bij zich hebben, want dat is de prijs om het licht in het middenschip en in het koor aan te zetten. Betalen met kaarten is helaas nog niet mogelijk. Zorg ervoor dat u in elk geval één muntje van 2 euro bij u heeft, want het duizelingwekkende koepelfresco van de grote schilder Correggio ziet er met de verlichting aan nog stukken beter uit dan zonder. Gelet op de officiële naam van de kathedraal is het niet verrassend dat het fresco de tenhemelopneming van de Maagd als thema heeft.
Geschiedenis
Het christendom kreeg in de vierde eeuw voet aan de grond in het Romeinse Parma. De eerste bisschop van de stad zou een zekere Urbanus of Urbano zijn geweest. Er is weinig met zekerheid over hem bekend. Zo weten we bijvoorbeeld niet of hij verantwoordelijk was voor de bouw van de eerste kathedraal van Parma, die ergens in de Late Oudheid moet zijn verrezen. In elk geval werd deze vroegchristelijke kathedraal in de negende eeuw door brand verwoest en was het bisschop Wibod of Guibodo (ca. 855-895) die de herbouw van het godshuis in gang zette. Ook de tweede kathedraal van Parma ging door brand verloren, en wel in de elfde eeuw. In de kathedraal zelf is te lezen dat de volgende herbouw van start ging onder bisschop Ugo, maar andere bronnen wijzen diens opvolger Pietro Cadalo als hoofdverantwoordelijke aan. Het lijdt in elk geval geen twijfel dat Cadalo bij de herbouw een belangrijke rol speelde. Hij is echter vooral bekend geworden als tegenpaus Honorius II (1061-1064). Dat er in 1061 twee nieuwe pausen aantraden, was een rechtstreeks gevolg van een belangrijke kerkhervorming die Paus Nicolaas II (1059-1061) had doorgevoerd. Hij had de wijze van verkiezen van een paus in een nieuw decreet laten vastleggen. Daarbij was zowel de rol van de Romeinse adel als die van de keizer van het Heilige Roomse Rijk geschrapt. Voortaan waren het alleen de kardinalen die de paus verkozen. En dat wekte weerstand op, net als de banden die Nicolaas met de Normandiërs in het zuiden van Italië had aangeknoopt.
Na de dood van Paus Nicolaas II kozen de kardinalen onder leiding van Hildebrand[1] de bisschop van Lucca tot Paus Alexander II (1061-1073). Hij genoot echter niet de steun van Agnes van Poitou, de weduwe van keizer Hendrik III en de moeder van diens minderjarige zoontje Hendrik IV. Samen met de Longobardische bisschoppen schoof zij Pietro Cadalo naar voren. Deze beschikte ook over steun onder de Romeinse aristocratie en wist in mei 1063 het Castel Sant’Angelo te veroveren. De burcht bleef maandenlang in zijn handen, maar in 1064 werd hij formeel als paus afgezet ten gunste van zijn rivaal Alexander. Tot aan zijn dood in 1072 bleef tegenpaus Honorius II zichzelf echter als de rechtmatige paus beschouwen, al had hij hooguit in zijn eigen bisdom Parma nog wat te zeggen. Ongetwijfeld heeft hij in die tijd zijn stempel gedrukt op de nieuwe kathedraal van de stad. De Duomo werd in 1106 gewijd door Paus Paschalis II (1099-1118). In het laatste kwart van de twaalfde eeuw gaf bisschop Bernardo II de opdracht voor een belangrijke verbouwing. De kenmerkende Romaanse hutgevel van het gebouw – een facciata a capanna in het Italiaans – kwam vervolgens in 1178 gereed. Bij dit project en bij de inrichting van het interieur was de bekende beeldhouwer Benedetto Antelami (ca. 1150-1230) betrokken. Over hem kom ik zo nog te spreken.
De 63 meter hoge klokkentoren van de kathedraal kwam in 1294 gereed. Hij werd gebouwd in opdracht van Obizzo Sanvitale, die tussen 1257 en 1295 bisschop van Parma was. Op de torenspits staat een verguld koperen beeld dat als windvaan dient. Het wordt de Angiol d’Or (in het lokale dialect) oftewel de gouden engel genoemd en het beeld dat we tegenwoordig zien, is een kopie. Het vijftiende-eeuwse origineel bevindt zich nu in het Museo Diocesano. In de vijftiende en zestiende eeuw werd de Duomo ingrijpend verbouwd. Aan beide zijden werden kapellen toegevoegd, het interieur werd flink onder handen genomen en het gebouw kreeg de koepel die later aan de binnenzijde zo fraai beschilderd zou worden door de al genoemde Correggio.
Exterieur
De hutgevel van de Duomo is duidelijk nog Romaans, terwijl de een eeuw jongere klokkentoren al de puntbogen heeft die zo kenmerkend zijn voor de Gotische stijl. De gevel is tamelijk eenvoudig te noemen, maar heeft wel een aantal opvallende elementen. Dat zijn in de eerste plaats de drie horizontale loggia’s of colonnades, gevolgd door de fraaie verticale loggia (pròtiro) die wordt gedragen door leeuwen. De leeuwen werden in 1281 gemaakt en ze worden toegeschreven aan de beeldhouwer Giambono da Bissone, de man die waarschijnlijk ook de leeuwen van de kathedraal van Cremona maakte. Er is weinig over zijn leven bekend, maar hij wordt gerekend tot de Maestri campionesi, gespecialiseerde werklieden uit Campione d’Italia bij de grens met Zwitserland. Het beeldhouwwerk aan de binnenzijde van de eerste boog van de pròtiro is bijzonder interessant. Hier zien we de maanden van het jaar, beginnend bij maart (linksonder) en eindigend bij februari (rechtsonder). De details zijn prachtig. Zo zien we bijvoorbeeld januari met een Januskop, september met de druivenoogst en november met het slachten van een varken voor de winter.
De hoofddeur van de kathedraal dateert van 1491 of 1494, afhankelijk van welke bron men raadpleegt. De deur is een werk van Luchino de’ Bonati, ook bekend als Luchino Bianchino, een lokale houtsnijder. Rechts van deze deur valt dan nog een ingemetselde inscriptie op. Het betreft de grafsteen van Blasius van Parma (ca. 1350-1416), in het Italiaans Biagio Pelacani genoemd. Deze wiskundige en filosoof was verbonden aan de universiteiten van Bologna, Padova en Pavia. Daarnaast hield hij zich met astrologie bezig, wat destijds nog als een wetenschap werd beschouwd. Wetenschap beoefenen was in de veertiende eeuw niet zonder risico: Biagio Pelacani werd in 1396 vanwege zijn opvattingen zelfs vervolgd en veroordeeld wegens ketterij. De waardering voor zijn werk was niettemin dusdanig groot dat hij in Padova kon blijven doceren onder bescherming van de familie Da Carrara. Na zijn dood in Parma in 1416 werd hij in de Duomo aldaar begraven, hetgeen de aanwezigheid van zijn grafsteen aan de gevel van het gebouw verklaart.
Interieur – Renaissanceschilderingen
Het schitterende interieur van de Duomo (zie de afbeelding hierboven) zal beslist indruk maken op de bezoeker. Hoewel door de lichtbeuken doorgaans voldoende natuurlijk licht binnenvalt om de decoraties in het middenschip te kunnen bewonderen, kan het de moeite lonen de verlichting aan te zetten. De kleine details van de Renaissanceschilderingen komen zo nog beter uit. De kruisgewelven werden tussen 1555 en 1557 beschilderd door Girolamo Mazzola Bedoli (ca. 1500-1569), een schilder die uit Parma zelf afkomstig was. Bedoli verzorgde eerder al het grote apsisfresco van de kathedraal (1538-1544). Het stelt Christus in Glorie voor, te midden van het kruis waaraan hij vastgenageld werd en de zuil waartegen hij werd gegeseld.
De wanden van het middenschip werden voorzien van fresco’s van de hand van Lattanzio Gambara (ca. 1530-1574). Deze schilder was afkomstig uit Brescia in Lombardije en ik heb al eerder werk van hem in die stad de revue laten passeren. De opdrachten die hij in zijn geboortestad uitvoerde, waren echter veel kleiner en minder belangrijk dan de klus die hij in 1567 in Parma kreeg. In de kathedraal aldaar schilderde hij van beneden naar boven voorstellingen uit het Oude Testament, voorstellingen uit het Nieuwe Testament en verschillende allegorische figuren. De cyclus, die in 1573 klaar was, werd gecompleteerd met een hemelvaart van Christus aan de binnenzijde boven de hoofdingang. Deze verzameling fresco’s kan gerust als het magnum opus van Lattanzio Gambara worden beschouwd. Een jaar na de voltooiing ervan viel hij onder verdachte omstandigheden van een steiger zijn dood tegemoet.
Gambara’s frescocyclus is vooral indrukwekkend vanwege de omvang ervan, niet zozeer vanwege de originaliteit. De cyclus moet het in dat opzicht afleggen tegen de werkelijk fantastische koepelschildering van Correggio. In de BBC-serie Italy Unpacked (aflevering The Art of the Feast) noemde kunsthistoricus Andrew Graham-Dixon Correggio’s fresco terecht “one of the most innovative, awe-inspiring works of art of the whole Renaissance”. De maker van dit werk heette eigenlijk Antonio Allegri (1489-1534), maar hij werd doorgaans Il Correggio genoemd, naar de plaats in de Emilia-Romagna waar hij geboren werd en trouwens ook overleed.[2] In 1522 kreeg hij de opdracht de binnenzijde van de koepel te beschilderen en in 1524 begon hij aan dit uitdagende karwei. Hij had toen net een soortgelijk fresco afgerond voor de kerk van San Giovanni Evangelista elders in Parma, en in zekere zin kan dat fresco als een generale repetitie voor de Tenhemelopneming in de kathedraal worden gezien. In 1529 of 1530 was het gigantische fresco, dat 10,93 bij 11,95 meter groot is, klaar.[3] Het prachtige werk heeft veel weg van een wervelwind of draaikolk. De bezoeker die omhoog kijkt, zal wellicht het gevoel krijgen omhoog gezogen te worden richting de hemel, samen met de tientallen andere personen en engelen op het fresco.
Eigenlijk zijn er op de Tenhemelopneming twee tegengestelde bewegingen te zien. De Maagd Maria stijgt op te midden van onder meer Adam en Eva, terwijl beneden haar de apostelen die haar in haar graf hebben gelegd verbijsterd toekijken. Haar zoon Jezus Christus daalt juist af vanuit de hemel om zijn moeder te ontmoeten. Hierdoor is hij (letterlijk) de centrale figuur op een fresco dat de tenhemelopneming van zijn moeder als onderwerp heeft. Hoewel Correggio’s werk tegenwoordig alom als een meesterwerk wordt beschouwd, is het in vroeger tijden zowel bewonderd als verguisd. In de genoemde aflevering van Italy Unpacked noemt Graham-Dixon bijvoorbeeld zowel de lofprijzingen van de Venetiaanse schilder Titiaan (1488-1576), als de afkeurende woorden van een (anonieme) kanunnik, die het over een ‘stoofpot van kikkerbilletjes’ (un guazzetto di zampe di rane) zou hebben gehad.[4] Hier en daar zien we inderdaad wat billen en ook een enkel geslachtsdeel, maar de meeste bezoekers in de eenentwintigste eeuw zullen het fresco waarschijnlijk niet meer zo choquerend vinden als verschillende tijdgenoten van Correggio.
Interieur – middeleeuwse decoraties
Hoewel het interieur van de Duomo wordt gedomineerd door decoraties in Renaissancestijl, zijn er ook nog de nodige middeleeuwse versieringen te zien. Daarbij wijs ik in de eerste plaats op de fraaie Romaanse kapitelen die bewaard zijn gebleven. Ze dateren van het begin van de twaalfde eeuw en worden – in elk geval in deze fraaie verzameling afbeeldingen – aan de beeldhouwer Niccolò (of Nicholaus) en diens atelier toegeschreven. Ooit zijn ze allemaal beschilderd geweest in vrolijke kleuren, maar tegenwoordig is er nog maar eentje die kleur heeft, en ik vermoed dat dit niet eens de originele kleuren zijn. Dit beschilderde kapiteel heeft een voorstelling van de Maagd Maria tussen twee engelen. Op andere kapitelen zien we ridders te paard, verhalen uit de Bijbel (bijvoorbeeld Abraham en Isaak) en mythologische wezens. Ook het hoogaltaar dateert nog van de Middeleeuwen. Het werd in de twaalfde of dertiende eeuw gemaakt en is voorzien van mooie reliëfs van de apostelen en Jezus Christus die zijn zegen geeft.
Het topstuk onder de middeleeuwse decoraties van de kathedraal is toch wel het reliëf van de Kruisafneming dat Benedetto Antelami in 1178 maakte. Men vindt dit werk thans in het rechter dwarsschip van het gebouw. Ooit moet het onderdeel zijn geweest van een preekstoel. Deze preekstoel werd in de zestiende eeuw ontmanteld, maar gelukkig is het paneel van de kruisafneming bewaard gebleven.[5] Er is geen enkele twijfel dat het om een werk van Antelami gaat en ook het jaar 1178 staat vast. Op het reliëf lezen we namelijk een lange tekst in het Latijn die als volgt luidt:
ANNO MILLENO CENTENO SEPTVAGENO / OCTAVO SCVLTOR PAT(RA)VIT M(EN)SE SE(C)V(N)DO // ANTELAMI DICTVS SCVLPTOR FVIT HIC BENEDICTVS
Oftewel: “In het 1178e jaar maakte een beeldhouwer dit in de tweede maand. Deze beeldhouwer was Benedictus, ook genaamd Antelami.”
Met de tweede maand moet april bedoeld zijn, ervan uitgaande dat het jaar net als bij het reliëf van de maanden buiten de kathedraal in maart begon (zie hierboven). Erg plezierig aan het reliëf is dat het overal van bijschriften is voorzien, zodat we niet hoeven te gissen naar de identiteit van de afgebeelde figuren. Centraal staat natuurlijk Jezus Christus, de Koning van de Joden, die door Jozef van Arimatea en Nicodemus van het kruis wordt genomen. Jozef houdt de Heiland om zijn middel vast en geeft hem een kus, terwijl Nicodemus op een ladder staat en de hand van Jezus probeert los te maken. De Maagd Maria houdt zijn andere hand tegen haar hoofd, een van de meest ontroerende elementen van het reliëf. Links van haar zien we nog Johannes de Evangelist en drie andere Maria’s, te weten Maria Magdalena, Maria van Klopas en ten slotte Maria Salome.
De kleinere figuur met de banier onder de rechterarm van Jezus stelt de zegevierende kerk (ecclesia) voor. Deze houdt een kelk vast waarin het bloed van Jezus kan worden opgevangen. Aan de andere kant van Jezus staat een figuur met een gebroken banier. De aartsengel Rafael boven haar dwingt haar het hoofd te buigen. Uit het bijschrift blijkt dat het om de synagoge gaat, dus om het oude joodse geloof. De boodschap is duidelijk dat de tijd van dat geloof voorbij is. Verder zien we op de voorstelling nog de aartsengel Gabriel die achter het hoofd van Maria eveneens de hand van Christus grijpt, de zon en de maan. Rechts van de kruisiging dobbelen soldaten om de mantel van de Heiland. Een van hen heeft de dobbelstenen duidelijk zichtbaar in de hand: een prachtig detail. De man met het ronde schild is de centurion Longinus. Hij herkent blijkens het bijschrift Jezus als de zoon van God (Mattheus 27:54). De plechtigheid van de linkerzijde van de voorstelling contrasteert scherp met de banaliteit van de dobbelscène.
Kapellen en crypte
In de kathedraal vinden we een groot aantal interessante kapellen met mooie kunstwerken. Veel daarvan hebben een zestiende-eeuws interieur. Zo heeft de kapel van Sint Agatha een indrukwekkende Kruisiging van de hand van Bernardino Gatti, bijgenaamd Il Sojaro (ca. 1495-1576). Deze schilder werd geïnspireerd door zowel Correggio als Pordenone. Zoals we in zowel Cremona als Piacenza hebben gezien, maakte hij ook nog wel eens werk van de laatstgenoemde af. De Cappella Centoni heeft eveneens een zestiende-eeuwse inrichting, met onder meer een altaarstuk van Alessandro Araldi (ca. 1460-1528). Deze schilder verdiende vooral zijn sporen met de decoratie van de Camera delle Grottesche, de kamer vóór de bekendere Camera della Badessa of Camera di San Paolo elders in Parma. De (ondiepe) kapellen in het linker dwarsschip zijn eveneens de moeite waard. Hier schilderde Orazio Samacchini uit Bologna (1532-1577) in de aan Sint Firmus gewijde kapel onder meer een voorstelling van Mozes en de Bronzen Serpent (een verhaal uit Numeri).
Twee kapellen hebben hun middeleeuwse decoraties behouden. Het gaat om de Cappella Valeri en de Cappella del Comune. In beide kapellen vinden we mooie vijftiende-eeuwse muurfresco’s die worden toegeschreven aan de tamelijk onbekende schilder Bartolino da Grossi en zijn atelier. Misschien was Bartolino louter in zijn thuisstad Parma actief, want ik heb werkelijk niets over zijn leven kunnen vinden.
Tussen omstreeks 1430 en 1440 schilderde hij samen met zijn medewerkers in de Valeri-kapel fresco’s over de levens van de heiligen Catharina van Alexandrië, Christoforus en Andreas. De opdrachtgever was een telg uit de lokale Valeri-familie die enige tijd in ballingschap had geleefd en zijn imago wat op wilde poetsen. De fresco’s in de Cappella del Comune worden eveneens aan Bartolino da Grossi toegeschreven. Deze fresco’s dateren van begin vijftiende eeuw en werden geschilderd naar aanleiding van een pestepidemie in Parma. Op de muur zien we voorstellingen uit het leven van Sint Sebastiaan, een heilige die vaak tijdens epidemieën werd aangeroepen en als pestheilige bekendstaat. Helaas blijven de hekken van de beide genoemde kapellen doorgaans gesloten en moeten bezoekers door de spijlen naar de mooie schilderingen kijken. Wikimedia Commons heeft overigens aardige verzamelingen afbeeldingen van het interieur van de twee kapellen.
Ik heb de Duomo van Parma tweemaal bezocht, in 2020 en 2021, en beide keren was de crypte van de kathedraal afgesloten. Waarschijnlijk hing dit samen met de COVID-19 pandemie en kon zelfs Sint Sebastiaan de crypte niet openhouden voor het publiek. In deze crypte worden de relikwieën bewaard van de heilige Bernardo degli Uberti (ca. 1060-1133). Hij geldt als schutspatroon van het bisdom en diende als bisschop van Parma tussen 1106 en 1133. Bernardo speelde een belangrijke rol binnen de Congregatie van Vallombrosa, een tak van de Benedictijnen die in de elfde eeuw werd gesticht door Sint Johannes Gualbertus (gestorven in 1073). Reeds zes jaar na zijn dood werd Bernardo heilig verklaard. Als de crypte gesloten is, kunnen ook de twee kapellen daar beneden niet bezocht worden. De Cappella Rusconi werd beschilderd in opdracht van bisschop Giovanni Rusconi (1380-1412). Mogelijk zijn de fresco’s van de hand van Martino da Verona. De andere kapel is de Cappella Ravacaldi, waar Bartolino da Grossi en zijn medewerkers mooie fresco’s achterlieten. Op een goede dag zal ik ze vast nog eens in het echt kunnen bewonderen.
Bronnen: website van de Duomo, het Italiaanse Wikipedia, de folder ‘Antelami a Parma’, Evert de Rooij, Emilia-Romagna, p. 27-28, mijn Trotter Reisgids voor Noordoost-Italië en John Julius Norwich, De Pausen, Hoofdstuk IX.
Noten
[1] De latere Paus Gregorius VII (1073-1085).
[2] Correggio is dus vergelijkbaar met zijn bijna-naamgenoot Caravaggio, die eigenlijk Michelangelo Merisi heette, maar uit het plaatsje Caravaggio afkomstig was.
[3] Vreemd genoeg staat op een bordje in de kathedraal zelf vermeld dat Correggio het fresco tussen 1530 en 1534 schilderde.
[4] Die opmerking schijnt overigens niet bijzonder goed gedocumenteerd te zijn, maar men kan zich best voorstellen dat ze gemaakt is.
[5] Er zijn nog enkele andere onderdelen bewaard gebleven, die zich thans in het Museo Diocesano of de Galleria Nazionale di Parma bevinden. Volgens een alternatieve theorie vormden de onderdelen samen geen preekstoel, maar een doksaal.
Pingback:Parma: Het Baptisterium – – Corvinus –
Pingback:Parma: San Giovanni Evangelista – – Corvinus –
Pingback:Parma: Museo Diocesano – – Corvinus –
Pingback:Parma: Camera di San Paolo – – Corvinus –
Pingback:Perugia: Fontana Maggiore – – Corvinus –
Pingback:Mantova: De Duomo – – Corvinus –
Pingback:Mantova: Palazzo Te – – Corvinus –